Bende van de stronk  

From The Art and Popular Culture Encyclopedia

Jump to: navigation, search

"Zoals men zich tijdens een rustige zondagswandeling ergeren kan over de kinderen, die nu eens te hard en dan weer te langzaam lopen, zo neemt men het, uit naam van de letterkundige zondagsrust, Paul van Ostaijen hardnekkig kwalijk, dat zijn gedichten te weinig en zijn proza te veel inhoud bezitten."--Gerrit Borgers inleiding bij De bende van de Stronk

Related e

Wikipedia
Wiktionary
Shop


Featured:

De bende van de stronk (The stump gang, 1932) is a 'grotesque' by Paul van Ostaijen.

Full text[1]

De bende van de stronk d Een romanties verhaal van roof en liefde

I

Iedereen kent deze venters dewelke naar een eenzijdige hypertrofie Hidaljanen worden geheten, - wat verder de nationaliteit van deze venters niet in het geringste bepaalt. Eveneens is het bekend dat zij zich als venters op het gebied der plastiese reproduktie hebben gespecialiseerd en dat zij voornamelik vier figuren verkopen of beter gezegd te koop aanbieden, namelik Dante, Beatrice, Mefisto en, als tegemoetkoming tegenover de burgers van Atupal, Maxeen, de burgemeester van Makstad.

Overigens is dit voor onze geschiedenis minder belangrijk. Belangrijk integendeel is de wijze waarop zij hun koopwaar uitstallen. Iedereen kent ook hun etalage: vensterboord, standbeeldvoetstuk of publieke tuinbank. Zij stellen hun waar op, verdwijnen bij de bistro van de hoek, halen 's avonds hun koopwaar af, keren huiswaarts en leven. Dit mag ekonomies merkwaardig klinken: hoe mensen daarvan leven hun koopwaar op een tuinbank tentoon te stellen, verder de ganse dag drinken en eindelik eenvoudig huiswaarts keren. Het is nochtans de zuivere waarheid en ekonomisten welke hier naar een verhouding tussen voortbrengst en verbruik zouden zoeken, zijn beslist op een dwaalspoor, wat ten overvloede de relativiteit van de ekonomiese kategorie der verhouding tussen voortbrengst en gebruik bewijst. Voortbrengst? Wij zegden reeds: Dante en Maxeen. Wij willen ook niet ontkennen dat het wel eens kan gebeurd zijn dat een dezer venters een afgietsel van Dante heeft verkocht. Bewezen is dit echter niet en nooit heeft iemand zulke verkoop kunnen konstateren. Wel hebben sommigen reeds een aanbod gehoord van een eventueel koper tegenover een God-weet-door-welk-toeval ter plaatse zijnde venter. Doch, zoals gezegd, van een werkelike verkoop kon tot hiertoe niemand, niemand iets positiefs ervaren.

Niet minder overbekend als hun waarschijnlike modelleurs zijn de beelden en de wijze waarop zij ten toon worden gesteld. Merkwaardig is dat deze buiten waakzaamheid opgestelde Dante nooit een ongeluk overkwam, nooit armen of benen verloor. Armen of benen natuurlik bij wijze van schrijven: de figuur van Dante is genoeg gekend om de kennis te kunnen vooruitzetten dat deze dichter van oudsher nooit meer dan een hoofd en een paar schouders heeft bezeten. En ook de buiten waakzaamheid van een engelse gouvernante opgestelde Beatrice verloor nooit... - neen, niet dat, - ik meen verloor nooit haar blauwgetinte gipsen haarklos, gescheiden à la vierge naar monster Dante Gabriel.

[p. 268]


De zaak is dus weinig gekompliceerd. 's Morgens stelt de Hidaljaan Dante tentoon op vensterboord of standbeeldtrap, verdwijnt bij de bistro en Dante blijft ter plaatse, omdat het geduld een dichterlike eigenschap is en ook omdat het een uit kop en schouders bestaande organisme, zonder deze eigenschap, moeilik valt te bewegen, zelfs voor een zo geniaal figuur als een Hidaljaans Dante-beeld. 's Avonds wenst de Hidaljaan le bonsoir à tout le monde, trekt zich het lot van de dichter weer aan, wikkelt hem zorgvuldig in een blauwe doek en verdwijnt. Dit is het exterieure leven van Dante en de Hidaljaan.

Om drie uur 's nachts heb ik de stronk voor de eerste maal ontmoet. Heb ik ontmoet, men bemerke dit, elke aktie gaat natuurlik van mij uit, terwijl de stronk het zich behagelik maakte in een verlevendiging van het Dante-beeld. Ik geef toe, een merkwaardige verlevendiging, daar de stronk de poëtiese vrijheid had genomen, in zijn imitatie het Dante-beeld te hypertroferen; zijn menselike atrofie bestond in hypertrofie van Dante-atrofie, wat een schoon evenwichts-kunststuk tussen mens en Dante representeert. De stronk is een kompleet menselik organisme min de benen, waarvan enkel de stammen bestaan. Zuiver torso. Het was zo, alsof de stronk had gemeend: Dante je bent me te afgeknot, tot torso dat neem ik an, nec plus ultra, - doch enkel tot het schouderblad, nee, Vita Nuova, dat is mij al te bar. Zo stond de stronk om drie uur 's nachts op de tuinbank: Dante-statuette plotseling tot torso gehypertrofeerd. En geduldig, wetend dat zijn Hidaljaan bij de bistro was en hem, stronk, zou komen halen, zodra het hem, Hidaljaan, beviel, rookte de stronk zijn pijpje. St-Vincent-reuk zwalpt rond tot onder de neus van een schabletter, dewelke zichtbaar om de onoplosbaarheid van het probleem geërgerd, de wenkbrauwen fronste. Geruime tijd stond de politieagent zó tegenover de op de bank geplaatste stronk en de stronk stond precies zolang tegenover de agent. Evenwel met dit verschil dat de schabletter kon bewegen wanneer het hem paste of beter zodra hij zich zou verlost hebben uit het probleem van de stronk in zijn verhouding tot de goede orde, waarvan hij, schabletter, de dienaar was, terwijl de stronk niet bewegen kon, maar juist om het weten van de superioriteit in en door deze inferioriteit, zich buitengewoon kalm tegenover de schabletter verhield; ja, zowaar, hem de reuk van zijn St-Vincent onder de neus blies, precies alsof hij een burger zou zijn geweest welke de openbare veiligheid niet stoorde. De immobiele stronk immobiliseerde de pakkeman. De stronk hield zijn hoofd schuin, uitdrukking: pakkeman, wat denk je daarover. En de pakkeman keek strak voor zich uit, denkend: wat moet ik erover denken. In zijn kursusboekje was het geval niet voorzien. En prakties doen zich zulke gevallen niet elke dag voor.

Maar toen de politieagent bemerkte dat er een derde getuige van dit nachtelik toneel was, begreep hij onmiddellik dat zijn toestand hachelik werd. Zo geraakte hij in de grootste verlegenheid. En telkens liep zijn energies besluit eindelik toe te grijpen in zijn aarzelen dood. Jawel, het lag hem op de tong deze samenscholing te verbieden; hij zag echter nog tijdig in dat zijn toestand door een grotesk bevel enkel verslechten kon. De stronk en ik, wij waren zeker geen samenscholing. Aan-

[p. 269]


genomen dat ik naar het bevel zou handelen, wat zou de stronk doen? De stronk rookte gerust zijn St-Vincent. Hij scheen wel het angstzweten van de schabletter te beseffen, doch was tevens in de wijze kennis dat het hem helemaal niet aanging te berusten. Toen de stronk mij vriendelik toeknikte, werd de geschiedenis voor de schabletter zichtbaar onbehagelik. Geen pret was het 's nachts op wacht te zijn en dan nog op de koop toe vóór de oplossing van een stronkprobleem te worden gesteld. En nu deed deze stronk nog zó net of hij was allemansvriend. Natuurlik mocht de stronk gerust zijn. Was hij een goed burger zo had hij het recht poëties te zijn. Verworven had hij de aanspraak op nachtcontemplatie door inschrijving in het bevolkingsregister.

De schabletter wendde zich tot mij, met de hoop een mens te vinden die het precaire van zijn veiligheidsman-toestand in het onderhavige geval begrijpt. ‘Hij is doofstom’, zegde de pakkeman en deed alsof hij zich wou verwijderen, in de goedkope mening het probleem daardoor tenminste tegenover de gaanderij opgelost te hebben. Contrair gevolg was dat door deze proef zijn toestand jammerlik verslechtte.

Redding bleef: brutaal optreden; pakkemans oplossing in de vage hoop toch met een slecht sujet te doen te hebben. ‘Kunt ge niet naar huis gaan, bochel.’ Maar ach, zijn stem klonk zo schuchter, dat de stronk de pakkeman kalm de les kon spellen.

‘Waarom zegt gij aan mijnheer, die mij sinds jaar en dag kent dat ik doofstom ben? Waar haalt gij dit vandaan? Heb ik het u soms gezegd? Waarom noemt gij mij een bochel, terwijl ik in werkelikheid slechts een stronk ben? Heeft men u soms op school geleerd met andermans ongeluk de spot te drijven? Zo ja dan kan ik u, spijts uwe brutaliteit, slechts beklagen om het onderricht dat gij hebt genoten. Gij zegt dat ik mij moet wegscheren. Goed zo, dat is een flink bevel. Met alle plezier. Waar een wil is, is ook een weg. A tout seigneur, tout honneur, toon mij de weg. Zeg mij hoe ik 't moet aan boord leggen, of wel: laat je eerst de benen afzagen, maak je zelf tot stronk, laat je op een tuinbank opstellen en ga dan huiswaarts wanneer een pakkeman je beveelt: scheer je weg. Zo zou ik tenminste naar een model kunnen handelen. Ben ik soms een hond? En dan nog: zou een stronkhond zich kunnen wegscheren? Neen ook een stronkhond kan niets meer dan blijven. Of stoort het u soms dat ik het nog waag gerust mijn pijp te roken? Weet ge dan niet, of zijt ge te dom om te vermoeden dat dit mijn enig plezier is en zoudt ge mij deze enige troost nog willen ten kwade duiden? Waarom mij als pak behandelen? Als al de mensen zo waren als ik, dan zou de politie van dieven en alvast van gauwdieven geen last hebben en alle pakkemannen konden rentenieren.’

Dit alles was zo evident juist, dat de man der orde van langs om kleiner werd. Hij stotterde zo ongeveer dat hij het ook niet kon verhelpen, dat hij zijn dienst moest doen, wat de stronk weer een mooie gelegenheid bood hem van wederwoord te dienen. Dienst doen, betekende dit soms de dieven laten lopen en deze mensen

[p. 270]


vervelen, welke de eerlikheid zover hadden gedreven er het tastbare bewijs in torso-zijn van te leveren?

Met een machtige St-Vincent-walm besloot de stronk: ‘Ik ben de enige mens in deze stad welke door twee plus twee kan bewijzen dat hij geen gauwdief is. En wat een aanslag op de goede zeden betreft, wat kan ik, arme stronk, tenzij gij, waarde politieman, mij een handje wou helpen?’

De belachelikheid van het schabletterstandpunt trad aldus duidelik te voorschijn: juist de enige man welke vast en zeker geen pick-pocket was, scheer-je-weg te bevelen! Daarop ruimde de schabletter het veld. Zijn positie was onhoudbaar geworden. Een stronk kan men werkelik niet als van gauwdieverij of van vermoedelike aanslag op de goede zeden verdacht arresteren. Verdacht van aanslag op de goede zeden? Dan eerst zou men het luidkeels uitschateren om de geringe vakkennis van de politie.

Toen ik de volgende morgen voorbij de bank moest, was de stronk verdwenen. Later heb ik hem nog dikwels in dergelike situatie ontmoet. Welke situatie hij overigens geheel ontwassen scheen, rokend zijn lekkere St-Vincent. Aan hem kon men niet aan, omdat iedereen aan hem aan kon. Om deze superioriteit van het absoluut inferieure wist niemand beter dan de stronk en zijn zakecompagnon, de Hidaljaan van het kwakhoekje. De Hidaljaan die Dante verkoopt, kon nog het verdwijnen van zijn koopwaar vrezen. En misschien kon het gebeuren dat een jong praerafaëlities dichter met de klisharige Beatrice doorbrandde. Doch wanneer dit zelfs enkel tot het gebied der theoretiese mogelikheden behoorde, wat dan te zeggen van de zekerheid met dewelke de Hidaljaan zijn levende stronk op de bank mocht stellen? Zelfs landloperij zou juridies tot spitsvondigheid en paradoks hebben aanleiding gegeven. En de nuchtere man welke in plaats van de Venus van Milo de stronk als salonplastiek zou gebruiken moest nog geboren worden.

Zo kon de stronk gerust zijn pijpje roken.

II

Hoe feitelik de N.V. tussen de stronk en zijn compagnon in elkaar zat?

Iedereen kent cocotten- en deernenbijgeloof. Zo dan weet ook iedereen dat bochels wanneer zij zich tot dit vak lenen, nooit tot werken verplicht zijn. Wel zijn zij tot ‘lijfelike’ arbeid verplicht, wat ook wel eens dwangarbeid kan worden, nochtans niets met arbeiden en bijgevolg ook niets met ‘arbeid adelt’ verloren heeft. Een deerne die één nacht een bochel als minnaar had, ziet zich reeds als maintenee van de koning van Klondyke geïnstalleerd. Wie de bochel verovert, houdt het geluk. Dit is van oudsher cocottewijsheid. En je moet niet eens cocotte zijn om

[p. 271]


het geluk te begeren. Maar cocotten menen dat de weg tot het geluk over de bochel moet. Over de bochel van een tijdelik partner. Enkel de bochel bij de partner brengt geluk. Voor eigen bochels, beware de bochel!

Verder is het waar dat bijgelovige deernen het met de verhouding tot het objekt van hun bijgeloof niet al te nauwkeurig nemen. Het had de stronk en zijn compagnon weinig moeite gekost zich bij hun geëerd kliënteel te introduceren. Hun radheid van tong had het kliënteel alras van de talisman-superioriteit van een stronk boven een bochel overtuigd. Een bochel, lieve hemel, wat is, wat betekent een bochel! Bochels zijn feitelik net zo gemakkelik te vinden als paddestoelen. En daarom is het vals aan de talisman-kracht van bochels te geloven; wat niet schaars is, heeft niet deze eigenschap. Net zoals het dwaas is deze eigenschap bij schoorsteenvagers te wanen. Wat kan een bochel? - Overigens daar elk kapitaalkrachtig mens zich een bochel kon gunnen, blijft de konkurrentie, door deze algemene talisman-beïnvloeding, weliswaar op een metafyzies hoger niveau dezelfde. Wil zeggen dat waar alle meiden bochels hebben aangeraakt, zij ipso facto weer allemaal op één zelfde niveau staan, een etage dichter bij het geluk. Maar dan gaat de konkurrentie opnieuw haar gang. Dit is slechts een onekonomiese verhoging van de prix de revient van het mogelik geluk. Men moet de konkurrentie van het begin af de loef afsteken. En dat kan men niet wanneer men hetzelfde goed verkoopt als de konkurrerende firma. Daarom nog eens: een bochel, wat betekent een bochel? Maar een stronk, zie-je, die tref-je niet elke dag. Een stronk is enig. Van daar zijn talismankracht. En wij bezitten in deze stad het monopool van de stronk. Koop bij ons stronkaanraking - verplichting van nauwkeurige uitvoering, volgens kontrakt - en u zal het zich niet beklagen. Niemand kon er aan twijfelen dat stronk een superlatief van bochel is voor wat de eigenschap betreft van geluk-talisman, en nog wel een absoluut superlatief. Zodoende wordt ook het geluk weer enkelen gereserveerd, d.w.z. het geluk lijft zijn essentiële eigenschap weer in, die er in bestaat zo te zijn als de anderen niet zijn en zwijnekarbonade te eten, terwijl ‘zij’ op het trottoir defileren. Wat betekent voor Lisette het geluk, wanneer Marcelle ook gelukkig is? Geluk is de voldoening te weten dat je zo bent als de anderen wensen te zijn. En al heeft u dan slechts dit dat uw minnaar een stronk is, d.w.z. dat u een geluk-talisman als minnaar bezit, wat doet het er toe? Vermits u alleen de stronk bezit, bezit u ook alleen de geluktalisman. En deze op zijne beurt is het geluk zelf, van het ogenblik af dat hij werkelik privébezit van de meest begunstigde is. Mesdames, gedenkt spekulatief te denken.

Zo hadden de stronk en zijn compagnon hun zakecampagne overlegd. Sukses bekroonde initiatief en vlijt. Labor improbus omnia vincit. De bochels werden verstoten. Slechts meiden van gering allooi, welke zich geen talisman boven een louis konden permitteren, een louis is slechts een Louis, niet waar? - hielden het bij de bochels. Maar de fine-fleur van de cocottokratie, zoals de niet filologies geschoolde stronkcompagnon dit heette, wendde zich vol verachting van de

[p. 272]


bochels af en wedijverde om stronkbezit. Wet van vraag en aanbod: zo steeg de stronk in waarde.

Het mag echter ook als overbekend aangenomen worden dat deernen spaarzame vrouwen zijn of juister dat zij ekonomies verscheidene levensaspekten weten te verenigen. Daarom had de stronk, spijts hij zeer op prijs werd gesteld, het niet zo gemakkelik als men aanvankelik zou kunnen menen. Deernen verbonden talisman-verlangen met neiging tot filantropiese geste op andermans rug. Zo moest de stronk elke avond in de bars verschijnen. Zijn compagnon zocht dan met een arendsblik de tafels uit waar te ‘werken’ viel en plaatste de stronk midden het gezelschap. De dames zorgden ervoor dat de compagnon, wanneer hij de stronk van de tafel weghaalde, rijkelik werd gehonoreerd. Dan riepen de dames ‘touche, touche’ en spoedden zich de stronk bij de atrofie aan te raken. Dat bracht geluk voor de ganse nacht.

De stronk en zijn compagnon bestelden ook ten huize bij voornamere dames. Zij verschenen als mijnheer thuis was. Madame zegde medelijdend: ‘Het is een ongelukkige die ik zeer goed ken.’ Dat was de waarheid. Mijnheer gaf. Madame bracht de stronk het geld, - moest de soubrette dit doen, de hemel beware, dat zou betekenen dat de soubrette mijnheer ‘schaakte’, - en deed stiekem ‘touche touche.’ Anderen nog wensten de talisman geheel en gans. Dat liep niet van een leien dakje. Er was evenwel de diskrete compagnon. Stak een handje uit. Prae en post. Daartussen was hij zeer diskreet en hield zich ter beschikking, immers met een stronk moet alles vooraf wel overlegd zijn. Tenslotte streek de compagnon het geld op, nam de stronk zorgvuldig in zijn armen, daalde de trap af. Madame op het palier en de stronk welke averechts in de armen van de compagnon zat, wierpen zich au-revoir-lieve-handkusjes toe. Dat was zeer net. En het bracht wat op. Bovendien bracht het ook het geluk.

De stronk was een machtig man. Ofwel zijn compagnon. Het op-de-tuinbankstellen van de stronk schijnt meer voor dit laatste alternatief te pleiten.

Waarheid blijft dat zij een ‘klasse’ van de bevolking beheersten, en wel die klasse, dewelke niet financieel kan worden gedetermineerd. Welke deerne zou niet blindelings uitvoeren wat haar door een geluk-talisman werd bevolen. En de souteneurs in faljissementtoestand hadden dankbaar het hun door de talismanstronk-trust aangeboden konkordaat aangenomen. De compagnon was een vorstelik man. Hij stamde overigens uit een adellik geslacht. Hij hield van de leus ‘raspalje voor het rapalje’ en betaalde vlot. Voor de rest trusteerde hij alle loense zaken, zodat hij een vrij aanzienlik personeel van node had.

Belangrijk voor de verdere ontwikkeling van het stronkavontuur is nog: de stronk en zijn compagnon waren werkelik autentiese inboorlingen van Hidalië, goede hidaljaanse staatsburgers.


[p. 273]

III

Te Makstad, de hoofdstad van Atupal, leefde een door de ganse Maksteedse bevolking geëerbiedigd grand seigneur. Ieder Makstedenaar kende zijn hoogaristokratiese calèche. De palfrenier steeds in scharlaken livrei. Niet minder traditioneel was zelfs zijn auto: het kleinste kind van de Maksollen, een berucht faubourg van Makstad, wist: kijk, dat is de auto van Mirlitonare.

Wie was hij? Niemand minder dan de gezant van Hidalië aan het hof van de koning van Atupal. Dit wil iets zeggen. De koning van Atupal was door de Natiënbond tot prototype van de held à titre permanent uitgeroepen, sinds een gelukkige oorlog tegen de Teutonen hem de zeldzame gelegenheid had verschaft zich door een aan waanzin grenzende heldemoed te onderscheiden, - hij had zowaar zich zelf gefotografeerd in vliegtuig boven de vijandelike linies. Aan het hof van Atupal verdrongen zich te dien tijde de keur van de kruisvaardersresten. Te meer daar de koningin van Atupal niet minder dan een parel en een merveille was. Vooral haar kranig optreden tegenover de Teutonen, een wilde krijgerstam, had haar prestige algemeen doen stijgen. Zij was feitelik wel een Teutoonse prinses, doch wanneer men zo kranig zijn ras desavoueerde, dan mocht men zeker als vorstin op de hoogste trap der atupaalse beschaving plaats nemen. Van deze kranigheid dit bewijs: eens, toen de koningin van Atupal incognito Hidalië bereisde, had zij woedend een hotel verlaten, na de gérant van het hotel het woord van Cambronne in het aangezicht te hebben geslingerd, omdat deze zó vermetel was geweest teutoonse reizigers onderdak te bezorgen en omdat hij tot overmaat van onbeschaamdheid, de vorstin daarop had gewezen dat Hare Majesteit ‘se trouverait parmi ses compatriotes’. Zulke energie had haar de sympathie van het atupaalse volk verzekerd, te meer daar dit volk, zoals de traditie bewijst, op vorstelike scherts zonder-blad-voor-de-mond was verlekkerd. En voor deze scherts zouden deze barbaarse Teutonen ongetwijfeld de neus optrekken. C'est le cas de le dire.

Hof van de koning van Atupal: daar was de élite van de beurropese beschaving te vinden. Beurropa minus de Teutonen natuurlik, dewelke het beurropese beschavingsniveau niet konden bereiken. Aldaar troffen zich alle nationale en internationale grootheden. Onder de eersten: Maxeen de stichter der burgemeesterdynastie van Makstad; Monseigneur Epernay, kardinaal en champagnehandelaar; de grote atupaalse dichter en voorzitter van de atupaalse akademie ter bescherming van het lotospel, Albert Gigot; zijn vriend, de beeldhouwer Vincent Tincotte, schepper van tweehonderd verscheidene statuetten van de Minus van Vulvo, Straussfeder, een afstammeling van een der zeshonderd Fransjipannezen; de beroemde strateeg Fernand Neurose, bijgenaamd ‘de schrik der Teutonen’; de baron Barbon de Bibast, de meest chevalereske edelman van Beurropa; André den Ribber, de man met de grootste voeten van het vasteland; Madame Brigotte,

[p. 274]


kommandant van het Salvation Army; Rabbi Blockeisen, met de oudste en zuiverste atupaalse stamboom; la comtesse de Montantmesnil, de inderdaad onsterfelike dichteres en ten laatste niet de laatste in waarde, Amedée Brunetier, leider van de atupaalse arbeiderspartij en als eerste schildknaap gehecht aan de persoon van H.M. de koningin. Dit enkel om de meest schitterende sterren te noemen.

Daaruit volgde voor elke natie de verplichting zich door een gezant genre luxus exemplaar te representeren. Sommige landen hadden grootscheepse organisaties geschapen met het doel de meest gentlemanlike gezant te ontdekken. In Fochanije had men een wedstrijd in vijfhonderd reeksen uitgeschreven om zodoende de schoonste man, de ‘koning’ van Fochanije te kennen. De dagbladen hadden zich gedurende één jaar uitsluitend met dit probleem bezig gehouden. Van al de bizonderste fochaanse kandidaten waren uitvoerige statistieken betreffende lichaamsbouw, muskulatuur, afmetingen van alle lichaamsdelen, alsmede levensloop, geestelike bekwaamheid en lichamelike potens gepubliceerd, dit alles om tot de keus van de werkelike kandidaat te komen. Charles Moras, Dees van Kongen, Warnem de Drayolle, Tistingouette, George Leghosse, marquis de Lens, en Anatole Pijpesnijder, dewelke nochtans op een voorvader aide-de-camp van Jeanette Quark, de fochaanse heldin, mocht bogen, hadden het tegen Léon Baudet moeten afleggen. Deze Baudet werd met een verpletterende meerderheid tot ‘koning’, d.w.z. de schoonste man van Fochanije, uitgeroepen. Men had de held van het bij uitstek populaire plebisciet tot stichting van de fochaanse veeteelt gedurende drie maanden tentoongesteld. Niet banaal tentoongesteld. Neen, Léon Baudet werd in de Fol' Berg' in een anjelierekorf tussen koepel en parket geplaatst en schommelde de ganse avond heen en weer om de Fochanen weer vertrouwen in hun ras in te boezemen. Wat ook werkelik geschiedde, bizonder, nadat tijdens de eerste vertoning Baudet bijna een misrekening van de regisseur met zijn leven had moeten betalen. De regisseur ontging zijn gerechte straf niet: de geheime vergiftiging in het gevang - een systeem zeer en vogue in Fochanije. - Wat had de regisseur misdreven? Eenvoudig de druk van de Baudet proporties onderschat met het betreurenswaarde gevolg dat èn anjelierekorf èn Baudet naar beneden waren geploft. Baudet had er bijna moeten aan geloven: de schoonste man van Fochanije dood, dan wanneer de enige ressource van de fochaanse staat deze enige, doch beduidende was: de export van schone mannen en van oeradellike namen. Onder de druk van de Baudet-val was de anjelierekorf tot stof geworden; van de anjelieren geen spoor meer. Na dit ongeval, had de fochaanse regering een staf ingenieurs aangesteld om het probleem te onderzoeken: welke middelen moesten aangewend om Baudet in een anjelierkorf zonder gevaar zwevend in de Fol' Berg' onder te brengen. Geen andere uitweg vond de staf dan zeekabels, welke overigens zeer goed onder een overvloed van anjeliereguirlanden waren te verbergen. Zo gebeurde dat Baudet zweefde onder de koepel der Fol' Berg', in een net van zeekabels, onder anjelieren verborgen.

Het hidaljaanse volk had ook zijn uiterste best gedaan om een representatieve

[p. 275]


figuur naar het hof van Atupal te zenden. 't Spreekt van zelf: de Hidaljanen konden met de Fochanen niet wedijveren. De ‘Schmiss’ van de Fochanen, daaraan kon niemand an. Doch zelfs de tweede plaats in de gezanterij aan het hof van Atupal was benijdenswaard. Om door vorst Anastase xxi geakkrediteerd te worden en als dekoratieve figuur naast Léon Baudet te prijken, had de hidaljaanse koning de markies de Mirlitonare uitverkoren. Deze keus had een storm van goedkeuringen uitgelokt. Niet zozeer in Hidalië zelf, waar de keus veeleer verraste, dan wel in Atupal en in het grote rijk van het Zuiden, Fochanije. In deze beide landen was de markies zeer populair. Populariteit welke haar goede, gezonde reden had zoals de populariteit van alle grote mannen. De markies had steeds de atupaalse beschaving tegen de Teutonen verdedigd en ongebreideld de spot gedreven met de teutoonse ‘kultuur’. Hij was de boezemvriend van kardinaal Epernay en om zijn elegantie en ridderlike deugden niet minder beroemd dan om zijn op een streng-religieuze basis opgebouwde ethiek. Zo een man, integer en galant, mondain en godsdienstig, was een type tout craché voor het atupaalse hof. Bizonder het feit dat hij in een ogenblik van niet geveinsde verontwaardiging zijn been in de nek van de teutoonse zaakgelastigde had gelegd, bezorgde hem hoge roem.

Zijn been? Was de markies dan, naast diep gelovig man en model grand seigneur, soms ook nog akrobaat. Neen, dit niet precies, veeleer het tegendeel. Zijn benen hanteren was voor hem een uiterst gemakkelike operatie. Hij had namelik geen benen. En het mag axioom zijn dat de mens juist datgene uitstekend hanteert wat hij niet bezit. Het vrij gekompliceerde toestel dat hem enigermate als ersatz diende, kon hij ook als kastijdingsinstrument tegenover de barbaarse Teutonen gebruiken. Wel vertelden sommige boze tongen dat hem dit experiment het verlies van zijn evenwicht had gekost, tot groot jolijt van de ‘schadenfrohen’ Teutonen. Tot dan eindelik twee lakeien hem weer te been, bij wijze van spreken, hadden geholpen.

Vooringenomen lezers verdenken mij misschien het hidaljaanse volk als een volk van louter stronken te willen voorstellen, om zodoende de superioriteit van de Fochanen nog beter te doen uitschijnen. Dit ligt buiten mijn bedoeling. Neen, Hidalië maakt van stronken geen export-artiekel. Het toeval had gewild dat twee in zeer verscheiden zin representatieve figuren van het hidaljaanse ras verblijf in Atupal hadden gekozen, de ene op de hoogste trap van de mondaine samenleving, de andere onderaan, wat volgens atupaalse interpretering der relativiteitstheorie koek-één-deeg is. Toeval ook dat de stronkmaquereau en de stronkmarquis als tweelingbroeders op elkaar geleken. Enkel was de markies iets meer stronk; daarom had hij ook een lettergreep minder. Alles bloot toeval. Het hidaljaanse volk heeft daaraan geen schuld. Ver van mij de infame gedachte te willen suggereren dat de stronk de doorsneevorm - jawel de doorsneevorm - van de Hidaljaan zou zijn. Stronk is stronk. De nationaliteit heeft niets daarmee te maken.

[p. 276]


Inderdaad de stronk en de markies konden tweelingbroeders zijn. Tot de uiterste grens gedreven getrouwheid van tweelingen: solidariteit in het stronk-zijn. Enkel, zoals gezegd, de markies nog iets korter geknot. Ook de neus van de markies - hoe kon het anders - veel precieuser romeins; de lippen scherper.

De stronk ignoreerde de existens van zijn tweelingbroeder. Ook de markies. Zoniet waren de dagen van de stronk in Atupal waarschijnlik geteld geweest.

IV

Feest was het in het dorp, toen het jonge comtesje Angèle Collin, na schitterende studies aan het fochaanse ‘Institut des Dames d'Honneur de Jeannette Quark’ huiswaarts keerde.

Waarachtige, niet getrukeerde, kern-gezonde vreugde van de dorpelingen om het geluk dat in de persoon van het comtesje zijn intree deed in het hoog feodale slot van de strenge papa Collin. Ja, wis en zeker, waarachtige vreugde van trouwe onderdanen welke nog niet verpest waren door de geest des oproers. Hoor slechts hun zevenslagers. Wie zo een zevenslager kon slingeren is een trouw onderdaan. En de dochter van de schoolmeester die zo heerlik ‘le Binjou’ zong, hoe middeleeuws klonk de verzekering ‘il n'y a pas de traître parmi nous’. Geen clichévreugde. God beware, neen. Vreugde van 't patersvaatje. Precies zoals de twee vaten bier door de graaf aan de dorpelingen geschonken van de vermaarde trappistebrouwerij stamden, kwaliteit welke merkbaar vroegtijdig het ganse dorp in uitbundige vreugde deed losbarsten. (Om drie uur van de namiddag lagen er reeds drie uitgestrekt: meesterlike messteek gevolg van een meningsverschil bij het vogelpikspel). En de snee van 't varken strekte insgelijks de oude graaf tot eer. Ja, de dorpsvrouwen knikten: die goede graaf had een ogenblik vreugde ruimschoots verdiend. In hun goede dorpsvrouwen-eenvoud brachten zij eigengebakken taarten en gekleurde snuisterij het comtesje ten geschenke. Het comtesje had ze dankend de hand gedrukt. Zij had zelfs het suikergoed en de taarten niet willen behouden, doch onmiddellik de dorpsjeugd daarmee vergast. Hoe net: zo je kleine cadeautjes weg te schenken. Zulk een gulden hart moest het stellig goed gaan. En de mannen! frisse boerevreugde: zevenslagers, de ‘snee van 't varken’, dansen en messteken. Vuurwerk 's avonds, met het bouquet ‘hommage à notre père de famille’ in beulingvorm. Dit laatste nummer had het comtesje buitengewoon geamuseerd.

Doch vooral: algemeen was de lof om de sierlikheid en de lieftalligheid van het comtesje. Een bloem. Een juweel. Daar zullen de ouders vreugde aan beleven.

De dorpelingen hadden ongetwijfeld gelijk. Het comtesje was zeer gracieus, spijts haar ietwat grote voeten. Maar daarentegen was zij blond, had een kleine mond en lieve kuiltjes in de wangen.

[p. 277]


Misschien dacht de oude graaf Jean-François Collin anders over zijn dochter. Niet dat hij ze niet gracieus vond. Het verwekte echter verwondering in mondaine milieux dat hij haar entrée dans le monde zo zeer bespoedigde.

Eens had de graaf Angèle gewaarschuwd voor ontuchtige lektuur. Maar Angèle had geruststellend geantwoord: ‘lieve pappie, wees gerust, ik lees geen onzedelike boeken, dat is veel te saai.’ - Zo vertellen lieden die 't weten willen. De graaf zou de toestand hebben begrepen: onmiddellik ingrijpen noodzakelik. En bij het begin van het wintersaison deed Angèle haar entrée dans le monde.

De high-life van Makstad verdrong zich in het superbe barok-hotel van de Collin's. Alles wat Makstad aan naam en renommée telt, was present. Straussfeder, Tank, gezegd ‘de tank die lacht’, le baron Barbon de Bibart, Fernand Neurose, Rabbi Blockeisen, de dichteres gravin de Montantmesnil waren er. En zelfs een nederige figuur als deze van Leo van Clootheim, echter in zijn nederige sfeer door de disciplinering van de plebejers waartoe hij zich in zijn hoedanigheid van ex-sergeant-majoor bizonder leende, had mede mogen aanzitten aan de tafel voor zover dit ging, d.w.z. wel een beetje geïsoleerd wegens zijn niet welriekende adem. Léon Baudet en de markies de Mirlitonare zetten het feest een officieus diplomaties karakter bij.

Het feest was ook uiterst diplomaties. Het comtesje danste met Léon Baudet. Neen. Dit is onjuist. Zij zou feitelik met Baudet hebben moeten dansen. Baudet stond in haar carnet. En als de hem gereserveerde dans begon sprak hij met haar. Dat deed Baudet steeds. Hij sprak steeds in plaats van te dansen. Niet dat hij zo zeer vlot sprak. Neen, maar het spreken was hem toch veel gemakkeliker dan het dansen. Overigens weet iedereen die de mondaine terminologie van Makstad kent, wat het betekent wanneer een vrouw zegt ‘ik heb met Baudet gedanst’. Dit wil par définition même zeggen dat zij er mee gesproken heeft, terwijl de anderen dansten. Men zegt zelfs dat Baudet est bon danseur, wat betekent dat hij zijn best doet om met zijn partnerin te causeren terwijl de anderen dansen.

Léon Baudet en de markies wisten zeer goed waarom zij beiden hier waren. Een ‘Confidentiel’ van hun regering had preciese instrukties gegeven. Wat deze entrée dans le monde te betekenen had was een openbaar geheim. De dochter van Jean François graaf Collin dat was een inzet van hoog-diplomatiese betekenis. Wie van beiden, Léon of de markies de slag thuishaalde, had de andere schaakmat gezet en zijn land een grote dienst bewezen. Raison d'état bijna. De gezant die de comtesse wegkaapte en de banden tussen de aristokratieën der beide landen dichter haalde, dat was een parel van een gezant en een gemaakt man.

Léon Baudet en de markies waakten. Bewaakten. Deden door hunne kornuiten bewaken. En ontwaakten.

Léon Baudet ontwaakte gedesillusioneerd na zijn ‘dans’ met de comtesse. De comtesse had frank en vrij met hem gesproken, getrouw aan haar karakter zoals de dorpelingen het psychologies juist hadden gezien. ‘Excellentie, ik weet uw voordelen zeer op prijs te stellen. Niet enkel meen ik dat, indien u de enige kon-

[p. 278]


kurrent was, u zeker de prijs zoudt wegdragen, maar zelfs geloof ik dat u de grootste hoop op welgelukken had mogen koesteren, behoorde mijn verlangen niet een ander. Niet omdat u de schoonste man van Fochanije is, schat ik u. Neen, ik schat u om uwe danswijze. Om uwe bewegingen, Excellentie. Ik wil een man welke niet loopt. Die geen loper is. Neen, überhaupt welke in de letterlike zin niet kan lopen. Die nauweliks kan gaan. Indien hij helemaal niet kan gaan des te beter. Dan is hij uitstekend en mijn prince charmant.’ - Léon Baudet voelde de partij verloren. Dit betekende een verklaring ten gunste van Mirlitonare. Hij, Baudet, kon wel niet lopen of dansen, dat zou niemand van zijn envergure hebben gekund, doch hij kon gaan. De comtesse wilde zichtbaar de spot die komen moest, breken. De partij was verloren.

De comtesse zegde nog terwijl zij een marguerite ontblaârde: ‘Ja, ziet u, superioriteit is superioriteit. Hij kan helemaal niet maar helemaal niet gaan. Hij wekke de schone slaapster.’

Daarna zagen de gasten Angèle en de Mirlitonare in de tuin. Mirlitonare duidde een bank aan. ‘Neen’, zeide de comtesse, ‘het is zo heerlik fris vanavond. Laat ons wandelen.’ Of zijne Excellentie ook van avondwandelingen hield? De markies herinnerde zich de confidentiële mededeling. Een lieve handtik van het comtesje gaf hem moed. Baudet was niet erg zegevierend teruggekomen. Hij moest. Het moest. De grootste energie kent haar einde. Waar een wil is, is niet steeds een weg. Al is er dan ook een prachtige kiezellaan.

Toen sprong Kiki, de hond van het comtesje, plots te voorschijn. Zij wierp haar waaier ver weg: Kiki apporte. Maar Kiki vertikte het. Niemand dan Angèle wist beter dat Kiki niet van zulke prestaties hield. ‘Wilt u zo vriendelik zijn mijn waaier te halen, lieve markies?’ Jawel, gaarne, maar hoe? Het duurde lang. Op de terugweg van de markies gebeurde het ongeluk. Kiki sprong op, rende dwars tussen de benen van de markies door. Doffe slag op de kiezellaan en rinkelen van ijzer. De stronk lag geveld. ‘Pauvre Kiki’, jammerde het comtesje, nam de verschrikte Kiki op en vluchtte. Was verder zo sluw een heer van het hidaljaanse gezantschap te verwittigen. Deze kwam met de nodige helpers ter plaatse; zij sleepten de markies in een bosje bijzijde de laan en brachten het kunstwerk weer in orde. Zij brachten de markies in de wintertuin, voorzichtig; dan begon de heer van het gezantschap gewonnen verloren te praten om de markies weer op niveau te helpen.

Het comtesje vluchtte overgelukkig. Kuste Kiki, omhelsde Kiki, juichte: ‘Kiki, nous avons trouvé notre as. C'est mon homme.’

De Mirlitonare waande de partij verloren. Begreep niet wel wat er gebeurde toen het comtesje weer bij hem was. Of hij timied was? Was hij, Mirlitonare, soms de kluts kwijt? De legatiesekretaris moest het hem bijbrengen: zij is smoordronken verliefd. Jawel. Triestig schokschouderde de markies. ‘Is zijne Excellentie dan soms blind en doofstom? Ook dat nog’ vroeg de sekretaris nijdig. - ‘Verliefd na deze Kiki-impertinentie!’ - ‘Ik begrijp het natuurlik helemaal niet, doch ik

[p. 279]


konstateer het feit. Leve Hidalië! Baudet is schaakmat. Ons de zege!’

Angèle was inderdaad smoordronken verliefd op de markies. Zij drukte de markies de hand. Handdruk die alles uitdrukt.

Weldra was officieel in de diplomatieke kringen van Makstad: de verloving van Angèle, dochter van Jean-François, graaf Collin, met de markies de Mirlitonare. Voor Baudet liep de zaak lelik spaak. Zijn carrière werd op die wijze gebroken dat hij van zijn regering opdracht kreeg het leven van Napoleon op Sint-Helena psychologies te doorleven, tot de laatste snik, naar de Bergsonse theorie der durée pure. Vergund werd hem slechts zijn eigen oeuvre mede te nemen. Zelfs Baudet was dit te sterk. Hij wou zelfmoord plegen. Alleen zijn robust organisme leende zich niet daartoe. Het beproefde verhangen bleek belachelik daar alle koorden het moesten afleggen tegen Baudet's mannelike zwaarlijvigheid. Maar ook de scherpste revolverkogel kon niet door de huid van Baudet. Toen greep Léon die moedig was tot het bittere einde, zoals de door hem hoogvereerde Jeannette Quark, naar het vergif. Doch de machtigste arsenikportie had slechts het gevolg de reeds machtige eetlust van Léon een tikje te verhogen. Cyanure en strychnine, het bleek allemaal larie en apekool. Léon Baudet moest het opgeven. Vol bitterheid pakte hij zijn oeuvre in en vertrok naar Sint-Helena.

Wat de diplomaten en de grand monde feitelik over dit huwelik dachten? - Papa Collin was paf-tevreden. Ook de Mirlitonare. En Angèle, naar bakvisjesgewoonte - in zover men de boeken geloven moet, welke boeken mij steeds tot voorbeeld dienen, aangezien ik nog niet een bakvisje heb ontmoet tenzij sommige vrouwen van dertig die bakvisje mimeren - kon niet genoeg spreken over haar lieve verloofde. Het was een held en daarbij een schone held. Mixture van Apollo, Max Linder, Orpheus, Douglas Fairbanks en George Courteline. Met het verstand van Epernay en de geestigheid van Mayolle. ‘Ja’, antwoordden enkelen, ‘un homme posé’. Daarvan wou het comtesje schijnbaar niet weten. Geposeerd? Ja, daar waar het hoort, op de kanselarij, dat mag zijn. Overigens behoort dit tot haar ideaal. Maar zij durft tien tegen éen verwedden dat hij even lenig is bij het tennisspel als ernstig waar het gaat om het opperste heil van Hidalië en Beurropa. ‘Ik zeg u, hij is een as bij tennis en hockey’ riep het comtesje naïef dat als van ongeduld (hoort het niet zo bij een bakvisje) en overgelukkig in de handen klapte. De anderen hielden zich fatsoenlik. Wie speelde hier komedie.

Het was een raadsel. Iemand speelde komedie. Mirlitonare? Komedie spelen zou in dit geval betekenen dat de Mirlitonare zich gedurende jaren had kreupel gehouden om eindelik de schone foenix te spelen. Neen, neen, de Mirlitonare was goed en wel een stronk, dat wist eenieder en derhalve kon men ten minste in dit geval op zijn bodemvaste - jawel op zijn bodemvaste - eerlikheid rekenen. Was het Angèle die de ingenue mimeerde? Een oude diplomaten-echtgenote - het kon ook de jonge vrouw van een oud diplomaat zijn - meende: neem u in acht voor deze klooster-ingenues. Doch ook van deze praemisse leidde niets tot een konklusie. Welk belang had het de ingenue te spelen? Sociaal kwam Angèle niet beter

[p. 280]


met de Mirlitonare weg dan hij met haar. Doch dat zij niet zou georiënteerd zijn dat kon men anderzijds ook weeral niet aannemen. Papa Collin was als te integer bekend dan dat hij zijn dochter in de onwetendheid zou hebben gelaten en overigens wist ieder van het verloop der wandeling met het Kiki-avontuur. Sterker nog, er waren er die halsstarrig staande hielden het relaas van Angèle zelf te hebben. Georiënteerd was zij, dat leed geen twijfel. Net zo beslist kon men haar naïef-zijn aannemen. Immers men speelt niet gedurende de dag komedie, om 's nachts te worden ontgoocheld.

Mariage d'amour?

Men lachte luidkeels. Lachen dat verzwakte, toen men bemerkte dat dit lachen, hoe vanzelfsprekend ook, ontbloot was van alle reden. De lach verstomde op de lippen van de lachers. Daar stonden de lachers nu zonder lach.

Geen andere uitweg dan deze, mariage d'amour! Na naturalisties onderzoek van al de mogelikheden, bleek men er toe verplicht naturalisties - a-prioristies een nonsens zolang eros met zich zelf identies blijft - te postuleren.

Het huwelik van het lieve comtesje Angèle met de stronk Mirlitonare een mariage d'amour!

Lach, doch motiveer uw lachen!

En de dames en heren die gaarne kritiekertje-doen waren geslagen. Van langs om meer nam men het postulaat als enig mogelike oplossing aan.

Door diplomatenindiskretie drong het gerucht dezer verloving tot de maksteedse demimonde door, werd gemeengoed van rastaquouères, welke het verder droegen, was weldra in aller mond en interesseerde voornamelik de cocottes, nijdig omdat Angèle zo'n ‘meevallertje’ had.

Het gerucht bereikte de bars van de havenstad. En de herberg van de hoek alwaar de zakecompagnon van de stronk trouw klant was.

Hiermede zijn wij weer bij ons vertrekpunt aangeland en gaan wij de stronk-talisman terugvinden. Wij zullen zien hoe de stronk, welke nog de minst boze was van de twee, door zijn compagnon tot de hoofdpersoon van een helse machinatie wordt gemaakt.

V

Naar de straatzijde alles potdicht. In een hoek triomfeert de lach van zoveelste-Carmen-roos reklame Papier Riz la Croix +. Twee dames zweven in kokoroes tussen een gelukkig cafard en een verlangen naar humanitaire droefheid. De schele piccolo van bij Maxim wint slag op slag pas inzet van een onbekende. De onbekende is opgelost tussen teerlingen, portefeuille en het zich stom staren op het schele geluk van de piccolo. Torinofles werpt schaduw op Cinzano.

[p. 281]


Dan heb-je in een hoek de bultenaar Bernard, de beruchte bistro en de zake-compagnon. De bultenaar Bernard bestudeert een foto. Dan is de beurt aan Beppo, dat is de naam van de compagnon. Beppo geeft de waard de foto terug en zwijgt. De bultenaar is zichtbaar tevreden. Hij vraagt niet onmiddellik naar Beppo's oordeel. Hij zwijgt en kijkt Beppo lachend in de ogen. Marcelle draagt het zwijgen in neuriewijze. De piccolo zet in mechaniese beweging zijn paswinst voort. Beppo slurpt verboden whisky pur. Zonder woord van Beppo, vult Bernard weer de glazen. Bernard bergt de foto in zijn brievetes. Hij staat op om de fles weg te bergen. Keert terug en zet zich weer tegenover Beppo. Maar nog zegt hij niets. Hij wendt zich tot de piccolo: ‘Kan-je 't halen?’ Beppo kipt het hoofd in de rug mond wijd open waarin de whisky pur bewegingloos verdwijnt. Hij zet het glas met zware zet op tafel, wat hem moed geeft. De bultenaar bemerkt dat Beppo gaat spreken. Hij kijkt hem aanmoedigend aan. Beppo zegt: ‘Ze gelijken op mekaar gelijk twee druppels water. Verdomd, ik zeg, Bernard, laat ons een oog in 't zeil houden, daar is wat mee te doen.’

‘Ik zeg Beppo, wie deze kans laat voorbijschieten is niet waard te worden verzopen.’

‘Wat, Bernard, amico mio verdomme nog toe, hij die deze kans laat voorbijgaan, aan hem wil ik geen woord verliezen. Geef mij nog een whisky.’

Bernard neemt weer zijn portefeuille in de hand. Hij slaat op de portefeuille.

‘Zoiets is nog nooit gebeurd zolang de wereld bestaat. Dat zeg ik!’

Plots neemt Beppo een besluit, staat op, schuift de stoel dicht tegen de tafel: ‘Ik ga hem halen’ en doet teken tegen Bernard de anderen aan de deur te zetten. De onbekende heeft reeds zijn uurwerk verloren; voor Marcelle en haar vriendin is het onnodig attenties te hebben.

Tien minuten later; Bernard is alleen. Kloppen. Beppo verschijnt met de stronk in de armen. De stronk zacht berustend in zijn superioriteit. Dan treedt de dikke Louis binnen; eindelik een zeer schone, lange vrouw en een heer in bunburry-gabardine en met sportpet; zijn soepele escarpins en zwart-zijden kousen modelleren smalle voet en dunne enkels. Zij is Cleopatra, de geliefde van Beppo en de heer in smoking is Dr. Knackfuss, beroemd misschien ook berucht arts die een fortuin verdiende met boekjes over sexuele inleiding: Wat elk jong meisje enz., - trouwens dit fortuin ook vorstelik verkwistte. Knackfuss is plechtig en Cleopatra, welke van adelliken bloede is naar het heet, imiteert Knackfuss, ladylike. Bernard vult de glazen. Haalt de portefeuille weer te voorschijn, opent eindelik de debatten met zijn slagwoord: ‘Zoiets is nog nooit gebeurd.’

De stronk en de markies gelijken, zo menen Bernard en Beppo, als twee druppelen water op mekaar. Als morgen Alessandro in het bed van de markies ontwaakt, kan zelfs de kamerknecht het verschil niet merken. Bloot toeval biedt gelegenheid voor prachtige slag.

Knackfuss rookt geparfumeerde sigaretten, weet dat zwijgen goud is. Cleopatra doet het hem alles zeer precies na. Beppo en Bernard wachten. Bernard koestert

[p. 282]


zegevierend de foto. Alessandro rookt St-Vincent en telt niet mee. ‘Doe met mij wat jullie willen, doch laat mij mijn pijpje St-Vincent.’ Geëerbiedigd wordt hij slechts als objekt; eerbied in de richting van Dante-buste, verhoogd door hoedanigheid van talisman-automaat. Maar de dikke Louis stort de eerste zijn hart uit. ‘Als Alessandro markies moet spelen en wij daarbij moeten helpen, dan geraken wij allemaal zoveel als wij zijn in de ijzers, dat denk ik er van. Sander helpt ons binnen de vier-en-twintig uren allemaal op 't schavot.’

Bernard meent deze repliek niet ernstig. Beppo spreekt: ‘Alessandro wat denkt gij daarover?’ - Alessandro staat recht, wil zeggen hij stond reeds recht, doch nu staat hij officieel recht, spijts naturalisties tussen beide houdingen geen verschil bestaat, is dit met betrekking tot de idee-houding van belang (hier gaat het dus feitelik om het verschil tussen twee verscheidene vormen der idee rechtstaan), - en aldus officieel overeind zegt hij: ‘Ik veroorloof mij de woorden van onze wakkere vriend Louis in twijfel te trekken, alhoewel ik gaarne toegeef dat zijn woorden hier de betekenis hadden van een wenk ons allen ten bate.’

Onmiddellik ondersteunt Knackfuss: ‘Iedereen kan markies spelen. Hoofdzaak is de enscenering. Dat breng ik Alessandro in vier-en-twintig uren bij.’

Beppo: ‘Geen mens hoeft feitelik Alessandro markies-zijn bij te brengen.’

Alessandro: ‘Louis heeft mij nog nooit aan 't werk gezien in een fijn milieu. Maar jij wel, wat Beppo?’

Beppo: ‘Ik denk van wel. Ik kan mij je werkzaamheden bij fijne dames niet goed zonder mijn hulp voorstellen.’

Knackfuss: ‘Dit is zijn voordeel. Elke dwaasheid kan hij interpreteren als ongelukkige geste aan zijn fysiek gebonden. Wat het woord aangaat, zwijgen is goud waard en een diplomaat die zwijgt is ipso facto een sluw diplomaat. Zwijgen kan bij een diplomaat niet verrassen.’

Louis: ‘... De markiezin!’

Knackfuss: ‘Als Alessandro in de intimiteit een ongelukkige of brutale geste heeft gemaakt, wat bijna niet kan voorkomen, aangezien zijn bewegingsvrijheid gelukkig beperkt is, wanneer dit nochtans gebeurt, hoeft hij slechts zo te doen alsof hij zich bv. in haar nachtkleed verwarde. Juist door het feit dat hij nauweliks kan bewegen is het hem gegeven alles door valse bewegingen te verontschuldigen, immers het is buitengesloten dat de zeer levendige markiezin zich in de fysiek van onze vriend Alessandro zou kunnen indenken.’

Alessandro: ‘Halt! nog dit: de ondervinding heeft mij geleerd dat ik bij vrouwen, vooral bij fijne dames, een welkome gast ben. Louis doet precies of ik zou, buiten mijn benen, ook nog andere organen missen. Dit is het geval niet. Ik zeg: ik zal de slag weten thuis te halen. Zij is jong; ik ben een ervaren man.’

Beppo: ‘En mijn kloeke armen!’

Doch ondertussen bestudeerde Knackfuss de foto. Wenkbrauw-fronsen duidt aan dat er iets niet klopt. Bernard en Beppo, welke Knackfuss als het denkende hoofd

[p. 283]


der bende vereren, wachten op ontspanning. Alessandro, spijts St-Vincent roken voelt zich bij deze Knackfuss-mimiek niet wel te pas.

Knackfuss slingert zijn sigaret weg. Verpletterende zin na diep ademhalen van de laatste rook: Alessandro moet geopereerd worden!

Verwarring. Alessandro trappelt op zijn stoel en schreeuwt luid op: ‘Wat, nu nog opereren, heb ik soms nog te veel?’ - Bernard en Beppo zijn één verwondering, moeten echter van-zelf-sprekend toegeven: Nu, als Knackfuss een operatie nood-zakelik meent, ons kan het onverschillig laten. Louis staat baba: deze Knackfuss dat is een vent die jongleert met een operatie als hij, Louis, met gewichten; die Knackfuss haalt iemand het hart uit het lijf, zet een dynamo in de plaats en het klopt. Geen medelijden met de arme Alessandro vermurwt de harde Cleopatra. Etui, nieuwe sigaret, tabak, kloppen op etui, roken, Knackfuss zegt gerust, terwijl hij met het etui speelt: ‘Alessandro moet worden geopereerd. Zoals hij is gelijkt hij helemaal niet op Mirlitonare. Ik ken trouwens de markies. En ik zeg: operatie noodzakelik. Cleopatra zal toch onmiddellik inzien dat Alessandro de gemeenste plebejerstronie heeft dewelke ooit heeft bestaan.’

Wat Alessandro, spijts goedkeuring van Cleopatra, al te sterk is. Een plebejerstronie! nou ik dank je! Dan zou Alessandro wel eens een voornaam man willen kennen. Vergat de dokter soms dat hij de minnaar was geweest van alle beroemde vrouwen van hier en elders? Doch Knackfuss, zeker van zijn stuk, zei: ‘Laat je hoere-frequentatie nu een ogenblik buiten diskussie.’. Wat hoere-frequentatie! Vrouwen die tot vijfduizend pop per maand van hun mijnheer kregen, dat waren hoeren, beweerde die onbeschaamde vlegel van een Knackfuss. Vrouwen die elke dag een zuiver hemd hadden waren dat soms hoeren. Is dit de reden waarom hij zich aan een operatie moest onderwerpen, dan kon de dokter net zogoed zeggen dat hij bloedig de spot wou drijven met de arme Alessandro. Doch een zwijg-bevel van Beppo doet de stronk basta-verstommen.

Bedaard zet Knackfuss zijn pet op. Lichte pardessus-kraag recht en zegt terwijl hij Beppo de hand drukt: ‘Onderzoek de zaak. Mijn advies is: de stronk moet worden geopereerd. Lippen totaal veranderen. Neus vervangen door neus van de markies. Verder, geloof ik, dat de markies nog korter stronk is en dat een aantal personen de ongeveer juiste dimensies van dit stronk-zijn kennen. Ook het apparaat van de markies moet Alessandro passen. Ik zie geen andere oplossing. Verder moet er zodra mogelik voor gezorgd worden dat de markies ons privé-bezit wordt. Cleopatra en Louis moeten deze zaak in orde brengen. Nogmaals ik zeg: de neus en de lippen van de markies moeten op Alessandro worden ingeënt. Dat noemt men in de boomteelt: veredelen.’

Alessandro's pijp valt. Alessandro huilt, huilt luid. Flinke klap van Beppo herinnert Alessandro aan de zin voor discipline.

Knackfuss kust de hand van Cleopatra: ‘Adieu, allerliefste, u hebt misschien de onaangenaamste taak, misschien de aangenaamste, de gustibus, in elk geval de moeilikste, doch voor u vreselik gemakkelik. De chauffeur van de Mirlitonare

[p. 284]


moet verdwijnen. Moord is een onprakties middel en zou argwaan wekken. Argwaan moet het koste wat het wil worden vermeden. Morgen zal ik u mededelen waar de chauffeur van de markies gewoonlik frequenteert. Daar ik uwe genialiteit ken, weet ik dat de chauffeur na één dag - beter na één nacht, want uwe genialiteit is in de roes het roesverlangen prikkelen - volkomen in uw macht is. Beppo zal het u aan geld niet laten ontbreken en u kan naar de Rivièra tijgen met uw tijdelike schat. Alvorens uw slag te slaan wend u tot mij. Ik weet wat in de smaak valt van de chauffeur. Renard a.u.b., het wit staat u uitstekend. Niet eenvoudig, wel frappant. En bizonder aldus de dessous, frappant, misschien bonterig en veel kant; kant maakt effekt van adellike rijkdom op een chauffeurshart. Imponeren. Béguin van aristodame voor lieve-snuit-chauffeur. All right. Adieu, lieve Cleo.’ En tot Beppo die hem uitgeleide doet, zodat de anderen het niet horen, - gentlemanlike diskretie -: ‘Ik verwacht Cleo deze nacht. Ja?’

Beppo gelaten: ‘Ja dokter.’

VI

Zoals door Knackfuss voorzien, was de zaak in De Goede Vetzak uitstekend gelukt. Cleopatra had gedanst, eerst met een andere. De chauffeur had natuurlik Cleopatra bemerkt en van dit ogenblik af was hij een verloren ram. De chauffeur had onmiddellik zijn koffers gepakt, eens als hij was met Cleopatra om hun idylle in een zuiderdekor te verplaatsen. En met trots: Cleopatra, de mooiste vrouw die hij ooit had gekend, leverde zelve de nodige financiën voor de reis.

Louis had zich voorgesteld bij de Mirlitonare. Dekoratief als Louis was, genoot hij de voorkeur boven al zijn konkurrenten. Ook dit had Knackfuss juist berekend. De Mirlitonare bevond zich nu in de macht van de bende. Zijn verdwijnen was nog enkel een zaak van inwendige orde.

Maar deze verdomde Alessandro, dat was een echte mizerie. Bernard, Beppo en Knackfuss hadden nutteloos al hun latijn verpraat om het hem diets te maken. (Resultaatloosheid welke linguisties zeer begrijpelik is). De stronk wilde van geen opereren horen. Van mijn lijf blijven, zegde hij. Knackfuss had de stronk zijn toekomende levensloop in louter roza afgeschilderd en nog wou die dwaas niet toegeven. Knackfuss had hem gesproken over het comtesje, iets om bij te likkebaarden, stronk! Dat zag de stronk wel in, maar in onderhavig geval was de geit de kool niet waard. Knackfuss en Beppo hadden de stronk meegenomen en het was hun gelukt, zonder zelf te worden opgemerkt, het comtesje te tonen. ‘Jawel’, zei de stronk, ‘het is een bloem, dat zie ik goed genoeg. Of denk je soms dat ik nog vaak in mijn ogen heb? Neen, dokter, op dit gebied ben ik zo kompetent als wie ook. Maar dit wil niet zeggen dat jij, om wille dezer bloem, mijn benen

[p. 285]


nog een eind korter moogt maken.’ Ook Bernard spiegelde de stronk de voordelen van het stronk-markiezelike leven voor en Knackfuss deed hem daarenboven verstaan dat hij als markies van een hinderlik compagnon als Beppo zou ontslagen zijn. De stronk wou niet horen.

Beppo verloor er zijn geduld bij. Als het niet in der minne ging, dan maar met forse argumenten. Alessandro werd nu geregeld elke nacht éenmaal van alle trappen naar beneden gegooid. - ‘Ach Beppo’, jammerde hij, ‘is dit mijn dank voor het fijne leven dat je door mij hebt kunnen genieten.’ Doch Beppo bleef onvermurwbaar. ‘Luister naar de goede raad die je door een zo vernuftig mens als de dokter is, gegeven wordt.’ - Om deze mening kracht bij te zetten, werd de stronk nogmaals flink onder de hand genomen. Zijn St-Vincent werd hem ontnomen. Hij werd op water en brood gesteld.

Ondertussen sloegen Louis, Bernard en Knackfuss de goede slag. Op een autotoer naar Nizza had Louis accident. Stop. Bernard en Knackfuss sprongen in de auto. De markies werd geschaakt. In een kelder geworpen. Knackfuss vertrok per aero naar Nizza, liet telegram ‘Goed aangekomen, Mirlitonare’ en kwam dezelfde avond terug om de stronk te opereren. Eerst de markies natuurlik: wegnemen van zijn romeinse neus en van zijn lippen. Knackfuss bracht de Mirlitonare op de hoogte van de toestand en drukte daarover zijn spijt uit dat hij hem in het leven moest houden om de operatie uit te voeren. ‘Zodra u geopereerd is, zullen wij u afmaken, Monseigneur, ik geef u mijn erewoord. Uwe Excellentie begrijpt stellig dat wij niet anders kunnen handelen. De schranderheid van Uwe Excellentie is wereldberoemd. Ik hoop op een klaar begrijpen van de toestand Uwerzijds te mogen rekenen om de eenvoudige operatie glad ten einde te voeren. In geval van weerspannig verhouden, zou Uwe Excellentie de eerste zijn om daaronder te lijden.’ Toen de Mirlitonare een zwak protest uitbracht, antwoordde Knackfuss: ‘Excellentie, mag ik u verzoeken u in onze toestand in te denken. Zoudt u zulke gelegenheid laten ontsnappen. Bestaat er, volgens uw mening, zulk een groot verschil in uw voordeel tussen uw huwelik met de maagd - ja, ja nauurlik demivierge, mais vierge tout de même - en ons optreden? Een verschil van niveau meer niet. Geloof mij, het is moeiliker gentlemanlike te blijven in mijn milieu dan in het uwe. Tussen ons ligt slechts het verschil van het milieu. Niet eens een waardeverschil. U speelt met de witte pions en ik met de zwarte. Dit is alles. Doch ik mag u wel zeggen dat ik de pretentie nooit zover heb gedreven, als stronk aanspraak te maken op een twintigjarige, weze het dan ook een pensionaatvierge. Van het standpunt ener natuurlike moraal heeft u deze operatie ruimschoots verdiend. Dat ik van deze moraal profiteer om mijn zaken te doen, wat natuurliker daar ik een outlaw ben. Mij is elke moraal welkom. Maar u, Excellentie, u de eerbare markies! In uw plaats liet ik mij dadelik opereren; beter dit dan verplicht te zijn moraliteitslessen van een outlaw te aanhoren. Evenwel nog dit verzoek heb ik tot u te richten. Wees zo goed mij de geheimen van het gezantschap mede te delen. Daar onze vriend Alessandro u weldra zal vervangen, - dewelke

[p. 286]


Alessandro trouwens ook Hidaljaan is, wat u mag gerust stellen: uw offer komt een landgenoot ten goede - is het nodig dat hij of beter dat ik - immers vervangt hij u slechts in eer en als dekoratieve figuur, ik ben het hoofd - op de hoogte van de toestand worde gesteld. U kunt snel in vogelvlucht de zaken afhandelen, ik volg u wel. Ik weet dat u een getrouw dienaar van uw koning is. U zal dan ook gemakkelik begrijpen dat u uw vorst en vaderland beter dient, wanneer u iemand op de hoogte van de toestand stelt, zodanig dat hij deze toestand door uwe hulp en uwe inlichtingen beheerst dan wel wanneer u zonder navolger van het toneel, van het diplomatiese schouwtoneel verdwijnt. Gedenk: elk krijgt zijn rol. Wij beloven u nooit iets tegen Hidaliës belangen te ondernemen. Geeft u deze inlichtingen, die ik naar mijn weten voor toereikend mag houden, zo houd ik mijnerzijds deze mijne belofte, u, zodra de operatie ten einde is, af te maken en de operatie zelve zo smarteloos mogelik te maken. Doet u dit niet dan draagt u zelf schuld aan de represaille-maatregelen welke ik zal moeten treffen. Ik geloof, de keus is eenvoudig.’

Na de diplomate-biecht, haalde de chirurg zijn twee assistenten: Bernard en een om niet-wetenschappelike redenen gerateerd student. Van toen de chirurg met de kokaïn-oplossing voor de lokaal-anesthesie klaar was, doorleefde Mirlitonare de grote siddering. Strenge opvoeding van de oudste Grande-spruit - ook zijn zuster en zijn broer werden stronk geboren, doch gelukkig overleden, meende de Grande, op die wijze bleef het bezit onverdeeld; - dan legatiesekretaris; eerste liefde met non-possumus-ontknoping; het eerste sukses in de diplomatecarrière; zijn vriendschap met Kardinaal Epernay, aan wiens invloed hij zijn voorsprong op Baudet toeschreef; het verschiet van het liefdehuwelik, de blonde haren van de comtesse, haar mond, haar hals, flirt, haar schouders...en steeds lager, bruid, maagd, vrouw... Dr. Knackfuss had reeds de kokaïn-oplossing ingespoten. Zover was het. Hij werd ontneusd en ontlipt. Om van een spitsboef een Grande te maken. En de spitsboef zou de echtgenoot zijner bruid zijn. Knackfuss begon. Dit operatie-begin coīncideerde bij de Mirlitonare met de visie van de verkrachting zijner bruid. Parallelisme.

Eens de zaken zover, was er voor de stronk geen kruid meer gewassen. Beppo en Bernard hielden hem op de tafel en zijn plebejersneus werd vervangen door de bloedfrisse edelneus van de Grande-markies.

Enkele dagen na het afreizen van de markies, ontving het gezantschap bericht: de markies had auto-ongeval gehad in de Provence, lag ter verpleging te Cassis, een klein dorp niet ver van Marseille. De terugkomst moest een paar weken worden uitgesteld.

Bernard en Beppo stonden er paf bij: zo een dokter Knackfuss. Zover had de wetenschap het gebracht. En de dokter was een prins van de wetenschap. Van deze aartsgemene gemeenstronk had hij een marquis de Mirlitonare tout craché gemaakt. Nu eerst merkte men het verschil. Nu de stronk een echte markies was. Twee weken later voer de markies naar Makstad terug, ditmaal in gezelschap

[p. 287]


van een buitengewoon vriendelike arts, die goddank in de nabijheid was geweest, toen het accident gebeurde. Als Louis de auto had binnengestuurd, boog de lakei diep voor de Mirlitonare. Geruststellend gebaar van de markies: het is niet erg, Jean. - Enkel litteken tussen neus en lip verraadde het ongeval. Doch voor de rest zag de markies er bliek-gezond uit.

De markies sprak tot Knackfuss: ‘Beste dokter, mag ik u verzoeken mijn gast te zijn.’ Zij vlijden zich in zeer diepe clubs. Knackfuss de eerste, omdat het zo hoort en ook omdat de stronk, zonder voorbeeld, nog niet te zeker was van zijn stuk. De kamerknecht bemerkte alras dat de dokter in de intimiteit van de markies was. Het hinderde hem dus ook niet waar te nemen dat de dokter soms de zaken beredderde: vriendelikheid van de dokter die de atrofie van zijn meester kende. Op dit punt stond Knackfuss scherp: enkele dagen uitrusten, dan slechts zaken hernemen. De legatiesekretaris kon de dringende zaken hier voorleggen, in de particuliere vertrekken van de gezant. Geen overspanning. Dat begreep iedereen. In recordtempo leerde Alessandro goede manieren en Knackfuss diplomatekompetentie. Hij gaf dan ook de stronk bevel om ontslag van de sekretaris te verzoeken en ter vervanging Dr. Med. Dottore Arturo Tronche, welke hem het leven had gered, voor te stellen. Sedert zijn zegeslag in zake huwelik Angèle Collin, had Mirlitonare bij zijn regering carte blanche. Zijn voorstel werd onmiddellik aangenomen.

VII

- ‘Hoe u bedanken, waarde dottore, dat gij mij tegen mijn dwaze wil in toch hebt geopereerd? - Enkel mijn dwaasheid kan mijn halsstarrigheid verontschuldigen. Zie eens aan, het schoonste paleis van Makstad is het mijne. Weldra zal ik de schoonste vrouw, telg van de meest adellike familie van Atupal, de mijne noemen. Doch ook zij zal de mijne zijn. Hiervoor reken ik op de hulp van Beppo, die ik als mijn kamerknecht zal aanwerven. Ach ja, caro dottore, ik ben dwaas geweest wanneer ik een vergelijking maakte tussen mijn vroegere geliefden - heffe van de samenleving - en deze wonderschone bruid. Hoe u te loven die mij deze engel van reinheid, deze edele bloem, het zachte wonder van deze schaamteblos in de armen - ja, ik zeg goed: in de armen - hebt gedreven, zoals een tegennatuurlike schaapdrijver het schaap drijft in de muil van de wolf. Gij ziet, caro amico mio, dat ik vorderingen maak kwestie van psychologie en beeldspraak, sedert ik niet meer als Dante-imitatie fungeer. Mijn dank zal zijn een doorstuderen van mijn rol; hoogtepunt van markiezelik optreden zal ik bereiken in de intimiteit van het comtesje, als Beppo daartoe een handje wil helpen wel te verstaan. Ja, ook het comtesje, mijne bruid, zal zich het ruilen niet hebben te beklagen. Onder ons gezegd, ik ge-

[p. 288]


loof dat Mirlitonare op dit gebied geen arend was en, gij moogt er van verzekerd zijn, hier zal ik hem niet volgen. Jawel, zij zal zich nog feliciteren dat zij een stronk heeft gehuwd. Maar, lieve Knackfuss, laat mij niet in de steek. Druk het deze verwenste Beppo, die ik mistrouw, wel op het hart, dit is mijn markiezewil. Elle valsera la valse. En geen valse-hesitation s.v.p., tenzij als prikkel.’

Knackfuss sidderde wel enigszins voor de ontmoeting van de stronk en de comtesse. Hij had het Alessandro wel op het hart gedrukt: eerst afwachten en niet te moedig à la charge. Dit was in zijn huidig milieu de gewoonte niet. Doch tegen de skepsis van Knackfuss in, liep de eerste ontmoeting buitengewoon vlot van stapel. Alessandro stond zijn man, wil zeggen: Angèle scheen zich weinig om haar verloofde te bekommeren. Zij was wel buitengewoon vriendelik, doch autokraties. Op haar vriendelikheid scheen zij nooit repliek van haar verloofde te verwachten en wachtte ook niet. Haar lieftalligheid slingerde zij heen als absolute prikkel. Biologies-gedetermineerde hetaere; rasechte afstammelinge van Baratron. De stronk nam het allemaal zo als klinkende pasmunt en was zeer gelukkig. Zij bemint mij. Ja, ook het margueriet-ontblaren klopte steeds: hartstochtelik. Trouwens zo deed ook het comtesje. Un peu, beaucoup, tendrement, passionément, klapte in de handen en hip was weg. De stronk dacht: lieftalligheid van springlevendige bruid om mij, de geposeerde man, te ergeren; - ja stellig geposeerd ben ik, dat geef ik toe, overigens in de hoge wereld zijn de mannen steeds geposeerd, doch nooit was er een zo geposeerd als ik; ik ben dus het superlatief van de mondaine man. Het comtesje weet best wat ze begint en zij zou mij niet hebben uitverkoren indien zij dit niet wist. En haar vader dan, zulk een edelman, zou hij mij hebben uitverkoren indien hij het niet wist? - De stronk was stilaan daarvan overtuigd geworden dat hij de uitverkorene, de ‘Auserwählte’ was. En dat was juist gezien. Immers alle redenen voor dewelke, naar primitief waardeoordeel, Mirlitonare niet zou te aanvaarden zijn, bestonden ook bij hem, Alessandro. Dat nochtans Mirlitonare wel degelik werd uitverkoren, moest zijn goede reden hebben. Deze goede reden kon echter in niets anders bestaan dan juist in deze superioriteit die, naar het oordeel van primitieve mensen, voor een défaut gold. En daar hij, Alessandro, net zo goed stronk was als de Mirlitonare, mocht hij zich wel degelik de uitverkorene voelen; immers het ging hier om een opper-individueel uitverkorenzijn van de menssoort: stronk. Alessandro werd zich van langs om meer van zijn superioriteit bewust tegenover mensen van het normale kalieber als zijn vrienden, Knackfuss en Beppo. Het is een merkwaardige zaak, dacht hij; waarom legt men zoveel waarde op stronken? Men moet de zaak niet uitdiepen, men zou tot geen oplossing komen, dat gaat zo met alle ervaring. Probeer niet tot de wet door te dringen, want zij is metafysies gegeven en de menselike mechaniek van het denken ontoegankelik, denken dat door een stupiede logiek werd verkreupeld. Doch het feit is te konstateren. En dit nu: niet eens omdat zij mij talisman waant, bemint mij het comtesje. Neen, haar liefde is mij direkt toebedacht, in zover natuurlik men van een direkte liefde spreken kan.

[p. 289]


Ook deze ontmoeting bleek goedkope moeilikheid en Knackfuss moest nu wel hartelik om zijn vrees lachen. Zeker was dat Angèle ‘haar’ goede reden had. En deze primeerde op de mogelike ontdekking van de intrigue. Dit was voor Knackfuss klaar. Immers wie zijn idee volgt dringt niet in een vreemd bepaald-zijn.

Het ging nu vlot met alle voorbereidingen tot het huwelik. De Garden-party bij de graaf was erg amusant. De stronk lachte diskreet gemoedelik naar klasse-diapason. Het comtesje overtrof zich-zelve en iedereen bewonderde het gelukkige paar. Alle twijfelaars waren tans overtuigd dat het werkelik een liefdehuwelik gold, zo lief was de verhouding van het comtesje en de stronk. Ja de lieftalligheid van het comtesje in haar verhouden tot haar verloofde overtrof alles. Enkel dat zij hem in haar bakvisjesroes niet liet aan het woord komen. Wat Knackfuss trouwens zeer op prijs stelde. Wel zegden sommige diplomaten: ‘Deze vrouw doet met de markies wat zij wil. Wij zullen wijs handelen wanneer wij trachten bij haar goed aangeschreven te staan.’ Feit was dat de stronk nauweliks aan het woord kwam; Angèle en Knackfuss waren steeds daar om de toestand te redden. Van Knackfuss begrijpelik. En van Angèle? Vrouwelike intuïtie?

Stellig, Knackfuss stond nog wel eens voor hete vuren. Bv. toen ze, - de oude graaf en de comtesse Jean Collin, Angèle, Mirlitonare, Knackfuss en nog een paar intiemen - bij kardinaal Epernay geïnviteerd waren en Alessandro op de ongelukkige idee kwam Epernay om zijn mening over het celibaat te vragen, of ‘dit gemakkelik was en of hij nooit een “extra” had.’ En ook zijn verklaring dat hij bridge en schaken niet meester was, doch het passpel of zanzy dat kon hem niet schelen, viel niet erg mee. Integendeel was hij zeer waardig tegenover de kamenierster van zijn verloofde, begrijpend dat dit tenminste in verlovingstijd zo hoorde. Zijn preferenties voor whisky hadden achterdocht kunnen wekken, zonder Knackfuss' handigheid avondgewoonte van jonggezel voor te wenden. Doch bij Epernay was het toch werkelik krities geworden. Alessandro was zodanig van zijn toekomstig echtelik geluk vervuld dat hij resoluut aandrong om uitleg over de zonderlinge dwaasheid der onthouding. Hij insisteerde geweldig, spijts Knackfuss hem voortdurend op de voeten trad - wat nu ook inderdaad een erg verkeerde vermaning was. - Gelukkig gelukte het Knackfuss nadien hem in de bil te knijpen. ‘Eminentie ik kan dat maar werkelik niet over mijn hart krijgen, u die zo beroemd is en “ze” slechts voor 't rapen heeft.’ Doch Epernay was er de man niet naar om niet ‘du tac au tac’ de scherts van Mirlitonare een humorriposte te geven. ‘Iedereen is niet zo gelukkig als de markies. En ook een oordeel door geluk geïnspireerd is te sterk subjektief, doch begrijpelik.’ - Maar Alessandro: ‘Goed en wel, toch gaat u mij niet vertellen dat...’ - Hier gelukte het Knackfuss door meesterlik ongelukkig gebaar de tafel om te kippen. Dit liet hem toe de stronk de les te spellen; - als hij 't verdomd nog eens waagde over dit thema een toon te laten, hij mocht er van verzekerd zijn: hij zou zich aan een tweede operatie hebben te verwachten!

Men liet de verloofden alleen. Avondwandeling in het park. Knackfuss volgde op

[p. 290]


afstand. Deze avondwandeling bezorgde de stronk wel enigermate angstzweet. Wel had hij ervaring. In dit geval echter niet toepasselik. Een bakvis-comtesje is niet hetzelfde als een dertigjarige demi-mondaine of veertienjarige deerne. La vérité se trouve au milieu. Symmetrie van de geest. Daar vond de stronk zich niet zo vlug te recht. Of hij het gesprek vlot houden moest, had hij Knackfuss gevraagd. Knackfuss had het hem natuurlik met hand en tand bijgebracht. En met mannequin gedemonstreerd. Dat hij haar de hand niet mocht kussen, vond de stronk al te sterk. Hij die steeds gemeend had dat dit het hoogtepunt van respekt was, trouwens naar feuilleton- en kino-ervaring. ‘Op de mond wel, als niemand het merkt - kwestie van onderling goeddunken - doch nooit de hand’, had Knackfuss gedoceerd. Gelukkig was echter het comtesje niet moeilik. De liefkozingen van de markies schenen haar van weinig belang, ja zelfs... weinig hinderlik. En nochtans, met de stronk alleen, was zij speels en lieftallig, ja bakvismatig strelerig. Zij is geraffineerd, dacht de stronk, zij kent mij. Zij zal het mij gemakkelik maken. Misschien heb ik de hulp van Beppo helemaal niet nodig.

VIII

Het huwelik zou worden ingezegend in de metropolitaankerk van Makstad. Zeer stil en diskreet, werd er van gezegd; genoeg dus om geheel het mondaine Makstad in beweging te zetten. De Sint-Goeboele, - de kerk - was veel te klein. Oud en jong, arm en rijk verdrong zich in en vóór de kerk. Immers Monseigneur Epernay zou het huwelik inzegenen: een mondaine gebeurtenis primo cartello dus. Het arme volk van Makstad kende de Mirlitonare als een edele mensevriend en wou door nederige belangstelling een steentje bijdragen tot het vreugdige aspekt van deze schoonste en gelukkigste dag in het leven der echtgenoten Mirlitonare. Maxeen had weer iets uitgevonden dat hem tot eer strekte. De kinderen van de school der Bipiepen zouden het bekende lied: ‘die stille Nacht, die heilige Nacht’ zingen. Meisjes zouden bloemen in de bruidkoets werpen en de politieagenten sabel of knuppel presenteren. De maksteedse kranten hadden de gebeurtenis breedvoerig gekommentarieerd. De konservatieve Atupaalse Natie roemde hoog de traditionele geest van dit huwelik, grondveste van de natie. Zij sprak over een ‘eenvoudige, maar werkelik grootse daad, zo in de zin van het ei van Columbus.’ Zulke huweliken maakten de natie sterk en gaven haar de telgen die de natie hoog hielden in de wereld van de geest en in de wereld van het lichaam. Immers mens sana in corpore sano. Leo van Clootheim behandelde hetzelfde thema op meer volkse wijze. Dat was zo zijn specialiteit.

De rede van Kardinaal Epernay echter stelde alle andere nog zo welgelukte gelukwensen als deze van Neurose en van Clootheim in de schaduw. Hij ontwik-

[p. 291]


kelde zijn hartelik proficiat ongeveer als volgt, hier beknopt weergegeven:

Dit huwelik is een vreugde voor de geest. Het is een zo zuivere spiegeling van de traditie dat de geest zich verheugt om deze gelukkige toepassing van de wet die hem beheerst. Want de traditie is wel de kategorie van de geest, wanneer wij hem als gescheiden van het lichaam betrachten, als voor zich-zelf-zijnde biologie, als biologie van God, van de goddelike idee in de mens. De traditie projekteert de metafysiese wet van het verleden in het heden. Onze geest is zonder haar niet denkbaar want alle mogelike supra-intellektuele ervaring berust op het bewustzijn van hare wet. Zij is wel feitelik de discontinuïteit van de geest zelve, meteen het goddelike zoals dit in de geest existeert, zij is de zijnswijze van het goddelike in de geest. Niet een abstrakte opsomming van feiten is zij. Zij is zoals ik zegde de kategorie zonder dewelke de geest niet existeert. Zij is ons dus door God medegegeven en een band tussen ons en de opperste Heer.

De traditie is goddelike wet. Buiten haar is de geest niet. Doch niet overal is de manifestering van de wet even harmonies. Enkelen zijn uitverkoren om het licht in vollen glans te zien; anderen weten slechts door de ervaring van de schaduw dat het licht bestaat. Hier zien wij echter een heldere, harmonieuze spiegeling van de wet, zo duidelik dat de gewone man zich onbewust om deze tastbaarheid van het goddelike in de mens verheugt. Derhalve zingen kinderen hun schoonste liederen en vormen de politiedienaars een fraaie erewacht. Niet eenieder is geroepen de drager te zijn van de duidelikste lokalisering dezer ‘loi divine’. Doch wee hen die werden uitverkoren de drager te zijn en het bevel niet horen. Gelukkig zij die de stem volgen. Tot zulke die, uitverkoren, de roepstem hebben gevolgd, hoort gij, mijn welbeminde kinderen. Door de harmonie van uw huwelik bindt gij God aan de mensen. Want het is God aan de mensen binden door de maatschappij volgens de door hem gedicteerde wet te herscheppen. Door uw huwelik herhaalt gij de traditie, de wet van de geest, en stelt gij deze traditie in een nieuw organisme, uw huwelik.

De maatschappij is van geestelike oorsprong. Een individualiteit, bepaald en zelfbepalend, is de natie. De natie is de geest van de staat. Maar de natie juist is dat wat is lokalisering van de wet der traditie in de staat. Zo is de natie door God bepaald en draagster zijner wet, voor haar delen weer bepalend, zoals het wil de ontwikkeling van de wet, voortschrijdend van harmonie tot harmonie. Men kan God niet dienen, zonder de natie te dienen. En de natie dienend, zo dient men ook de staat naar de latijnse betekenis, voor dewelke de staat de fysiese vorm van de natie is. Gij nu dient de natie, de geest van de maatschappij, door u zuiver bij de wet te houden, dewelke wel zeker het leven der natie is, en door deze wet in uw sfeer tot een in grootheid gelijkwaardige harmonie te kristalliseren. Zoals wij ons de natie denken naar onze latijnse geest, is zij zonder de traditie als wet niet mogelik. Doch alle onderdelen der natie moeten weer deze wet herhalen. En zij die de ruggegraat der natie zijn en deze wet als plicht voorop stellen, hebben de natie alles gegeven wat zij konden geven: het voorbeeld. Een zonde tegen de

[p. 292]


H. Geest is ergernis. Uw huwelik is onmiddelbaar van de H. Geest wat het is, het goede voorbeeld, het tegendeel van ergernis. Niet dit getuigt van goddelik inzicht: het onderschikken van het individuele aan een abstrakte zielloze staat, zoals dit door goddeloze Teutonen wordt geleerd; - doch wel dit: in het individuele de wet der natie meteen de wet van het goddelike spiegelen.

Het huwelik bindt de staat aan God. Maar wee de staat - zoals de teutoonse filosofie zich deze denkt - die buiten de traditie, de kategorie van de geest, het statelike leven zou trachten op te bouwen. Kent gij deze lompe huizen van meer dan honderd verdiepingen? Zij kunnen met de traditionele huisjes van Fochanije niet wedijveren, want zij zijn niet van de geest, die voor ons slechts ervaarbaar is door de kategorie der traditie. Deze huizen zijn wankelende gebouwen. En ook zo zijn de staten waar geen uitverkorenen zijn; uitverkorenen die weten dat het huwelik niets gemeens heeft met de tuchteloze keus van man of vrouw; wel integendeel dat het huwelik is spiegeling der geesteskategorie, traditie, en dat het juist de opperste verdienste van de uitverkorenen is met het navolgen, het herscheppend navolgen der traditie identies te maken. Staten waar de uitverkorenen het voorbeeld dezer identiteit - het zich-gelukkig-voelen van de vrije mens in het navolgen der geesteswet - stellen, zulke staten zijn geestelike existensen: naties. En gij hebt weer, daar het door de Heer geschapen leven steeds naar een nieuwe openbaring dringt, vandaag de natie herschapen, de wet van de traditie waaraan onze latijnse naties gebonden zijn, opnieuw gekristalliseerd.

Gij stelt het verheven voorbeeld van het ineenvloeien van liefde en plichtbewustzijn tegenover God en natie. Zo is het inderdaad: de verheven mens kan geen liefde vinden, die tegen de wet van de geest zou indruisen. De verheven geest kan niet tegen de H. Geest handelen. Zijn vrije wil drijft hem daartoe werktuig van de H. Geest te zijn. Hoe de mens die vrij is handelen zal, konkreet gesproken, is niet te voorzien. Doch dat hij steeds handelt naar de geest, deze wet staat vast; de wet naar dewelke hij handelt is stabiel, en laat een ontelbare reeks konkrete mogelikheden toe, evenwichtstoestanden van de wet. En doordat hij slechts zijn kan voorbeeld dezer wet is de werkelik vrije mens van de wet, van boven uit gezien, in vogelvlucht indien ik mij zo uitdrukken mag, insgelijks stabiel. De werkelik vrije mens is de door de traditie meest-bepaalde. De werkelik vrije mens is hij die geestelik-biologies daarheen streeft lokalisering der geesteswet te zijn. Wiens bewustzijnskring tot dezelfde formuul te herleiden is als deze wet. Uw huwelik is vereniging van liefde en plicht. Daarom is de schoonste liefde idealisties in de zin van een voorkristelike doch kristelik-denkende filosofie. Uwe liefde is de liefde zelve. Liefde die voor de uitverkorenen is: het zijn naar de traditie.

Hechtste band tussen het bovenzinnelike en het empiriese is de liefde. Hoe licht is u de plicht geworden, waar hij zich zo gemakkelik in uw lach, in de gesproken woorden, nog meer in dat wat gezwegen wordt, in het één-zijn van man en vrouw openbaart. De Teutonen is de plicht zwaar, gebonden aan knoet en discipline.

[p. 293]


Ons is de plicht licht als een veder of als de glimlach van de vrouw, de traditioneel uitverkoren vrouw. En aan allen die gebogen gaan onder de slaafse opvatting van de plicht als last, stelt gij hem voorop als het hoogste goed. Liefde en plicht korrelatief. Grote wijsheid dewelke gij eenvoudig zijt door uw huwelik. De plicht draagt uwe liefde in de hoge regionen van de geest. Er is geen blok materie, doch alles is geestelik doordrongen. Daarom, weest niet bevreesd. Uwe liefde is geest, hoe gij ook handelt.

En nu, mijn lieve dochter, volg uw gemaal, gij zult het daarbij stellig niet moeilik hebben. ('k Zou 't denken, meende de stronk). Wees niet bang en doe wat hij beveelt. Ook dit zal u gemakkelike plicht zijn. Waar de liefde zo zuiver idealisties is, bestaan geen moeilikheden. En waar zij bestaan overwint men ze met inschikkelikheid en goede verstandhouding welke het sieraad zijn van een gelukkige echt. De stronk onderbrak: ‘Elkander verdragen, nietwaar?’

Epernay lachte om dit niet op het programma voorziene en besloot: ‘Jawel, dit is alles.’

IX

Wittebroodsweken, wegtuffen.

Knackfuss zou meegaan. Iedereen achtte dit zeer natuurlik: de markiezin kon toch niet de gehele dag bij haar gemaal zitten om de romans van Henri Bordeaux te lezen. Knackfuss speelde zeer goed tennis. De ideale partner. Hij zou binnen een paar dagen nakomen.

Alessandro doezelde weg in de auto. Geluk, auto, autogeluk. Eroties meende hij gefixeerd te zijn. Ook hem was dit huwelik aanvankelik als een bizarrerie voorgekomen. Na lang onderzoek had hij de oplossing gevonden. Hij dacht: mijn vrouw behoort tot deze soort passievolle vrouwen, voor dewelke de passieve rol iets ondrageliks is. Zij wil, voor zover dit mogelik is, de passieve rol niet spelen, aktief zijn. Dit aangenomen, zo wordt het dadelik begrijpelik dat zij mij koos, want in zake passieve-rol-houden ben ik stellig ‘an ideal husband’. Natuurlik slechts relatieve passiviteit, d.w.z. passief slechts tot de uiterste grens van mijn geslacht, want nog steeds ben ik een man metterdaad. Doch op deze relatieve passiviteit mag zij ook absoluut rekenen. Ik ben hoogste potens der passiviteit. Een ideaal man ben ik voor de vrouw die de man - nu ja ik meen het goed en de uitdrukking is passend - onder de knie wil. Mij heeft ze onvoorwaardelik onder de knie. Haar meesterschap en hare aktiviteit kunnen zich... botvieren. Om de aktieve rol te houden zal ik geen moeite doen, laat mij zeggen geen vin verroeren, ten eerste omdat de erotiese wijze bij mij niet tot een voorkeur sine qua non is ontaard en omdat ik toch, in zover ik preferenties heb, veel voor deze rolverwisseling voel - de wet van de geringste inspanning is mij niet vreemd, - ten tweede

[p. 294]


omdat het toch niet mogelik is, dat ik de voorkeur aan het... aktivisme zou geven. Voor de rest houd ik het met de wijsheid dat alle organismen zo zijn als zij horen te zijn; elk organisme is voor-zich-zelf kompleet, is van zijne voorwaardelikheid uit kompleet en mijn fysies stronk-zijn is slechts korrelaat van mijn psychiese hang naar passieve rol.

Hij verheugde zich zeer om dit perspektief. De stijgende levenslijn - stronkloopbaan - tot het door Angèle bezeten-worden flitste hem voorbij, projektie van het verleden in weldra vervulling-zijnde toekomst. Plebejer-weten van zijn geluk - en de anderen hebben goddank pech, wat betekent wittebrood zonder het weten dat zij, de anderen, slechts roggebrood hebben. Goede wereld in dewelke er grafelike maagden zijn met hang naar eroties aktivisme; zij moeten de stronk beminnen en hem maagdelikheid bieden in ruil voor zijn meesterlike passiviteit. Hij, stronk, droeg de buit weg en zij was ten slotte de gedupeerde.

De stronk lag op zijn bed. En wachtte. Er gebeurde niets. De markiezin wenste hem goede nacht. Zij verdween. Schuchterheid, dacht de stronk, begrijpelik: een zo onervaren kind waagt zich, haar neiging ten spijt, niet gemakkelik ten aanval. Er gingen twee avonden voorbij, en Alessandro maakte zich boos. Niet te brutaal, dank zij Knackfuss-onderricht. Doch de markiezin nam weinig notitie van hem, scheen weggedoezeld in vaag verlangen.

Als Knackfuss de volgende morgen verscheen, veranderde het uitzicht der dingen. Voetschuiven oriënteerde Knackfuss en een val bij tennisspel was de val van de dwaze maagd.

Angèle was inderdaad een pathologies geval. Enkel niet in deze richting als de gelukkige echtgenoot had gemeend en gewenst. Voor de psycho-analyse een prachtexemplaar; bijna alsof zij was geschapen als psycho-analyties mannequin. Kristalliseerden zich in haar steeds weerkerende rasondeugden of was haar ondeugd een en-marge-geval? - Oplossen van het erotiese in het gedachtelike, door een vaste idee geconsumeerd.

Zij had Alessandro gehuwd omdat hij volkomen machteloos was. Niet onmacht, maar machteloosheid. 't Spreekt van zelf: hij mocht niet onmachtig zijn, dit zou immers de prikkel van de machteloosheid hebben geneutraliseerd. Of had pensionaat-lektuur, in dewelke de echtgenoot de narrerol houdt en de minnaar de held is, de cerebraal-sadistiese hang in haar ontwikkeld? Men vertelt dat sommige vrouwen, wanneer zij overspeels zijn, hardnekkig aan hun trouwring houden. Voor geen geld der wereld zouden zij deze ring in zulke omstandigheden willen missen. Alsof deze ring de man tot getuige maakte van het overspel van zijn idool. Doch dit is scherts tegenover het eroties bepaald-zijn van Angèle. Niet de ring, de man zelf moest tegenwoordig zijn. Enkel dan zouden hare omarmingen kracht hebben; enkel dan kon zij sexueel existent-zijn door het werkelikheidworden harer idée fixe: de oernarrerol van de echtgenoot. De pijnlike gelaatsuitdrukking van de echtgenoot maakt de omarming sterker; gesmeek en gejammer inspireren haar wonderlike woorden vóór de mond van de geliefde; dreigen maakt

[p. 295]


haar triomf om de machteloosheid van de man. Sadisties-masochisties komplex: weerloosheid in de handen van de gewetenloze minnaar. Omgekeerde romantiek, doch romantiek voluit. A quoi rèvent les jeunes filles.

Het achter de rug ontrouw zijn was voor Angèle banaal. Een gravin Collin is ridderlik ontrouw, terwijl de gemaal er bij is. Maar deze aanwezigheid zou slechts zuiver denkbaar blijven, wanneer niet de natuur, in haar geheel organies, een stronkmens had gecreëerd voor de aldus sexueel-gedetermineerde vrouwen. Alessandro had juist geoordeeld. Zij wenste inderdaad een stronk. Hier echter hield de juistheid van zijn redenering op. Waar was: enkel een stronk kon permanent de rol houden van de bedrogen echtgenoot, die bij het overspel steeds aanwezig was. Zoveel realiteitzin had Angèle dat zij wist: hier moest zij een kompromis maken. Een ‘normale’ zou gereageerd, geageerd hebben. De stronk echter moest passief blijven. De minnaars mochten zeker zijn van zijn passiviteit. Niemand zou hun spel storen. De stronk zou als een fetisch aanwezig zijn.

Nadat Beppo de stronk in zijn pyjama had geholpen, wou deze de markiezin goede nacht wensen. Wie weet vandaag misschien meer geluk, is de markiezin misschien minder schuchter. Beppo droeg hem in het slaapvertrek van mevrouw. ('s Avonds werd de stronk van zijn benestel ontlast en aan de bereidwilligheid van Beppo overgelaten). Beppo wachtte: misschien moest hij een handje helpen. Mevrouw deed teken: Beppo mocht gaan. Nauweliks was Beppo verdwenen of Knackfuss trad binnen, nam Alessandro op en zette hem op een 1,50 m hoog voetstuk, vanwaar de stronk het echtelik bed zeer goed kon overschouwen. Hoe lieftallig streelde de markiezin Knackfuss, hoe bevallig was zij in haar wit déshabillé en hoe vol belofte en drift sloeg haar adem. Wat heeft dat altemaal te betekenen, dacht de stronk, droom ik of waak ik? Is de markiezin soms niet wel te pas of lijdt zij aan zinsverbijstering? Om deze laatste mogelikheid af te weren en in de hoop dat deze de waarheid mocht zijn, riep de stronk van op zijn voetstuk: ‘Ei, lieve, uw mirlitonare-mannetje, uw speelgoed, uw alles, mijn schat, staat hier op dit voetstuk. Lieve dokter, help mij van dit voetstuk, ge ziet toch wel dat gij daarna illico moogt verdwijnen.’ De markiezin keek de stronk verwonderd en frank in de ogen en legde haar hoofd op de schouder van haar lieve Gaëtan, zoals Knackfuss nu weer heette. Zij lachte - haar tanden schitterden als een belofte - terwijl zij het hoofd schudde om een boze herinnering te weren. Twee elementen bevochten zich crescendo: het gejammer en gedreig van de stronk op zijn voetstuk en het spel der geliefden. Elk woord van de stronk prikkelde de markiezin tot liefkozen en, godverdomme, deze gemene kerel van een Knackfuss hield inderdaad de passieve partij, welke hij, stronk, voor zich had gedacht. Toen Gaëtan mannelik-robust de markiezin op haar bed droeg, vlak voorbij het voetstuk, had hij haar bijna kunnen grijpen. Het hoofd zijdelings naar de stronk gewend lag zij, aanzwellende lijn, in de armen van Gaëtan. ‘Wat ben jij sterk, Gaëtan!’ - Ofwel een ogenblik wendde zij haar minnaar af met: ‘Ben je wel zeker dat mijn man niet van zijn voetstuk kan vallen?’ -

[p. 296]


Vermoeid sprak zij over gewone dingen, streelde Knackfuss nog - hoe schoon was haar lijf-rust in blonde haren - en vroeg: ‘Is mijn man niet zeer dekoratief? Heb ik niet een zeer dekoratieve man?’

Hoe banger zij werd van de eerste ervaring harer naturele afwijking, des te meer wou zij zich redden door een sterker affirmeren dezer afwijking. Coïto ergo sum. Angst voor de revanche der natuur verdubbelde haar moed in een overspannen sexualiteit. Knackfuss nam het allemaal rustig op, benutte zijn schranderheid tot het tot-de-uiterste-konsekwens-drijven van zijn minnares. De stronk stond - stond op het voetstuk. De nacht was lang. Was dikwels lang. De nacht was dikwels een lange nacht.

's Morgens lachte Beppo, toen hij de stronk in het bed der markiezin ontwaarde. Hij nam Alessandro op, hielp hem in zijn toiletkamer en zei ‘veinard, va.’ Zoveel tegenwoordigheid van geest had de stronk nog, spijts de nacht ook voor hem uitputtend was geweest, dat hij geklaag op de lippen smoorde. Hij glimlachte, nauweliks wel, maar toch hij glimlachte. Begrijpelik deze zwakte van de glimlach, overlegde Beppo, die eerste nacht en zo zonder hulp, dan wanneer Alessandro aan mijn hulp gewoon is; 't zal wel niet zo gemakkelik zijn geweest. - Luid zegde hij: ‘Waarom heb je mijn raad niet gevolgd. Zonder mij kun je niet uit de voeten. Dat zie-je nu wel. Ik had - natuurlik op eerbiedige afstand - erbij moeten zijn. Je bent een verwenste stronk, je wilt steeds je zin hebben. Nu heb je je misschien erg geblameerd. En nog wel de eerste nacht. Ik zeg: zoiets is pure onzin. Minder diskretie en meer rationeel. Zo denk ik er over.’ Alessandro was verplicht Beppo voor te liegen: ‘Neen, Beppo, ik zeg het is uitstekend gegaan, spijts uw hulp ontbrak. Jawel, bepaald uitstekend. Ik had het me zelf zo niet kunnen voorstellen. Waarlik, ik ben helemaal niet zozeer stronk als men het wil aannemen. Mijn vrouw is een parel. Zij heeft een zo juiste voorstelling van mijn toestand dat zij alles wat mijn bewegingsmogelikheid betreft, daaruit zeer juist afleidt. Dat zij zo zeer à la hauteur zou zijn, had ik niet durven veronderstellen. In vertrouwen: zij is louter beweging en ik ben, zoals je weet, zeer stabiel. Kan het mooier samentreffen?’

Bij het ontbijt verhield zich Knackfuss tot de markies eerbiedig vriendelik en de markiezin was één attentie voor haar man. Beppo moest het toegeven: deze jandoorse stronk had niet gezwetst. Allemaal waarheid wat hij had verteld. Wat goed merkbaar was aan het smoordronken verliefd-zijn van de markiezin. ‘Zo zijn de vrouwen’, dacht Beppo.

Toen Knackfuss haar vroeg of zij een wandeltoer wou maken, schudde zij neen. Zij wou bij haar man blijven en zij was verder zeer lieftallig: zij vroeg Alessandro of zij bloemen voor hem zou plukken. Rond de middag was de samenhang de arme Alessandro onduidelik geworden. Gedroomd had hij niet. Had de vrouw wier liefde vandaag weer zo buiten alle twijfel stond, hem werkelik bedrogen? Zij was het slachtoffer van een zinsverbijstering geweest, waarvan deze schurk van een Knackfuss had geprofiteerd. Tot vergiffenis was Alessandro alras bereid; natuurlik de feiten mochten zich niet meer voordoen. Dit naar markiezeneer. En

[p. 297]


Knackfuss zou hij aan de deur zetten. Hij was dus tegenover Knackfuss zeer brutaal. De markiezin ondersteunde hem in deze houding, bewijs harer momentele zinsverbijstering. Stellig vergiffenis schenken, dacht de stronk. Daartoe drong hem ook zijn fysiek: enige vorm van verweer, de vorstelike vergiffenis. In het psychies vertaalde stronkfysiek.

's Avonds waren allen zeer vermoeid: ‘Eenieder trok zich vroegtijdig in zijn vertrekken terug.’ Nadat de dag was heengegaan in roezig verliefd spel der jonggehuwden, bracht Beppo de stronk weer in de kamer van Mevrouw. Alessandro had het zo uitdrukkelik bevolen, zelfs in het bijzijn der markiezin die - Beppo was nu eenmaal de onontwijkbare diskrete derde - schuchter in La peur de vivre des heren Bordeaux had gestaard. Deze taak volbracht, aarzelde Beppo; de stronk echter betekende hem dat hij mocht gaan. Angèle trad binnen, omhelsde haar gemaal. De stronk had dus goed geraden: zinsverbijstering. Enkele ogenblikken daarna wierp Dr. Knackfuss een zijdeur open, stond in de deuropening als een schim. De markiezin die de stronk als een heuse darling op haar schoot had genomen, liet nu de darling knalhard, plotse hypnose, op de grond vallen, gil: Gaëtan! Dan lag zij in zijn armen en de stronk als verlaten speelgoed op de grond. De stronk kroop tot bij de minnaars, wou Knackfuss in de kuit bijten. Een prachtschop van Knackfuss ‘daar, jij, verdomde kuitebijter’ zond hem enkele meters ver. Angèle trappelde eros-in-lieve-voetjes-genot, ‘nog, nog, Gaëtan’ smeekte zij en Knackfuss moest de meesterschop enkele malen herhalen. Dan werd de stronk weer op het voetstuk geplaatst.

's Anderdaags vroeg Beppo geen uitleg, vond het vanzelfsprekend dat de zaak had geklopt. En Alessandro, deze fiere Hidaljaan, was te trots zijn vriend deze nieuwe nederlaag te bekennen. Wie weet overigens of deze niet met Knackfuss gemeenzaak maakte?

Zijn gemalin zou hij echter mores leren. Hij viel enigszins uit zijn rol, toen hij, zonder inleiding, haar zei: ‘Mijn zeer edele vrouwe, in zulke condities zijn wij niet getrouwd.’ Dan wachtte hij bedaard op antwoord, daar hij dit onmogelik wist.

Angèle echter riposteerde: ‘Dat is mij niet erg duidelik.’

Alessandro: ‘Hoezo niet erg duidelik? Wilt gij daarmee gezegd hebben dat gij mij niet kunt antwoorden?’

De markiezin: ‘Helemaal niet.’

Alessandro, tot de binnentredende Dr. Knackfuss: ‘Mijnheer, ik heb de markiezin te spreken.’

Zij: ‘Pas du tout. Caro dottore mag blijven. Geheimen hebben wij hem wel niet te verbergen, meent gij ook niet, lieve man?’

Alessandro: ‘Dit schijnt mij inderdaad de ongelukkige waarheid. Juist daarom en nogmaals: voorwaar, mijn edele vrouwe, in zulke condities zijn wij niet getrouwd.’

Zij: ‘Ik zeg u, lieve man, dat ik u niet begrijp. Wat meent ge met deze voorwaarden.’

[p. 298]


Alessandro: ‘Wat het huwelik betekent weet de meest blode bakvis.’

Zij: ‘Wat niet wil zeggen dat deze bakvis daarom ook weet wat het huwelik met een stronk psycho-analyties te betekenen heeft.’

Alessandro: ‘Psycho-analyties?’

Zij: ‘Jawel, psycho-analyties. “Ken u zelf” is een woord uit de helleense wijsheid, mijn lieve. Dat ik voor de psycho-analyse een zonderling geval ben, weet ik.

Verder: morele of andere konklusies uit deze studie der psycho-analyse heb ik niet getrokken. Tegen mijn sadisties-masochisties bepaald zijn ben ik niet opgewassen. Wil dit trouwens ook niet zijn, omdat ik, cerebraal-gesublimeerde hetaere, tenslotte de boeken weggooi, triviale wijsheid: tout ça ne vaut pas l'amour. Maar gij, mijn brave levensvriend, wat hebt gij u gedacht, wanneer ik er in toestemde uw levensgezellin te worden? Hebt gij u voorgesteld dat ik u liefhad. Gij zijt te slim dan dat ik u deze dwaze pretentie zou toeschrijven. Zo waar de psychoanalytiese boeken voor mij bijzaak zijn, zo hadt gij echter langs psycho-analytiese weg het geheim kunnen ontdekken. Ik ben rationeel naar mijn doel gegaan. Ik heb mij de meest dekoratieve en slechts dekoratieve man gekozen die in Atupal was te vinden. Voor uw pretentie en voor uw domheid ben ik niet verantwoordelik. Mijn liefde heeft hij die temperament toont in mijn richting, gelijk wie; de dokter die mij goed kent, zal mij deze franchise niet euvel nemen. Herinnert gij u nog de nachtelike tuinscène? En dat ik u juist na dit accident koos, wanneer ik uw weerloosheid kende? - Dat gij gelijk een dol beest in uw ongeluk zijt gelopen - ik spreek figuurlik, excuseer mij het hyperbool - is niet mijn schuld. Ik heb te kiezen tussen een afmattende kamp tegen mijn sexuele determinering of het onvoorwaardelik toegeven daaraan. Is de eerste alternatieve manmoedig, zo is de tweede alternatieve de enige welke ik, vrij, kan kiezen. De alternatieven, zoals dit trouwens gewoonlik het geval is, bestaan slechts theoreties. Toch heb ik de illusie deze tweede vrij te hebben gekozen et cela me suffit. Hetaeriese vreugde om slachtoffer van zijn noodlot te zijn. Slechts een ras als het onze - ach hoe traditieloos zijt gij daarentegen Mirlitonare-spruit - zet zich door tot deze spanning. Dit alles is duidelik. Onduideliker is uw houding. Wanneer er een van ons twee zo onnozel is als een bakvis, dan zijt gij het, die een ogenblik aan een liefde, buiten pathologie om, kon geloven. En nog zo naïef zijt te protesteren. Mij natuurlik liever dan berusten. Studeer psycho-analyse, er is daar voor u nog iets te leren. Bizonder waar gij zo schitterend studiemateriaal vóór u hebt. Wie weet wordt gij nog een beroemdheid, spijts gij tot hiertoe bijster weinig aanleg hebt getoond. Mijn lieve Gaëtan kan u onderrichten. Studeer bij de dokter psycho-analyse, opdat gij ook door uw wetenschap mijn huwelik tot eer strekke, o gij mijn zeer dekoratieve echtgenoot, die ik, in zijn dekoratieve funktie zo zeer liefheb. Ook dit, zonder u is mij het bestaan tans onmogelik, van alle charme ontbloot. Gij en uw voetstuk. Mocht u dit troost zijn. Grande-zoon, het leven is niet zo eenvoudig; wij dragen een zware last.’

De stronk antwoordde: ‘Het mag zijn dat ik geen held ben in het vak der psycho-

[p. 299]


analyse. Nochtans dat hoort er allemaal niet toe en zonder psycho-analyse weet ik toch hoe of men het moet doen. Dit in de boeken te studeren heb ik niet van node. En ik sta op mijn goed recht van gehuwd man. Het staat nergens geschreven dat de studie der psycho-analyse verplichtend is. Ik zeg u dus: laat af met dit kinderspel.’

‘Goed zo’, zegde de markiezin, ‘neem mij.’ Zo speelde zij de volgende nacht de verkrachte vrouw en riep voortdurend: ‘Markies, verdedig uw vrouw.’ Maar de markies moest op zijn voetstuk blijven. Zij vocht met Arturo, maar werd, natuurlik, tenslotte steeds overwonnen. Wat bewijst dat het voorzichtig is verkrachtingsklachten steeds nauwkeurig te onderzoeken. Wordt niet verkracht wie wil.

Het was eenvoudig prachtig, meende de markiezin, elke dag bracht een nieuwe roes met een nieuwe variante op het thema van haar eros. Zij bedroog haar man, zich weggooiend; een andermaal drong de indringer in haar kamer, schaakte haar, terwijl de man machteloos moest toezien. Soms kende zij de wulpsheid van het bezwijken na hardnekkige verdediging, dan weer deze zich weg te gooien, centsous-diabolique. Zij kende de romantiek van de Raveburg en die der goot. Elke cerebrale gril kon dank zij het stronk wezen van haar echtgenoot onmiddellik verwezenlikt worden.

Tot het gewone spel met z'n drieën de minnaars niet meer bevredigde. Gasten werden geïnviteerd en Alessandro prijkte op een voetstuk, in plaats van als gastheer te fungeren. Met deze funktie belastte zich Dr. Knackfuss. De markiezin loofde haar man als het fraaiste surrogaat voor marmeren busten. ‘Mijn man is niet alleen zeer dekoratief in het gewone leven, neen, hij bezit daarenboven de eigenschap dat hij onmiddellik kan worden geïmmortaliseerd. Niet de dood zal hem tot buste maken, veeleer zijn natuurlik torso-zijn maakt hem zo doodschoon als marmer. Mijn man is gezant en tevens zijn eigen statue. Hij werkt zich zelf tot statue op om mogelike vergetelheid af te weren. Mijn man is de levende onsterfelike. Daaruit blijkt dat de kunstzin een inhaerente eigenschap van het hidaljaanse volk is. Zijn grote mannen immortaliseren zich van zelf. Ik vind het overigens bijna natuurnoodzakelik dat een gezant torso weze. Zo kan men ook alle gezanten werkelik als statue behouden, men zou slechts voor zorgvuldig balsemen hebben te zorgen. Aldus kan de gezant zonder moeite van zijn dekoratieve gezanterol in zijn dekoratieve funktie van torso van een gezant overstappen, figuurlik overstappen. Jawel, alle gezanten zouden moeten stronk zijn. Dit past uitstekend bij hun ambt. Het verwondert mij dat deze eis nog niet vroeger is gesteld, immers zo van-zelf-sprekend is hij.’

‘Neen, lieve markiezin’, zegde Knackfuss, ‘daarmee ben ik het niet helemaal eens. Dat de gezant van Hidalië, uw geachte echtgenoot, de markies de Mirlitonare stronk is en dat dit goed bij zijn ambt past, daar hij gezant is van het meest kunstminnende volk van Beurropa en bij het atupaalse hof geakkrediteerd, en dat dit stronk-zijn voor hem een ideale toestand is, kan ook ik geredelik toegeven.

[p. 300]


Maar het zou verkeerd zijn voor alle gezanten de stronkatrofie te eisen, alleen reeds wegens de mogelike verwarring. Hoe gemakkelik is het tans, b.v.: “Kent gij de gezant van Hidalië niet? Neen? - Hoe is het mogelik. Die stronk daar.” - Daarom verdedig ik het volgende voorstel: alle gezanten zouden geatrofeerd of misvormd moeten zijn. Doch daarin zou de grootste verscheidenheid bestaan met, voor elk gezant, een voor zijn land karakteristiese misvormdheid of atrofie. Atrofie is zeer dekoratief, omdat zij is eenvoudig lineair en akademies-sculpturaal. Detaildifformiteiten zouden natuurlik niet in aanmerking komen. Een slechts gering misvormde haalt de vereiste 6/10 van de punten niet. Eentonigheid van diplomatiese lunch en tee wordt daardoor gebroken. Zoals gezegd de gezanten zouden de typiese difformiteit van hun land moeten kristalliseren. Beter misschien nog een atrofie die de struktuur, zowaar de psychiese struktuur van het land konkretiseert. Wat bv. het koninkrijk Siam betreft, is de gezant reeds aangeduid: de Siamese tweeling, ook wanneer geen exemplaar in Siam is te vinden, moet dit land vertegenwoordigen. Voor het Teutoneland ware iemand met een waterhoofd, suikerbroodvormig naar de langwerpige vorm der teutoonse pijpen voor te stellen. Het kunstminnende Hidalië past de beeldhouwkunstige torso, terwijl het aloude Andalouzië door een rachitieker, die het ras synthetiseert, volkomen naar de nationaal-psychiese struktuur, wordt weergegeven. Voor Fochanije kan de vrouw met het luipaardevel in vooruitzicht worden gesteld, daar deze dame het karakteristiese van de gepantserde Jeannette Quark, de patrones van Fochanije, in het konstant fysiese overdraagt. De zwaardslikker kon het martiale Atupal vertegenwoordigen en de dogmens is eo ipso John Bull. Platland is gesymboliseerd door een mens met een nauweliks nerveus-geaccentueerd, volmaakt rond kaasballetjeshoofd. Ja, ik houd het zelfs voor wenselik de grens zover mogelik te trekken, zodanig dat het Nieuwe-Agamemnonië, zijn roemrijke traditie, pijler der moderne beschaving indachtig, het rekenende paard van Elberfeld, het astrologies-filosofiese paard der jaarmarkttenten als gezant zou mogen aanstellen.’ Rond dit voorstel ontstond een levendige diskussie; van uit zijn voetstuk-standpunt hoorde Alessandro de diverse voorstellen rustig aan. De markiezin vond het voorstel wel prettig, doch, meende zij, nam de dokter te weinig notitie van hetgeen zij juist in hoofdzaak had bedoeld, namelik de dekoratieve dubbel-funktie van de gezant; dat deze reeds gedurende zijn leven als statue moest fungeren. De dokter bekampte hardnekkig dit voorstel, waarvan het gevolg, naar zijn mening, monotonie moest zijn. Waren alle gezanten stronk dan verdween de buitengewone charme en de waarde van het unicum.

Het gesprek drong verder in de details en men ontleedde de stronkstatue. Een heer vond dat de stronk beter geschikt was om de plaats van Umberto-koning in te nemen. Toen meende een expressionist dat men de stronkstatue door scherpe kleurkontrasten moest verlevendigen. Hij stelde voor de linkerhelft van het gezicht cadmium-geel te verven, de rechter bovenhelft tot op de hoogte van de neusvleugel kobalt-violet en de rechter benedenhelft smaragdgroen. Dit werd

[p. 301]


door de markiezin geestdriftig begroet. Zij gaf de nodige bevelen en het personeel zette zich aan 't werk: Alessandro werd in drie kleuren verdeeld. Men ontkleedde de stronk en een klassicist versierde het benedenlichaam met witte tul. Het feest duurde tot laat in de nacht door Alessandro gepatroneerd, expressionisties van boven en klassiek van onder.

In de beste stemming verlieten de gasten het gastvrije hotel der Mirlitonare's.

X

Toen, na deze onfijne behandeling, Alessandro besloot zijn nood aan Beppo te klagen, was het reeds te laat. Beppo stond reeds op de zijde der erotiese spitsboeven. Dit een eenvoudige ontwikkeling.

Reeds hebben wij doen opmerken dat het lieve spel met z'n drieën de minnaars ten slotte ontoereikend was. Het lag niet in de erotiese determinering der markiezin op schandelik bourgeoise wijze haar man met één derde te bedriegen, een zulke liaison als huiselik van-zelf-sprekend te bevestigen. De man in het narrepak moest voor vele minnaars zijn rol houden. Het belachelik-maken door de éne liaison was niet de markiezin maar slechts pensionaat-vriendinnetjes met bourgeois-traditie waardig. Opperras in de antipode: gemeenheid. ‘Sie ist rassig gemein’ meende Dr. Knackfuss. Hij had de toestand dadelik herkend: dat het dwaas zou zijn de idylle met z'n drieën, - de stronk als stomme, juister als stompe derde - als een afgesloten existens te aanschouwen. De erotiek der markiezin was elementair: dynamies-statiese kontrastwens. Haar man was de statiek - inderdaad - en de dynamiek, de ‘stroom aller dingen’ van Herakleitos was haar ‘de stroom aller minnaars’. Enkel de wet - de stroom, de erotiese bepaling - was blijvend; de golven en ook de bedding echter veranderlik. Zoveel had de dokter onmiddellik begrepen.

Wereldberoemd is de wijsheid der Pompadour; door welke list zij zich in de genade van haar heer en meester wist te bewaren. Geen andere dan deze methode van de Pompadour in het Parc aux Cerfs, paste Dr. Knackfuss in zijn verhouding tot de markiezin toe. Hij bezorgde haar minnaars van allerlei slag. Zoals de Pompadour jonge meisjes, dreef Dr. Knackfuss wonderslanke efeben op. Hun elasticiteit en hun puberteitsdrift hadden de eigenschap de stronk bizonder ongeduldig te maken. De markiezin kende overigens alle verborgen prikkels en de wonderlikste efeben moesten aan hun inferioriteit geloven. Op deze wijze bleef Dr. Knackfuss steeds in de genade der markiezin. Hij was permanent. Hij was haar Pompadour. Zij noemde hem Le Pompadour.

Dit was Alessandro al te bar en hij besloot Beppo om raad te vragen. Zijn verlangen was als Simson de zuilen te breken, de overspeelse en haar nest van wulpse

[p. 302]


Filistijnen onder de puinen te bedelven. Maar de stronk was geen Simson, ‘bij lijve’ niet. Hij meende nu in Beppo een uitkomst te vinden. Doch hoe Beppo winnen voor dit desperado-plan? Deze proleet hield gewis zijn positie tans voor overheerlik. Zo had Alessandro steeds gedraald. Nu was het te laat.

Variante: de markies bedriegen met de kamerknecht, voorkeur schenken aan de plebejer en de markies op het voetstuk plaatsen, jawel de dokter had ook hier niet misrekend, dit beviel de markiezin. Als Beppo de markies in het slaapvertrek der markiezin had gedragen en als de markiezin hem verrassend snel om de hals was gevallen, ‘Beppo, mijn lieve Beppo, laat gij mij alleen, ziet gij dan niet hoe ik naar u verlang’ toonde de kamerknecht geen ogenblik gewetensbezwaar. Hij beschouwde de stronk nog steeds als zijn koopwaar en deze verklaring van de markiezin scheen hem doorgaans niet verrassend. De sterke Beppo nam Angèle op en zegde: ‘Ik had het gedacht. Wou je heel je leven met zo'n stronk.’ Alessandro moest ook dit verraad gelaten torsen; torso torst dacht Alessandro een ogenblik in zelf-sarkasme. Beppo was een prachtminnaar, de markiezin herhaalde meermaals het toneel.

Eenmaal zover, gebeurde het haar soms haar gemaal om zijn preferenties te vragen. ‘Wie verkiest mijn man vandaag als speelgenoot’ vroeg zij, Alessandro aaiend. ‘Spreek, mijn lieve, zie, uw vrouw is uwe dienares en wie gij ook moogt verkiezen, hij zal de uitverkorene zijn. Gij zijt genoeg edelman om te weten dat men nooit zich-zelf kiest. Kies, - mijn woord heb ik nooit gebroken. Zal het de dottore, de Kamasoethra-ervarene zijn of Beppo, de natuursterke, ofwel nog Loïs, de dwaze efeeb van het Collège Saint-Germain? Of zal ik Iostenius die schuchtere schilder ontbieden? - Zie uw aardse dienstmaagd wentelt zich in het slijk der ontucht om uw superbe dekorativiteit tot gelding te brengen. Voelt gij dan niet dat ik u zeer bemin om u zo ontrouw te zijn?’

Dat voelde de stronk niet. Hij was nu overtuigd de klaverenzot van het spel te zijn. Schone droom was weggewasemd. Dr. Knackfuss en Beppo, Bernard en Louis, allen hadden van het meesterstuk geprofiteerd. Enkel hij, de stronk, de spil van het komplot droeg geheel het passief. Wat had hij er aan, markies en gezant te zijn, ten prijze van zoveel vernederingen? En ook: hij had maling aan deze erefunkties waar hem de positieve levensvreugde zo ontnomen werd. Als Beppo hem zeide: ‘Je bent markies en gezant, is dat jou soms niet voldoende’, was hem dit bittere spot. Wat baatte hem al dit goud, waar hem dit nutteloos was?

Zo besloot hij kort spel te maken: de echtscheiding te vragen; naar een ander comtesje, zonder bakvisjesallures om te zien. Dr. Knackfuss hield hem een schone rede, betogend dat de echtscheiding een burgerlik zedenfeit was en dat bijgevolg geen mens een echtscheidingswens van een edelman als de Mirlitonare zou kunnen begrijpen. ‘In uwe wereld, markies, wordt het huwelik nog steeds als onverbreekbaar aanschouwd. Is uw ras niet sedert eeuwen een der hechtste steunpilaren van de katholieke moraal? - Alle kommer en alle leed, elke hartstochtontgoocheling moet een Grande geduldig dragen. De echtscheiding, dat is de

[p. 303]


onuitwisbare schande van ontrouw tegenover de traditie. Weet gij dan niet dat uw prestige door de echtscheiding onherroepelik verdwijnen moet. Gij zijt een gebroken man. Daarom, Grande, caro amico mio Alessandro Magno ed il tronco, draag veeleer het ganse jammer der ongenade, die tenslotte het summum der genade is - immers Angèle bemint u zozeer dat zij haar ideële liefde niet door lijfelike hartstocht wil vernederen - dan wel door de echtscheiding én vrouw én eer te verliezen. Wat het geld betreft, daarover nu niet, ten eerste daar dit van lagere orde en ten tweede om dat ik reeds voorzichtigheidshalve voor de nodige verplaatsingsoperaties heb gezorgd.’

De stronk stond er niet paf bij; wat kon hem nog verwonderen. Toch deelde hij de mening van de dottore niet. Eer of niet, 't kon hem weinig bommen. Hij had zijn vrouw gewild, dat was zijn goed recht, meende hij en zo ook had kardinaal Epernay geoordeeld. Nu bedankte hij voor z'n vrouw: na Knackfuss, Beppo, Loïs en bijna de hele rethorika van het Collège Saint-Germain en na Iostenius die schuchtere kwast. Nu bepaald, dottore, dank je hoor. De echtscheiding!

‘Goed’, zei Knackfuss, ‘doe wat je niet kan laten.’ Daar bemerkte de stronk hoeveel gemakkeliker is praten dan uitvoeren. Wel schreef hij brieven - hun inhoud was ellendig, dat zag de stronk zelf in - doch de brieven bleven steeds op dezelfde plaats, tot dan eindelik Knackfuss ze in de kachel wierp. Alessandro zag spoedig het doelloze van zijn poging in; nu aanschouwde hij zijn malheur in zijn ware verhoudingen. Diep ongelukkig, doch reeds enigermate geëntraineerd, dulde hij die avond Loïs en de slanke Rudi, diens studiekameraad.

De laatste kans om uit ‘de kom der vernedering’ te komen, zag Alessandro in een openhartig de waarheid biechten aan zijn echtgenote, de valse markiezin de Mirlitonare. Tevens om wraakneming te tonen dat niet alleen hij de beetgenomene was. De markiezin stond hem aanstonds het gewenste onderhoud toe. Knackfuss was aanwezig. Alessandro had alles netjes voorbereid: frank en vrij de waarheid zeggen, zoals men pleegt te doen wanneer de partij toch verloren is.

‘Edele vrouwe’, zo begon Alessandro, ‘mijn edele vrouwe, wat ik u tans zal mededelen, zal u wis en zeker niet gering verrassen, maar getrouw aan de leus van het geslacht der Mirlitonare's “jusqu'au bout”, wil ik u de ganse waarheid vertellen, hoe gruwelik het verhaal alleen der gebeurtenissen ook zijn mag. Edele vrouwe, ik waagde het zoëven de spreuk der Mirlitonare's tot de mijne te maken. Nu dan wees niet verrast: dit was de daad van een indringer. Jawel, in der waarheid, zo is het, Angèle. Met het geslacht der Mirlitonare's heb ik niets gemeens en met de man die uw verloofde was en over Kiki struikelde, zoals ik uit uw mond vernam, ben ik niet identies. Ik ben een valse Mirlitonare en hij die mij tot deze snode daad niet enkel aanspoorde, maar ook dwong, is niemand minder dan uw minnaar en permanence, Dr. Knackfuss, echte metis, zoon van een teutoons vader en van een inboorlinge van de Canariese eilanden. De man welke over Kiki viel, werd in een hinderlaag gelokt door de sbirren van Knackfuss en daarna gruwelik vermassakreerd, edele vrouwe. Hij dus die uw uitverkorene was, de man welke gij

[p. 304]


liefhad, in de hoop hem in zijne aanwezigheid en spijts deze te kunnen bedriegen, is niet meer en ik zie niet in waarom ik deze wijze van bemind-worden zou overnemen, zonder mij daartegen te verzetten, daar het inderdaad de zuivere waarheid is, wanneer ik zeg dat deze uwe wijze van echtelike liefde mijn goedkeuring niet kan wegdragen, wat ook de echte Mirlitonare daarover zou hebben gedacht. Gij zijt dus met een verkeerde getrouwd. Dit is niet mijn schuld. Gij weet door ervaring hoe weerloos ik ben. Welnu, in de handen van Dr. Knackfuss moest ik mij tot deze gruwel lenen en van mijn verzet werd evenmin notitie genomen als van al mijn andere klachten welke ik, zoals gij weet, sedert deze noodlottige dag der substituering heb geuit. Ach, hadde ik mijn pijpje lekkere St-Vincent nooit moeten afleggen. Wat heb ik aan een havanna met zoveel smaad betaald! - Gij, edele vrouwe, werd door Knackfuss listig bedrogen. Niet de markies de Mirlitonare bedriegt gij, maar wel een doodgewone stronk van het genre der deernetalismans. Dit is wel voor u een gewichtig moment zou ik denken, ten minste wanneer ik, psycho-analyties, zoals gij dit heet, uw erotiese bepaling goed heb begrepen. Neen, neen! leer de nuchtere waarheid kennen: niet een de Mirlitonare wordt door u smadelik bedrogen en moet de edik der oneer drinken. Een arme spitsboef, vroeger door meiden gemainteneerd wegens de wondere kracht van zijn stronk, is het objekt uwer cerebrale sadistiek. Na deze verklaring, hoop ik u met mij te horen instemmen dat het de beste oplossing is te trachten naar een vergelijk. Ronduit gesproken, aan deze wijze van bemind worden heb ik niets; waarschijnlik ben ik om deze op prijs te stellen niet rassig genoeg. En nu gij de waarheid kent, zal de arme Alessandro u wel verder geen belangstelling inboezemen. Laat ons de zaak in der minne - une fois n'est pas coutume - schikken.’

Een ogenblik verwondering, dan sprong de markiezin op. Nadat zij de samenhang goed intuïtief had gekorrigeerd, omhelsde zij de stronk en kuste hem. ‘Mijn Toutou, mijn Kiki, dingetje-stronk, zoveel heb je gedragen om mijn man te worden? Je hebt je de rest van je benen doen afhakken en je gezicht werd verminkt om mij? En je was vol verwachting en je had me lief en daarom droeg je dit alles, mijn allerliefste Toutou!’

Beppo kon het getuigen hoe vol verwachting de stronk was geweest; en hoe gelukkig de dag van het huwelik en hoopvol die eerste dagen. De laatste troef van de stronk keerde zich weer averechts tegen hem die de troef uitspeelde. Het werd natuurnoodzakelik een nieuw idyllies motief in de liefde tussen de markiezin en Gaëtan.

‘O, mijn lieve man, nu eerst besef ik hoe onwaardig ik ben. Alle leed droegt gij geduldig in de hoop dat ik uw vrouw zou worden. En zie, ik kan dit niet worden, ik neem uw leed en bied het hem die u verminkte.’

De stronk viel alles tegen. Zelfs de biecht van de zuivere waarheid had slechts voor gevolg de misdadige banden tussen de markiezin en Knackfuss dichter toe te halen. Nu was hij gans verlaten en zonder uitweg. ‘Was ik maar talisman gebleven en geringe stronk’ zei hij nog tot Beppo, de ellendeling. Of hij met ‘geringer’

[p. 305]


meende, sociaal geringer of minder geatrofeerd? Wellicht beide. Zijn pijpje St-Vincent miste hij en de reinheid van barhetaeren met geloof in de kracht van de stronk-talisman. Het is nooit goed verder te springen dan zijn stok lang is, dacht hij, terwijl, geblaseerd, hij een havanna wegwierp. En zijn stok was bepaald niet lang. Het was een stronkstok. Van een sprong kon bezwaarlik sprake zijn.

Knackfuss bracht ondertussen financieel orde in de zaken van de markies. Dat hij onroerende goederen op de naam der markiezin deed overschrijven, kwam de notaris doorgaans plausiebel voor. Aandelen en renten werden in baar gerealiseerd, geld op korte termijn geplaatst: je kunt nooit weten. Dat de kruik reeds te lang te water ging, begreep de dottore; daarom was hij nu eenmaal dottore. Doch hij altans zou er zijn pels niet bij inschieten. Veeleer hij zou van de pels van wijlen de markies nog redden wat te redden viel.

Op een mooie dag verdween Knackfuss overzee. Daar was reden toe.

XI

De bende van de stronk had buiten de waard gerekend. De sekretaris van de Mirlitonare had zijn ongenade niet als zo van-zelf-sprekend opgenomen. Hij had gezworen slechts dan te rusten, wanneer hij het geheim zou hebben ontsluierd.

Cleo, de wonderschone vriendin van Beppo, gehoorzaamde Knackfuss slechts blindelings, omdat zij hem vurig liefhad. Voor haar was hij de superbe cosmopoliet, de gentleman fin-de-siècle, tot dewelke zij, de invers-romantiese, de cambrioleur-romantiese gedreven werd. Nadat zij zich meesterlik van haar taak had gekweten en de chauffeur onschadelik had gemaakt - zij had hem aan een algerijns slavehandelaar verkocht - keerde zij naar Makstad terug, om bij Knackfuss haar liefdeloon te halen. Hier toonde Knackfuss zich niet meester van de toestand en beging de grove fout Cleo onvriendelik af te schepen, zonder haar zelfs een illusie te laten. Cleo vermoedde de vrouw, spioneerde en zekere dag - zij had zich nabij het parkterras verscholen en kon het trio gadeslaan - had zij de verhouding tussen de markiezin en Knackfuss instinktmatig begrepen.

Zodan gebeurde het dat de sekretaris, die zijnerzijds ook reeds tot merkwaardige resultaten was gekomen, Cleo in een nachtlokaal leerde kennen, alwaar deze somber haar wraak kweekte, bitter daar zij geen uitweg zag. Zusterlike zielen die elkaar vonden, wraak die liefde werd of zoniet offerande van beiden aan het sexuele-derde, in wraak-gemeenschap.

Doch zij wilden te snel voorwaarts. Slechts nadat zij aan de politie alles hadden uitgelegd, bemerkten zij dat het hun, spijts de duidelikheid van hun stelling, aan bewijzen ontbrak. Nu was het te laat. Dr. Knackfuss en Mirlitonare werden ondervraagd, met voor beiden gunstig resultaat. Wel had Alessandro lust gehad

[p. 306]


nogmaals de waarheid te bekennen, maar het weten dat het hem in dit geval bepaald niet voor de wind zou gaan, deed hem de door de dottore gegeven instrukties volgen. Meer nog: onmiddellik riposteerde Mirlitonare met een klacht tegen Cleo welke, naar haar eigen verklaring, zijn chauffeur aan een algerijns slavehandelaar had verkocht. Dit schonk de stronkbende een adempauze.

Knackfuss zag wel in dat het ogenblik gekomen was afscheid van het markiezelik leven te nemen. Voorlopig stond de sekretaris schaak en hij zou het wel moeilik hebben, zonder Cleo's hulp, het bewijsmateriaal samen te brengen. Toch moest hem dit tenslotte gelukken. Verkeerd zou het zijn de duur van de adempauze te overschatten. Zo snel als mogelik de impostuur likwideren; naar een veilig schuiloord zoeken en vertrekken.

Vorstelik sprong nu Knackfuss met het realiseerbare vermogen van de markies om. Hij schonk de markiezin een prachtige halssnoer van donkere parels. Beppo ontving baar. En ook voor zich zelf bezorgde Knackfuss een fraaie aftochtsom. De markiezin vond de geschiedenis eenvoudig vreselik leuk. Knackfuss zegde haar: ‘Zo onvoorwaardelik als jij leeft niemand naar de wet van zijn eros. Het is de prachtigste ontknoping.’ Inderdaad de laatste dagen waren voor de markiezin het paroxisme.

Waren zij 's avonds met z'n drieën, dan maakte Gaëtan Alessandro de toestand duidelik. - ‘Onze dagen zijn geteld, Alessandro. Voor jou zijn ze überhaupt geteld; wat de markiezin en mij betreft alleen deze hier in Makstad. Pijnlik is het ons weliswaar daaraan te denken dat wij u zullen moeten ontberen, doch wie weet misschien is het niet gans onmogelik voor u een ten minste aannemelik ersatz te vinden. Ik vertrek weldra naar overzee, ook Beppo. De markiezin volgt, zodra alle suksessiemoeilikheden van de baan zijn geruimd. Ook wil zij niet vertrekken zonder het proces tegen de bende van de stronk tot het einde, d.w.z. tot uwe terechtstelling, welke niet meer te ontgaan is, te hebben medegemaakt. Dat het proces met een terechtstelling eindigt, daarvoor zal de markiezin als voornaamste getuige, wel zorg dragen. Jammer dat je aan pathologie zo weinig hebt, stronk, zoniet zou het je duidelik zijn dat de markiezin, gedetermineerd als zij is, niet anders kan handelen. Je bent gelijk een muis voor de kat. Heb je reeds bemerkt hoe lief het spel van de kat met de muis is en zou jij een “altruïstiese” kat wensen? Neen, nietwaar. Zo onnatuurlik ben jij zelf niet, Alessandro. Laat de dingen zoals zij zijn, verander niets, zelfs niet aan de grillen van de natuur, wat overigens verloren moeite zijn zou. De markiezin heeft je zeer lief; jammer dat het begrijpen van deze liefde weer niet op jouw geestesniveau ligt. Jammer, stronk. Het weten van zulke liefde ook kan voldoening schenken en er zijn mannen die in dit geval gaarne hun hoofd aan de beul zouden laten. Wat ook komen moge, onze dagen zijn geteld. Mijn lieve minnares zal mij weer opzoeken, nadat je hoofd als zoenoffer in de mand zal zijn gerold. Je bent een man die volkomen het erotiese “Schicksal” zijner vrouw heeft gerealiseerd. Daarom ere zij jou, kleine Torsikaan! Neem je laatste dagen vreugdig op, kom, kom ten minste bij wijze van spreken,

[p. 307]


ik zal je op je voetstuk plaatsen. Stronk, let wel, het zijn de laatste dagen van ons samenzijn. Daarna valt het masker van Mirlitonare af en het hoofd van Alessandro in de mand. Voor kransen zorgen wij jaarliks.’

Deze laatste dagen werd de stronk zeer eerbiedig behandeld. Zijn voetstuk was steeds met frisse guirlanden versierd. Weliswaar waren hem de handen op de rug gebonden, doch op zijn hoofd rustte een krans vuurode papaver, snel verwelkt wel, maar toch papaver en vuurrood. De voorlaatste dag was het slaapvertrek van de markiezin gans violette-zijde. De stronk stond in zwarte rok op een in geel gehuld voetstuk. Gaëtan lag lui op het lage bed. Uit een zijvertrek trad Angèle, als een Nijl-vervallen maagd. Langzaam was haar noodlot-gaan tot Gaëtan. De volgende morgen vertrok Knackfuss naar Montevideo.

XII

De dagbladen hadden overal naar venters gezocht. Nu verspreidde zich het venters- en jochiesleger over de stad, al maar roepend: ‘Leest de misdaad van de bende van de stronk.’ Het misdaad-verhaal in twintigmaal verscheidene bewerking doorkliefde de stad, doorboorde de wanden: gesprek in alle milieus en vreugde der concierges.

De sekretaris had eindelik het bewijsmateriaal bijeengebracht. Hij had Bernard ontdekt, was in de moordkelder gedrongen, had werktuigen gevonden en tenslotte, na de aanhouding van Bernard, had hij ook de hand gelegd op een verdachte korrespondentie, betreffende salamiworst. Het niet gevonden lijk van de Mirlitonare werd daarmee in verband gebracht.

Dadelik echter stelde het hoogste kerkelike en burgerlike gezag alles in 't werk om het schandaal te dempen. Immers elk hoogstaand persoon was min of meer in de zaak betrokken. Maxeen had het huwelik voltrokken; Kardinaal Epernay had het ingezegend. Graaf Jean-François Collin moest op de eer van zijn dochter waken. De diplomatieke wereld zou door een schandaal in de hoogste mate en bloc gekompromitteerd zijn, bizonder waar sedert enkele tijd de atupaalse arbeiderspartij, haar zogezegde verknochtheid aan het vorstehuis ten spijt, weer door haar zonderling programma betreffende het demokratiseren der diplomatie demagogies ageerde.

Maar er was, eilaas, niet meer te remmen. De ongezonde nieuwsgierigheid van het janhagel wilde steeds meer weten en de dagbladen werden meegesleurd in de stroom. Een dag zwijgen kostte een dagblad zijn kliënteel. Wel kon men er voorlopig in gelukken de markiezin uit het gedrang te houden, doch het meesterstuk van de bende van de stronk werd van dag tot dag meer populair. Films en portretten. Filmromanreconstructie van de geschiedenis, weliswaar in romeinse kos-

[p. 308]


tuums, historiese film. De beroemde uitgeversfirma van Soest & Co bracht een feuilleton in afleveringen met vol-bladzijde-gravures naar ontwerpen der tekenaars à la mode, Bannaha en Serklaas. Toneelgezelschappen brachten nieuwe werken op de affiche; hier echter greep de politieprefekt energies in en verbood de opvoeringen, reden: prikkeltoneel.

Tot de markiezin waagden zich slechts de dapperste dagbladschrijvers. Men wist niet goed of men de markiezin condoleren moest of gelukwensen. Zou men mevrouw de markiezin zeggen of ‘jonkvrouw’. Ook van haar bloedverwanten en vrienden ontving zij slechts zelden bezoek. Zolang haar toestand juridies niet opgehelderd was, vond men het beter zich niet te ver met haar in te laten. Zelfs hij die, poëtefilantropie, repliceerde ‘de markiezin is zelve het slachtoffer van deze misdaad’ moest toegeven dat ook hem deze repliek niet gans bevredigde, er was daarin iets dat ongemotiveerd medelijden verraadde. Dat zij de echtgenote was geweest van een doortrapte bandiet, van iemand die als deerne-talisman zijn brood had verdiend, dit kon niet worden weggecijferd. Het de facto huwelik bestond, overal berucht nu, wat men ook over het de jure huwelik mocht denken. Leo Van Clootheim meende de kans klaar te hebben en bood haar - om haar van alle laster te vrijwaren, zoals hij haar zelf verklaarde - zijn naam aan. Dat zij dit aanbod afsloeg vond van Clootheim - of atupaals juister: Van Clootheim - vrij sterk: zij was toch een de facto gekompromitteerde vrouw.

Dit was inderdaad ook het standpunt van de hoge wereld. Men wachtte op een uitspraak van het gerecht, die de markiezin in eer moest herstellen. Wat deze uitspraak van het gerecht feitelik moest inhouden, daaromtrent heerste geen klaarheid. Hoe was de toestand? Tastbaar was er tegen de markiezin niets in te brengen, hoewel zij juist door het tastbare al te tastbaar was gekompromitteerd. Het eenmaal gebeurde kon niet uit de wereld geholpen worden. Virgo intacta! Papa Collin had een ogenblik zijn hoop aldus georiënteerd, doch eenvoudig psychologies inducerend was hij tot de konklusie gekomen dat, indien zijn dochter in werkelikheid met de stronk niets gemeens had gehad, hij daaruit haar intakt-zijn niet mocht afleiden. Wel integendeel moest zulks de waarheid zijn, dan moest hij ongetwijfeld bij nader onderzoek op een weinig eerbare derde stoten. Papa Collin vond het beter deze richting niet uittediepen. De meest vrijdenkenden namen ongeveer het burgerlike standpunt in tegenover het gevallen meisje. Onvrijwillig jawel. Doch het feit blijft, of vrije wil of niet. De promiscuïteit is door de verklaring ‘niet gewild’ lang niet geneutraliseerd.

De mannelike opvatting zegevierde, de fysiologies-gemotiveerde dat de vrouw blijvend door sexuele beroering gebonden is. Van de markiezin konden maagden niets goeds leren. En de kwaden meenden: dat zij het niet geweten heeft, wie zal het ons zeggen? In elk geval zij heeft de talisman beroerd, dat de talisman haar behoede! - Onnodig daarover uit te weiden dat de demi-mondaines scherp op het burgerlik standpunt stonden en de markiezin ver beneden een ‘demi-mondaine honnête’ stelden.

[p. 309]


Deze algemene strekking werd door het optreden der erfgenamen de Mirlitonare versterkt. Eerst en vooral was het niet aan te nemen, meenden de erfgenamen, dat Angèle Collin de substituering niet zou hebben bemerkt. Het verschil tussen de Mirlitonare en de plebejerstronk was toch zo flagrant, dat het niet opmerken daarvan enkel door onnozelaars kon worden geloofd. Miskenning van het aloude ras der Mirlitonare's.

Voor het overige: de zogezeide markiezin kon natuurlik niet de geringste aanspraak op suksessie maken. Immers van een huwelik kon geen sprake zijn, daar de Mirlitonare reeds lang vermoord was, toen het huwelik werd ingezegend door kardinaal Epernay. Het was echter een taktiese fout van de erfgenamen de naam van Epernay in het gedrang te brengen, daar hij de populairste man van Atupal was. Of Angèle al dan niet als de echtgenote van Alessandro Pancrazze was te aanschouwen, liet de erfgenamethesis in het midden. In werkelikheid was zij met hem gehuwd. Nochtans kon men theoreties de ongeldigheid van dit huwelik, om reden der substituering aanvaarden. Sommige erfgenamen beweerden dat de zaak zeer eenvoudig was! Een besluit diende slechts in de huweliksakte de Mirlitonare door Pancrazze te vervangen. Aldus voerden de erfgenamen een verwoede campagne tegen de ‘markiezin’ en verwaarloosden het niet de sekwestrering der goederen op te eisen. Na de financiële toestand te hebben ontleed, besloten zij tegen haar een geding wegens verspilling, altans wegens verheling der goederen te beginnen. Zij hadden de hand gelegd op de cheques van de laatste tijd en tevens bemerkt dat onroerende goederen van de markies tans op de naam der markiezin beschreven stonden. Doch daar er geen markiezin de Mirlitonare bestond moest ook deze beschrijving worden geannuleerd.

Enkele zeer hooggeplaatste personen echter deden wonderen om de markiezin uit deze netelige toestand te redden. Vooraan papa Collin, kardinaal Epernay en Maxeen; de papa pro domo, de kardinaal omdat hij het huwelik had ingezegend en Maxeen als ambtenaar van de burgerlike stand. Ook om de traditie te redden handelde de kardinaal. De eer der traditielike huizen mocht niet in de schaduw worden gesteld. Daaraan schenen echter de erfgenamen Mirlitonare op dit ogenblik maling te hebben: zij eisten centen.

Hoe welwillend de heren van het Beroepshof tegenover het populaire trio ook optraden, zij konden er niet overheen het huwelik als niet bestaande te verklaren. Maar, Angèle dan? Klonk het niet belachelik ze weer als ‘mademoiselle’ in de wereld te zetten? Ook niet Madame met meisjesnaam; ene Collin is nooit een gescheiden vrouw.

Ook van verknochtheid aan hun bloedverwant meenden de Mirlitonare-erfgenamen blijk te moeten geven. Zij eisten het lijk op. Jawel, het lijk. Of de ‘overblijfsels’. Bernard werd desbetreffende ondervraagd. ‘Ik verkoop worsten en daar mee is alles gezegd’ meende Bernard.




Unless indicated otherwise, the text in this article is either based on Wikipedia article "Bende van de stronk" or another language Wikipedia page thereof used under the terms of the GNU Free Documentation License; or on research by Jahsonic and friends. See Art and Popular Culture's copyright notice.

Personal tools