Dialogue of the dead  

From The Art and Popular Culture Encyclopedia

Jump to: navigation, search

"Although several critics have noted the popularity of the dialogue of the dead between 1760 and 1780, none has offered an adequate explanation for why this variety of dialogue would become so popular for a brief period towards the end of the eighteenth century. Frederick Keener, whose book on the dialogues of the dead remains the fullest treatment of the subject, is not primarily concerned with the reasons why the form underwent this shortlived revival."--Philosophical Dialogue in the British Enlightenment (1996) by Michael Prince

Related e

Wikipedia
Wiktionary
Shop


Featured:

Dialogue of the dead is a literary genre first practiced by Lucian in Dialogues of the Dead. As of December 2017, the subject had no English-language Wikipedia page.

Two French writers of eminence borrowed the title of Lucian’s most famous collection, Dialogues of the Dead; both Fontenelle (1683) and Fénelon (1712) prepared Dialogues des morts composez pour l’education d’un prince.

Contents

Dutch

Een dodengesprek (ook wel dodendialoog of samenspraak der doden) is een fictief gesprek tussen twee of meer personen dat in het hiernamaals plaatsvindt. Vaak wordt het gesprek in de klassieke onderwereld gesitueerd, wat bijvoorbeeld kan blijken uit de aanwezigheid van Charon, Minos of Mercurius. Een enkele keer komt een variant voor zoals het gesprek tussen een dode en een levende. Het genre stamt uit de Oudheid en werd aan het eind van de 17e eeuw en in de 18e eeuw zeer populair. Van oudsher is het een satirisch genre, dat de schrijver een mogelijkheid verschafte allerlei spotternijen in de mond van overleden personages te leggen of om de spot te drijven met overledenen.

De dodengesprekken van Lucianus

Lucianus (ca. 120-180 n.C.) was de ‘uitvinder’ van het genre. Zijn satirische Dodengesprekken (Grieks: Nekrikoi dialogoi, Latijn: Dialogi mortuorum) zijn dertig korte dialogen die zich afspelen in de onderwereld en waarin personages uit de Griekse geschiedenis en mythologie figureren. We komen bijvoorbeeld de hellehond Cerberus tegen, die vertelt hoe Socrates krijste als een baby toen hij de onderwereld in moest. Alexander, Hannibal en Scipio maken er ruzie over de vraag wie de beste veldheer was. En in een gesprek met de cynicus Diogenes komt koning Mausolus erachter dat hij in de onderwereld niets aan zijn beroemde praalgraf heeft.

Het dodengesprek tijdens de Renaissance

In de tijd van de Renaissance, toen de oud-Griekse literatuur herontdekt werd, was Lucianus al snel een van de populairste Griekse schrijvers. Dat had hij voor een groot deel aan Desiderius Erasmus te danken, die Lucianus als zijn favoriete schrijver beschouwde en samen met zijn vriend Thomas More een groot aantal werken van Lucianus in het Latijn vertaalde, waaronder 13 van de Dodengesprekken. Lucianus’ dialogen – en zeker de Dodengesprekken – werden een succesnummer op de Latijnse scholen vanaf de 16e eeuw omdat ze zo kort en geestig zijn en geschreven in een levendige gespreksvorm.

Originele dodendialogen zijn schaars tijdens de Renaissance; Erasmus schreef zelf in zijn Colloquia Familiaria een dodengesprek, Charon (1523), en Juan Luis Vives, een Spaans humanist die in Brugge woonde, schreef een dodendialoog De dissidiis Europae et bello turcico (Over de conflicten in Europa en de Turkse oorlog, 1526). In het Nederlands verscheen in 1580 de satirische Eenen poeetschen dialogus genaempt Calvinus, waarin de spot werd gedreven met de calvinisten. P.C. Hooft schreef begin 17e eeuw een dodendialoog getiteld Alexander, die hij echter niet afmaakte en niet uitgaf.

Franse dodengesprekken

In de tweede helft van de 17e eeuw werd de dodendialoog in Frankrijk nieuw leven ingeblazen. Een van de eerste voorbeelden was Boileau’s Dialogue des Héros du roman (1664), waarin de draak wordt gestoken met de gezwollen stijl van de romans van Mademoiselle de Scudéry. Maar het echte beginpunt voor de hausse aan dodengesprekken in de achttiende eeuw vormen de Nouveaux Dialogues des Morts (1683) van Bernard de Fontenelle. Hij schreef in navolging van Lucianus dialogen tussen figuren uit de Oudheid, maar hij liet ook personages uit de moderne tijd met elkaar of met personages uit de Oudheid praten. Zo vinden we Homerus in gesprek met Aesopus, Socrates met Montaigne en Cortés met Montezuma. Fontenelle was een echte Lucianus-navolger: hij was fel satirisch en voor bestaande reputaties toonde hij geen ontzag.

Een tweede invloedrijke collectie waren de Dodengesprekken van François Fénelon (1651-1715), die educatief en moralistisch van karakter waren. Ze ontstonden als lesmateriaal voor de beoogde troonopvolger van Lodewijk XIV, de jonge hertog van Bourgondië, van wie Fénelon vanaf 1689 de opvoeder was. Allerlei lesstof werd de hertog aangeboden in de vorm van dodengesprekken, bijvoorbeeld filosofie in een gesprek tussen Aristoteles en Descartes, of schilderkunst in een gesprek tussen Leonardo da Vinci en Poussin. Vele gesprekken hebben betrekking op het koningschap waarvoor de hertog werd opgeleid. Zo gaat dat tussen Solon en Pisistratus over de schadelijkheid van de tirannie. Dit soort onderwerpen maakte dat de gesprekken ook riskant materiaal waren, want de Franse koning zou er kritiek op zijn regering in kunnen lezen. Fénelon had dan ook niet de bedoeling ze te publiceren, maar toch verschenen in 1712 de eerste 45 van zijn Dialogues des morts composez pour l’education d’un prince. Pas in 1823 waren ze alle 79 in druk verschenen.

Dodengesprekken in pamfletten

Als van oorsprong satirisch genre was het dodengesprek zeer geschikt voor gebruik in pamfletten. Invloedrijk waren de pamfletten die de Fransman Eustache Lenoble in de jaren 1688-1691 liet verschijnen in opdracht van Lodewijk XIV om zijn politiek te verdedigen en de Franse vijanden te bespotten Ze werden later gebundeld in de Pierre de touche politique, die 12 dodengesprekken bevat.

In de Nederlanden komen pamfletten met dodengesprekken voor vanaf de jaren ’80 van de 17e eeuw. Een goed voorbeeld is de Samenspraak Gehouden in de and’re Waereld, Tusschen Jan van Gyzen, En eenige and’re versturve Poeëten (1722), toegeschreven aan Jakobus Rosseau, waarin Jan van Gijsen postuum belachelijk wordt gemaakt. Meermalen werd het dodengesprek als polemisch middel ingezet bij een conflict in het Amsterdamse collegium medicum dat ontstond in 1721, zoals de Samenspraak der Dooden, tusschen Hippocrates, en Huc ten Dimus. In de jaren ’80 verschenen er een aantal naar aanleiding van de Vierde Engelse Oorlog, waarin overleden coryfeeën als Michiel de Ruyter en Piet Heyn commentaar leveren. En in de jaren 1782-1784 werden pamfletten met dodengesprekken ingezet in de strijd tussen orangisten, doelisten en patriotten.

Tijdschriften met dodengesprekken

De grootste collectie dodengesprekken komt van de Duitser David Faßmann, die tussen 1718 en 1739 maandelijks in Leipzig zijn dodengesprekken publiceerde. Het zijn uitvoerige gesprekken die een sterk biografisch en historisch-politiek karakter hebben. Ze werden ook vertaald; in de Nederlanden verschenen ze van 1721 tot en met 1754 als Maandelyksche Berichten uit de andere waerelt.

Het succes van deze gezapige gesprekken leidde tot een aantal navolgingen die saritirischer van karakter waren. De in Den Haag wonende Fransman La Martinière publiceerde zijn Entretiens des Ombres aux Champs Elisées (jan.-dec. 1722) onder het pseudoniem Valentin Jungerman, Gijsbert Tysens zijn Maandelyks Berigt Van den onderaardssen Parnas (jan.-juni 1722), Willem van Swaanenburg zijn De Herboore Oudheit, Of Europa In ’T Nieuw, Door t’Zaamenspraken verhandelt (feb. 1724-jan. 1725) en Jacob Campo Weyerman zijn Maandelyksche ’t Zamenspraaken, tusschen de Dooden en de Leevenden (juli-dec. 1726). In 1786 deed een anonymus nogmaals een poging een tijdschrift met dodendialogen van de grond te krijgen, maar De Mercurius der Elizeesche Velden schijnt niet verder te zijn gekomen dan drie afleveringen. Ten slotte liet Jean Baptiste Didier Wibmer in 1818 zes afleveringen van zijn De Nekroloog, of Het Doodenrijk verschijnen, felle, geestige prozadialogen van een schrijver die 2 jaar later om zijn geschriften tot 6 jaar gevangenisstraf werd veroordeeld.

Dodengesprekken vanaf eind 18e eeuw

Het invloedrijkst bleven Lucianus, Fontenelle, Fénelon en Faßmann. Alleen de Dialogues of the dead (1760) van de Engelsman George Lyttelton, 28 gesprekken, waarvan er drie waren bijgedragen door Elizabeth Montagu, kregen nog internationale bekendheid. Ze zijn niet satirisch of fel, maar moralistisch en gericht op literaire perfectie.

Er bleven met enige regelmaat dodengesprekken geschreven worden, in Nederland soms ook door auteurs van naam. Johannes Kinker publiceerde in 1788 een dodengesprek tussen Swanenburg en Boileau in zijn tijdschrift De Post van Helikon. Jacob Geel schreef in zijn essaybundel Onderzoek en phantasie van 1838 een socratische dialoog tussen de overleden Bilderdijk en Schiller. De Groningse hoogleraar Grieks P. van Limburg Brouwer kwam in 1839 met Gesprekken der Dooden. Ook in het werk van Multatuli komen 2 dodengesprekken voor.

Literatuur

  • Manuel Baumbach, art. 'Totengespräch', in: Der Neue Pauly, Band 15/3 (2003), kol. 520-524
  • Johan S. Egilsrud, Le ‘dialogue des Morts’ dans les littératures française, allemande et anglaise (1644-1789), Paris 1934
  • Jaap Grave, ‘Dodengesprekken (Nekrikoi dialogoi)’, in: Over Multatuli 51, jaargang 25 (2003), 22-28
  • Frederick M. Keener, English Dialogues of the Dead. A Critical History, An Anthology, and A Check List, New York & London 1973
  • John Rutledge, The Dialogue of the Dead in Eighteenth-Century Germany, Bern/Frankfurt a.M. 1974
  • René Veenman, ‘Het dodengesprek in Nederland’, in: De achttiende eeuw 29 (1997) 35-60

German

Das Totengespräch (auch Lukianische Gattung) ist eine Literaturgattung, die aus einer besonderen Form des Prosadialogs im ernstkomischen Stil der menippeischen Satire besteht. Die Totengespräche beinhalten fiktive Gespräche zwischen historischen oder mythologischen Figuren im Totenreich, wodurch Tadel an der Menschheit im Allgemeinen oder auch spezifischere Zeitkritik geübt wird.

Tradition

Antike und Renaissance

Die ersten Totengespräche der europäischen Literaturgeschichte sind die Nekrikoi dialogoi (Template:ELSalt) des Lukian von Samosata (ca. 165 n. Chr.). Bedeutendes Interesse wurde den Lukianischen Totengesprächen jedoch erst im Humanismus zuteil, beginnend durch eine Übersetzung eines Totengesprächs Lukians ins Deutsche durch Johannes Reuchlin im Jahr 1495. 1512 veröffentlichte Erasmus von Rotterdam eine Interpretation der Lukianischen Totengespräche, außerdem beeinflussten sie Ulrich von Huttens Dialoge.

Neuzeit

Die Entwicklung zu einer europäischen Literaturgattung erfolgte mit Nicolas Boileaus Satires (1666), Bernard le Bovier de Fontenelles Dialogues des morts (1683), David Faßmanns Monatszeitschrift Gespräche in dem Reiche derer Todten (1718–1739) sowie den Lukian-Übersetzungen von Johann Christoph Gottsched und Christoph Martin Wieland und Wielands eigenen Werken, darunter Die Dialoge im Elysium (1780) und Neue Göttergespräche (1791); Johann Wolfgang von Goethe bediente sich der Totengespräche in seiner gegen Wieland gerichteten satirischen Farce Götter, Helden und Wieland (1774). François Fénelon legte 1712 Totengespräche vor, die nicht satirisch, sondern didaktisch für die Erziehung der französischen Prinzen angelegt waren. Der preußische König Friedrich II. bediente sich 1772 und 1773 der Gattung, um gegen seine politische Gegner, darunter den Duc de Choiseul und die Marquise de Pompadour zu polemisieren. Spätere Vertreter der Totengespräche waren Franz Grillparzer (1804 und 1841) und Fritz Mauthner (1906). Während bei diesen noch Ironie und Polemik herrschten, neigten Paul Ernsts Erdachte Gespräche eher zu philosophierender Didaktik.

Historische Bedeutung erlangte die satirische Schrift Dialogue aux enfers entre Machiavel et Montesquieu („Gespräche in der Unterwelt zwischen Machiavelli und Montesquieu“) des Franzosen Maurice Joly, die 1864 anonym in Brüssel erschien. Darin lässt der Verfasser den französischen Aufklärer mit dem italienischen Renaissance-Philosophen streiten, dem die zynische Verteidigung einer moralfreien politischen Tyrannei in den Mund gelegt wurde, wie sie Joly in der Herrschaft Napoleons III. erblickte. Der Dialogue aux enfers … liegt den Protokollen der Weisen von Zion zugrunde, einer antisemitischen Hetzschrift, die um 1900 verfasst wurde. Die anonymen Fälscher plagiierten Jolys Text und legten die zynischen Machteroberungspläne einfach den Juden in den Mund, um eine jüdische Weltverschwörung glaubhaft zu machen.

Stilmittel der Totengespräche finden sich auch in Bertolt Brechts Das Verhör des Lukullus (1939).

Jüngere Beispiele sind Arno Schmidts Dichtergespräche im Elysium (1941), Jean-Paul Sartres Geschlossene Gesellschaft (1944), Hans Magnus Enzensbergers Ohne uns. Ein Totengespräch (1999) sowie Walter JensDer Teufel lebt nicht mehr, mein Herr! Erdachte Monologe, imaginäre Gespräche (2001).

Milan Kundera lässt in seiner Unsterblichkeit Ernest Hemingway und Johann Wolfgang von Goethe sich miteinander unterhaltend durch das Jenseits gehen.

Literatur

  • Gernot Krapinger: Totengespräch. In: Gert Ueding (Hrsg.): Historisches Wörterbuch der Rhetorik, Bd. 10. Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Darmstadt 2011 (2011), Sp. 1308–1316
  • John Rutledge: "The Dialogue of the Dead in Eighteenth-Century Germany." Lang, Bern und Frankfurt, 1974.
  • Helmut Weidhase: Totengespräche. In: Günther und Irmgard Schweikle: Metzler Literatur Lexikon. Begriffe und Definitionen. 2., überarbeitete Auflage. Metzler, Stuttgart 1990, S. 468.
  • Gero von Wilpert: Totengespräche. In: Sachwörterbuch der Literatur. 4. Auflage, Alfred Kröner Verlag, Stuttgart 1964, S. 727 f.
  • Riccarda Suitner, Die philosophischen Totengespräche der Frühaufklärung, Meiner, Hamburg 2016.

French=

French text

Le Dialogue des morts - il s'agit en fait de plusieurs dialogues - est un ouvrage de Fontenelle publié en 1683. Il s'inspire dans son principe de l'ouvrage éponyme de Lucien de Samosate.

(Homonymie : Fénelon a également publié un Dialogue des morts, moins connu et publié en 1689)

Fontenelle y fait se rencontrer aux enfers des couples qui furent contemporains ou non, anciens ou modernes, parfois très inattendus : William Harvey et Érasistrate, Homère et Ésope, Socrate et Montaigne, Candaule et Gygès, Charles Quint et Érasme ; il y fait également se retrouver Cortès et Moctezuma : le second remet en perspective les idées reçues du premier, et même l'idée généralement admise de rationalité grecque, dans une analyse qui évoque déjà avec trois siècles d'avance Lévi-Strauss.

Les femmes ne sont pas oubliées pour autant, Agnès Sorel et Roxelane dissertant par exemple tant de politique que des moyens d'amener un homme au mariage.

Le ton de ces dialogues est celui d'un scepticisme ironique avec un « accent mis sur la permanence et l’universalité de la nature humaine », précise en 2007 l'académicienne Hélène Carrère d'Encausse. Elle en cite un passage significatif : À Montaigne qui lui demande s’il est des siècles mieux dotés en hommes de raison que d’autres, Socrate répond : « L’ordre général de la nature a l’air bien constant »<ref>Discours du Secrétaire perpétuel 2007</ref>

Liste des dialogues

Les noms propres sont écrits tels qu'orthographiés dans l'ouvrage.

Dialogues des morts anciens

  1. . Alexandre, Phryné. Quels caractères font le plus de bruit ?
  2. . Milon, Smindiride. Sur la délicatesse.
  3. . Didon, Stratonice. Sur l’intrigue que Virgile attribue faussement à Didon
  4. . Anacréon, Aristote. Sur la philosophie.
  5. . Homère, Ésope. Sur les mystères des ouvrages d’Homère.
  6. . Athénaïs, Icasie. Sur la bizarrerie des fortunes.

Dialogues des Morts anciens avec des modernes

  1. . Auguste, Pierre Arétin. Sur les louanges
  2. . Sappho, Laure. S’il a été bien établi que les hommes attaquent et que les femmes se défendent.
  3. . Socrate, Montaigne. Si les anciens ont eu plus de valeur que nous.
  4. . L’empereur Adrien, Marguerite d'Autriche. Quelles morts sont les plus généreuses.
  5. . Érasistrate, William Harvey. De quel mérite sont les découvertes que les modernes ont faites dans la physique et dans la médecine.
  6. . Cosme II de Médicis, Bérénice. Sur l’immortalité du nom.

Dialogues des Morts modernes

  1. . Anne de Bretagne, Marie d’Angleterre. Comparaison de l’ambition et de l’amour.
  2. . Charles V, Érasme. S’il y a quelque chose dont on puisse tirer de la gloire.
  3. . Élisabeth d’Angleterre, le duc d’Alençon. Sur le peu de solidité des plaisirs.
  4. . Guillaume de Cabestan, Albert Frédéric de Brandebourg. Sur la folie.
  5. . Agnès Sorel, Roxelane. Sur le pouvoir des femmes.
  6. . Jeanne Ière de Naples, Anselme. Sur l’inquiétude qu’on a pour l’avenir.

Dialogues des Morts anciens

  1. . Érostrate, Démétrius de Phalère. Que les principes sont nécessaires
  2. . Callirhée, Pauline. Qu’on est trompé, d’autant qu’on a besoin de l’être
  3. . Candaule, Gigès. Sur la vanité et sur l’indiscrétion
  4. . Hélène, Fulvie. Sur les grands événements.
  5. . Parmenisque, Théocrite de Chio. Que la raison est traitée et même peut-être inutile
  6. . Brutus, Faustine. Sur la liberté

Dialogues des Morts anciens avec les modernes

  1. . Sénèque, Scarron. Que la sagesse qui vient de la raison, est plus sûre que celle qui vient du tempérament
  2. . Artémise, Raimond Lulle. Sur la perfection où les hommes aspirent
  3. . Apicius, Galilée. Qu’il se peut trouver de nouvelles connoissances, et non pas de nouveaux plaisirs
  4. . Platon, Marguerite d’Écosse. Si l’amour peur être spirituel
  5. . Straton, Raphaël d’Urbin. Sur les préjugés
  6. . Lucrèce, Barbe Plomberge. Que la gloire a plus de force que le devoir

Dialogues des Morts modernes

  1. . Soliman, Juliette de Gonzague. Qu’il y a quelque chose dans la vanité qui peut être bon
  2. . Paracelse, Molière. Sur les Comédies
  3. . Marie Stuart, David Riccio. Si l’on peut être heureux par la raison.
  4. . Le quatrième faux Démétrius, Descartes. Qu’on ne se dégoûtera point de chercher la vérité quoique sans succès.
  5. . La duchesse de Valentinois, Anne de Boulen. Comment les grandes choses se font
  6. . Fernand Cortez, Montezume. Quelle est la différence des peuples barbares et des Pôles
  7. Jugement de Pluton sur les deux parties des dialogues des Morts.

Dialogues similaires dans la littérature





Unless indicated otherwise, the text in this article is either based on Wikipedia article "Dialogue of the dead" or another language Wikipedia page thereof used under the terms of the GNU Free Documentation License; or on research by Jahsonic and friends. See Art and Popular Culture's copyright notice.

Personal tools