Minnebrieven van een Portugese non  

From The Art and Popular Culture Encyclopedia

Jump to: navigation, search

"Denk eens, mijn lief, in hoe hoge mate je onvoorzichtig bent geweest! O, ongelukkige, je bent bedrogen en je hebt mij bedrogen met bedrieglijke hoop. Een liefde waar je zoveel uitzichten van vreugde in had, veroorzaakt je thans een dodelijke wanhoop."


"Chamilly zag het gevaar in vervolgd te worden als kloosterschenner, verleider van een non, die de dochter was bovendien van een aanzienlijk man."--Minnebrieven van een Portugeesche non by Arthur van Schendel

Related e

Wikipedia
Wiktionary
Shop


Featured:

Minnebrieven van een Portugeesche non is the Dutch translation of Letters of a Portuguese Nun by Arthur van Schendel.

Full text

Minnebrieven van een Portugese non DOOR MARIANNA ALCOFORADO Vertaald door Arthur van Schendel

In de tweede helft der zeventiende eeuw leefde er in een klooster in het zuiden van Portugal een non, die een Frans officier liefhad met een zeer grote liefde en gelukkig was. Maar toen hem de lust in het spel verging, toen hij haar diepe ernst gewaarwerd en het verstandiger achtte zich uit de voeten te maken, vond zij zich alleen gelaten met haar grote liefde. Een oude geschiedenis. Maar deze vrouw, gelovig in het eerst, dan twijfelend en wanhopig ten laatste in haar eenzaamheid,schreef haar trouweloze minnaar brieven, die nóg gelezen worden en nog ontroeren, zij het ook andere harten dan de schrijfster begeerde. Van haar uiterlijk leven valt weinig met zekerheid te zeggen. In 1669 verschenen de Lettres Portugaises, traduites en François, A Paris, Chez Claude Barbin. Surle second Perron de la Sainte Chapelle. MDCLXIX. Avec Privilege du Roy* In een kort voorwoord deelt de uitgever mede, dat de vijf brieven geschreven waren aan een ‘heer van rang’, wiens naam hij niet weet, doch wie hij in geen geval zou willen mishagen door de bekendmaking. In hetzelfde jaar, echter, kwam er te Keulen een herdruk uit der Brieven, waarin vermeld werd, dat zij oorspronkelijk gericht waren aan de Comte de Chamilly, later maarschalk van Frankrijk, en deze mededeling werd herhaald in de vele volgende Franse uitgaven zonder enige tegenspraak van Chamilly te verwekken, wie, trouwens, de Brieven luister gaven voor 't oog der hoofse kringen waar galante lectuur gezocht was. Evenmin schijnt de naam der schrijfster in die dagen een geheim geweest te zijn; in één der drie bekende exemplaren der editie van 1669 staat Marianna Alcoforado geschreven. De letterkundige Luciano Cordeiro bewees de identiteit§ , en de schaarse bijzonderhe- * HetPortugees origineel is verloren geraakt. Cordeiro, die de brieven terugvertaalde, beweert dat hetFrans een letterlijke overzetting geweest moet zijn, zonder inachtneming vanPortugese idiomen, en dit zal wel de reden zijn, dat daarin zovele duistere zinswendingen voorkomen. § L. Cordeiro, Soror Marianna. A Freira Portugueza. Lissabon 1888, 1891. Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 86 den omtrent haar leven is men verplicht aan zijn toewijding en onderzoekingen. Marianna Alcoforado was de dochter van een invloedrijk edelman in de stad Beja. Haar moeder was vroeg gestorven, en wijl Francesco Alcoforado, bijzonderlijk wegens de troebelen deslands, daar zelf geen zorg voor kon dragen, deed hij Marianna reeds op jonge leeftijd, te zamen met een zusje, in een klooster opvoeden. Portugal was in die dagen in oorlog met Spanje om zijn pas gewonnen onafhankelijkheid te handhaven, en de zuidelijke provinciën waren vol vreemd krijgsvolk. Lodewijk XIV, die nauw vrede had gesloten met Spanje, moedigde niettemin Franse officieren aan zich met hun manschappen in Portugese dienst te begeven. In dit huurleger, onder bevel van Schomberg, diende Noel de Bouton, die later als Comte de Chamilly grote krijgsroem won. (Hij verdedigde in 1674 Grave tegen onze stadhouder Willem III). Het middelpunt der operatiën tegen de Spaanse benden was het stadje Beja, in de provincie Alemtejo. Daar lag kapitein de Bouton in garnizoen - en daar ook stond het koninklijk klooster van O.L.V. Ontvangenis, waarin Marianna zich bevond. Het klooster bestaat niet meer, maar het blijkt een groot gebouw geweest te zijn, waar wel ruimte was voor tweehonderd zusters. Behalve de gewone, in cellen afgeschutte slaapzalen, waren er zowel in het huis zelf als in de bijgebouwen kleine kamertjes, die door de nonnen gehuurd konden worden en waar zij zich konden afzonderen voor aandachtiger gebed. Alcoforado's dochter had zo'n kamer. En daar, van haar getralied balkon, zag Marianna voor het eerst Chamilly, terwijl hij met zijn dragonders exerceerde - en de veilige beschutting van het klooster, waar de goede vader op vertrouwd had, mocht al weinig baten. Cordeiro zegt, dat de religieuzen toentertijde zeer vele vrijheden genoten in Portugal, bezoeken van mannen althans waren niet absoluut verboden. En aldus is het te verklaren hoe Marianna weldra, door tussenkomst van een broeder, die ook in het leger was, kennis maakte met Chamilly. Men kan zich licht verbeelden, dat de chevalier, die aan het Franse hof geleefd had, aldra het heimelijk vlammetje in dat vrouwenhart bespeurende, het een welkom avontuur vond zich te koesteren in de weelderige warmte harer zich geheel gevende liefde. Hoe lang haar geluk duurde is niet bekend; het was 1665 toen Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 87 het Franse garnizoen in Beja kwam, en 1667 toen Chamilly plotseling verdween. De stadsoverheid had zich bij de koning beklaagd over de wandaden der vreemde ruiterij, en het is zeer wel te vermoeden, dat de gebeurtenissen in het klooster een van de redenen van misnoegen was, een van de voornaamste waarschijnlijk, want het kwaad gerucht, steeds verdraaiend en verergerend, sprak van de schandalen van het gehéle huis. Chamilly zag het gevaar in vervolgd te worden als kloosterschenner, verleider van een non, die de dochter was bovendien van een aanzienlijk man. En onder een of ander voorwendsel ging hij stilletjes naar Frankrijk scheep. Toen schreef Marianna haar brieven. In het begin kan ze niet geloven, dat hij zo wreed zou zijn haar voor immer verlaten te hebben en zoekt zij zijn gedrag te verontschuldigen; en als zij eindelijk inziet, dat haar enige hartstocht, dat is haar leven en haar godsdienst zelf, in eenzaamheid moet sterven, spreekt zij wél van zelfmoord, maar dieper uit zich haar wanhoop in de vastberadenheid waarmede zij voort wil leven zónder haar liefde. ‘Had ik u gevraagd mij eerlijk de waarheid te zeggen? Waarom liet gij mij mijn liefde niet? - Maar herinner u, dat ik mij een vreedzamer toestand beloofd heb, en dat ik die bereiken zal.’ En zij leefde voort, tot haar drieëntachtigste jaar. Het kloosterregister, haar dood vermeldende, gewaagt van haar voorbeeldigheid, van haar vriendelijkheid jegens een iegelijk, en van de gestrenge boete die zij deed - ‘grote gebrekkigheid droeg zij gelijkmoediglijk en begeerde nog meer te dragen.’ De H. Sacramenten ontving zij bij haar volle bewustzijn. Haar liefdesgeschiedenis had men toen in Portugal reeds lang vergeten, terwijl in Frankrijk haar brieven door velen werden gelezen. Na zijn terugkeer beroemde Chamilly zich, zoals te verwachten was, op zijn verovering in het vreemde land, op de ‘grootste liefde ter wereld’, die hij had ingeboezemd, en Marianna's brieven liet hij lezen aan vrienden en kennissen - een zeer onbescheiden daad, waarover vele tegenwoordige lezers, en lezeressen vooral, terecht verontwaardigd zijn. Men bedenke echter, dat het mode was in de Parijse wereld der zeventiende, en het begin der achttiende eeuw, om vooral tedere intimiteiten tot onderArthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 88 werp van gesprekken te hebben, en inderdaad, men vond niets onbescheidens in de gewoonte om avonturen, waarover mensen van nu zich liefst niet uitlaten, glimlachend te vertellen en over te vertellen. Interessante brieven werden gekopieerd en gingen van hand tot hand. Op deze wijze kwamen de vijf brieven van Marianna bij de uitgever Barbin, die ze publiceerde. Zoveel succes had de uitgaaf, dat binnen korte tijd zelfs het woord ‘portugaises’ een synoniem werd voor ‘minnebrieven’. De minnaars van galante literatuur waardeerden om 't zeerst de diep-ernstige uitingen der verlaten non, en weldra zag men imitaties, Nieuwe Brieven, gefingeerde Antwoorden en Nieuwe Antwoorden, zowel als talrijke vertalingen, zelfs in rijm, ten overvloede verschijnen, tot het begin der negentiende eeuw toe. Een Portugees criticus zegt, dat zo de Brieven al niet het enige mooie werk zijn van het Portugal der zeventiende eeuw, zij zekerlijk het mooiste zijn. En dat zij, ondanks hun betrekkelijke onbekendheid en hun literaire onschuldigheid, nog voortdurend bewonderd worden, is zeer natuurlijk. Marianna Alcoforado is al lang dood en haar passie voorbij; maar die passie leeft voort in zinnen zó roerend, dat zij niet nalaten oprecht-liefderijke, menselijke gedachten te wekken in wie ze lezen. Voor de tekortkomingen in de volgende vertaling wordt de toegeeflijkheid van de lezer verzocht; zowel Cordeiro's uitgave als Edgar Prestage's voortreffelijke bewerking,* die vaak geraadpleegd werd, moeten zich menigmaal tevreden stellen met gissingen naar de juiste betekenis van het Frans der uitgaaf van 1669. Deze onduidelijkheid hoeft niet noodzakelijk te wijten te zijn aan de onkunde van de eerste vertaler, want waarlijk, de wanhopige schrijfster, met haar oproerig hart, waar ze duizenderlei schakering van emotie hoorde in de stilte van haar kamertje, zal vaak zelve niet geweten hebben welke woorden zij schrijven zou om zich verstaanbaar te maken. * Edgar Prestage, The Letters of a Portuguese Nun. London 1893, 1897 en 1903. Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 89 Eerste brief Denk eens, mijn lief, in hoe hoge mate je onvoorzichtig bent geweest! O, ongelukkige, je bent bedrogen en je hebt mij bedrogen met bedrieglijke hoop. Een liefde waar je zoveel uitzichten van vreugde in had, veroorzaakt je thans een dodelijke wanhoop, die alleen vergeleken kan worden bij de wreedheid van het afwezen waar zij uit voortkomt. Wat, zal deze afwezigheid welke mijn smart, hoe vindingrijk zij ook is, niet treurig genoeg benamen kan, dan voor altoos mij de aanblik dier ogen onthouden waar ik zoveel liefde in placht te zien en die mij aandoeningen schonken overvol van vreugde, die alles voor mij waren, en die, eigenlijk, alles waren dat ik wensen kon? Helaas, de mijne hebben het enige licht verloren dat hun leven gaf, er blijft hun niets dan tranen over en ik heb ze voor niets anders gebruikt dan onophoudelijk schreien sindsik hoorde dat je ten leste tot een heengaan had besloten, zó ondraaglijk voor mij dat het mij wel spoedig zal doen sterven. Toch schijnt het mij dat ik aan het leed dat je mij veroorzaakt enigszins gehecht ben. Ik wijdde je mijn leven toe zodra ik je zag en ik voel een behagen het je te offeren. Wel duizend keren op een dag zend ik je mijn zuchten, ze zoeken je in alle oorden, en als enige beloning voor zoveel onrust brengen zij mij slechts de al te ware aankondiging van mijn ongeluk - ongeluk dat zo wreed is niet te dulden, dat ik mij vleie met hoop en dat mij te alien tijde herhaalt: Houd op, houd op, ongelukkige Marianna, tevergeefs te begeren, houd op een minnaar te zoeken die je nooit meer zien zult, die over de zeeën is gevaren om je te ontvluchten, die in Frankrijk is te midden van vermaken, die geen enkel ogenblik aan je verdriet denkt, die onverschillig is voor je vervoeringen waarvoor hij je geenszins dankbaar is. Maar neen, ik kan er mij niet toe brengen zo slecht over je te oordelen en het ligt mij te na aan 't hart je te rechtvaardigen: Ik wil mij gans niet verbeelden dat je mij vergeten hebt. Ben ik niet ongelukkig genoeg zonder mijzelve met valse argArthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 90 waan te kwellen? En waarom zoude ik trachten de moeiten te vergeten die je deed om mij je liefde te betuigen? O, ik was zo blijde met al die moeiten, dat ik wel zeer ondankbaar wezen zou zo ik je niet met dezelfde innigheid liefhad die mijn passie mij gaf toen ik nog de blijken van jouw liefde genoot. Hoe kunnen de herinneringen aan zo lieve ogenblikken zo bitter zijn geworden? En moeten zij, tegen hun natuur, alleen dienen om mijn hart te tiranniseren? Helaas, arm hart! Je laatste brief bracht het in een vreemde toestand: het leed zulke pijnlijke ontroeringen, dat het zich van mij trachtte los te rukken om jou te gaan zoeken. Zó overstelpt werd ik door die hevige aandoeningen, dat ik gedurende meer dan drie uren in zwijm lag; ik weigerde tot een leven terug te keren dat ik voor jou verliezen moet daar ik het niet voor je behouden kan; ondanks mijzelve kwam ik weer bij. Ik was zo blijde met het gevoel dat ik van liefde stierf en bovendien vond ik het heerlijk niet langer genoodzaakt te zijn mijn hart verscheurd te zien door de smart over je afzijn. Na dat ongeval heb ik allerlei ongesteldheden gehad; maar zoude ik ooit zonder kwalen kunnen wezen zolang ik je niet zie? Nochtans draag ik ze zonder morren wijl zij van jou komen. En is dit de beloning die je mij geeft voor zó innig beminnen? Maar het doet er niet toe, ik heb voor vast besloten je te aanbidden heel mijn leven en om niemand anders te geven, en ik verzeker je dat je goed doet ook nooit iemand anders te beminnen. Zou je tevreden kunnen zijn met een minder vurige liefde dan de mijne? Je zult wellicht meer schoonheid vinden (hoewel je mij vroeger gezegd hebt dat ik zeer schoon was), maar je zult nooit zoveel liefde vinden en al het andere is niets. Schrijf je brieven niet meer vol met nietigheden en schrijf me niet meer, dat ik aan je denken moet. Ik kán je niet vergeten en ik vergeet ook niet dat je me hebt doen hopen dat je enige tijd bij me zoud komen doorbrengen. Helaas, waarom wil je niet je hele leven bij mij doorbrengen? Zo het mij mooglijk was uit dit ellendig klooster te gaan zou ik niet in Portugal wachten tot je je beloften vervulde; ik zou, zonder mij aan iets te storen, de ganse wereld doorgaan om je te zoeken, je te volgen en je lief te hebben. Ik durf me niet te verblijden dat dit gebeuren kan, ik durf geen hoop te voeden die mij zekerlijk zoude verheugen, daar ik niet anders meer wil voelen dan leed. Toch beken ik, dat Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 91 de gelegenheid die mijn broeder mij gaf om je te schrijven met een plotselinge verrassing een gevoel van vreugde in mij wekte, dat voor enige tijd de wanhoop verdreef waar ik in leef. Ik bezweer je mij te zeggen waarom je je ertoe gezet hebt mij te betoveren zoals je gedaan hebt, terwijl je wél wist dat je mij verlaten moest? En waarom was je zo meedogenloos om mij ongelukkig te maken? Waarom liet je me niet met rust in mijn klooster? Had ik je enig leed gedaan? Maar ik vraag je vergeving; ik beschuldig je van niets. Ik ben niet in een toestand om aan wraak te denken en ik beschuldig alleen de hardheid van mijn lot. Het schijnt mij, dat door onste scheiden het ons al het kwaad heeft gedaan dat wij vrezen konden; onze harten zou het niet kunnen scheiden, de liefde die machtiger is dan het lot heeft ze voor ons hele leven vereend. Zo je enig belang stelt in het mijne, schrijf mij dan vaak. Ik verdien wel dat je enige zorg draagt mij de staat van je hart te doen weten en van je voor- of tegenspoed, maar vooral, kom bij mij en laat mij je wederzien. Adieu, ik kan dit papier niet verlaten, het zal in je handen komen, mocht ikzelve dat geluk hebben. Helaas, dwaze die ik ben, ik begrijp zeer wel dat dat niet mogelijk is. Adieu, ik kan niet meer. Adieu, bemin mij altijd, en laat je arme Marianna nog veel meer lijden. Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 92 Tweede brief Je luitenant heeft me zo juist verteld, dat een storm je genoodzaakt heeft in een haven van het koninkrijk Algarve schuiling te zoeken. Ik vrees dat je veel hebt geleden op de zee, en deze vrees heeft mij zodanig vervuld dat ik aan al mijn bekommernissen niet meer gedacht heb. Ben je wel overtuigd, dat het je luitenant nader aan het hart ligt wat er met je gebeurt dan mij? Waarom is hij beter ingelicht en waarom dan heb je mij niet geschreven? Ik ben wel ongelukkig zo je daar nog geen enkele gelegenheid toe hebt gevonden sindsje vertrek, en ik ben het nog veel meer zo je die wel gevonden hebt zonder te schrijven. Je onrechtvaardigheid en je ondank zijn buitenmatig, maar ik zou wanhopig wezen zo zij je enig kwaad aanbrachten, en ik wil veel liever dat zij ongestraft blijven dan dat ik erover gewroken werd. Ik verzet me tegen alle blijken, die mij moesten overtuigen dat je mij geenszins bemint, en ik gevoel mij wel veel meer gestemd mij blindelings over te geven aan mijn hartstocht, dan aan de redenen die je mij geeft mij te beklagen over je geringe achtzaamheid. Wat zou je mij veel kommernis bespaard hebben indien je manier even lauw geweest ware de eerste dagen dat ik je zag, als zij mij toeschijnt sedert enige tijd. Maar wie zoude, als ik, niet misleid wezen door zoveel innigheid, en wie zoude zij niet oprecht zijn toegeschenen. Wat valt het moeilijk te besluiten om voor lange tijd de goede trouw te verdenken van hen die men liefheeft! Ik zie wel dat de geringste verontschuldiging voldoende voor je is, en zonder dat je de moeite doet mij die te bieden, dient de liefde die ik voor je heb je zo getrouwelijk, dat ik er niet toe komen kan je schuldig te vinden dan alleen om te genieten van de heerlijke vreugde om zelve je weder te rechtvaardigen. Je overwon mij met je aandrang, je stak mij aan met je vervoeringen, je liefheid betoverde mij, je geloften schonken mij zekerheid, maar de hevigheid van mijn eigen liefde verleidde mij, en de gevolgen van dit begin, zo heerlijk, zo gelukkig, zijn niets dan tranen, dan zuchten en een treurige dood, zonder dat Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 93 ik er enig medicijn voor kan vinden. Het is waar, dat ik de verwonderlijkste vreugden heb gehad door je lief te hebben, maar zij kosten mij vreemde smarten en alle ontroeringen die je mij veroorzaakt zijn bovenmatig. Zo ik mij tegen je liefde wederstrevend verzet had, zo ik je enige reden tot grief en jaloersheid had gegeven om je liefde nog meer aan te wakkeren, zo je enige gekunstelde manier had opgemerkt in mijn gedrag, kortom, zo ik mijn verstand had gesteld tegen de natuurlijke genegenheid die ik voor je heb en die je mij dra leerde kennen (ofschoon mijn pogingen daartoe ongetwijfeld nutteloos geweest zouden zijn), dan zou je mij hard hebben mogen straffen en van je macht gebruik gemaakt hebben. Maar ik vond je lief voor je mij gezegd had dat je me beminde; je toonde een grote passie voor mij waar ik verrukt over was, en ik gaf er mij geheel aan over je tot zinneloos toe lief te hebben. Jij was niet verblind zoals ik - waarom liet je mij dan in de toestand komen waar ik in ben? Wat wilde je van al mijn vervoeringen, die niet anders dan je lastig konden wezen? Je wist wel, dat je niet altijd in Portugal zou blijven, waarom dan koosje mij hier uit om mij zo ongelukkig te maken? Zonder twijfel zou je in dit land een vrouw gevonden kunnen hebben die mooier is dan ik en met wie je evenveel genoegen gehad zou hebben, wijl je hierin slechts het grovere zoekt; die je trouw bemind zou hebben zolang ze je zag, wie de tijd had kunnen troosten over je afwezigheid, en wie je zonder bedrog had kunnen verlaten en zonder wreedheid. Deze handelwijs is wel meer van een tiran op vervolging belust, dan van een minnaar die aan niets moet denken dan aan behagen. Helaas, waarom ben je zo gestreng jegens een hart dat je zo toebehoort? Ik zie wel dat je je even gemakkelijk van mij afkeert als ik mij door je liet overtuigen. Zonder al mijn liefde nodig te hebben, en zonder mij verbeeld te hebben dat ik iets buitengewoons gedaan hadde, zou ik mij verzet hebben tegen veel sterker overredingen dan die kunnen zijn, die jou genoodzaakt hebben mij te verlaten; zij zouden mij wel onbeduidend geschenen hebben, en er zijn er geen die mij van je weg hadden kunnen rukken. Maar je wilde van de voorwendsels profiteren die je had om naar Frankrijk terug te keren; er vertrok een schip - waarom liet je het niet vertrekken? Je familie had je geschreven - weet je dan niet van al de kwellingen die ik van de mijne te verduren had? Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 94 Je eer verplichtte je mij te verlaten - heb ik iets om de mijne gegeven? Je waart verplicht je koning te gaan dienen - als alles wat men van hem zegt waar is heeft hij je hulp gans niet nodig en zou hij je geëxcuseerd hebben. Ik zou maar al te gelukkig geweest zijn zo wij ons hele leven samen hadden kunnen doorbrengen. Maar aangezien een wrede afwezigheid ons scheiden moest geloof ik, dat ik tevreden mag zijn dat ik niet ontrouw geweest ben, en voor alles ter wereld zoude ik zo'n zwarte daad niet gedaan willen hebben. Wat? Je hebt het diepst van mijn hart en van mijn liefde gezien, en je hebt kunnen besluiten voor altoos mij alleen te laten en mij bloot te stellen aan het verschrikkelijk gevoel; dat ik hebben moet, dat je je mij alleen herinnert om mij op te offeren aan een nieuwe passie? Ik zie wel dat ik je liefheb als een dwaze; nochtans beklaag ik mij niet over de heftigheid van de ontroeringen in mijn hart, ik gewen mij aan de kwellingen daarvan en ik zou niet kunnen leven zonder de vreugde die ik erin vind en waarvan ik geniet door je lief te hebben ondanks die duizenden smarten. Maar ik word voortdurend met grote bitterheid gekweld door haat en afkeer van alle dingen; mijn familie, mijn vrienden en dit convent, alles is mij ondraaglijk, alles dat ik verplicht ben te zien en alles dat ik noodzakelijk doen moet vind ik afschuwelijk. Ik ben zo zorgvuldig met mijn passie, dat ik geloof dat al mijn daden en al mijn plichten jou betreffen. Ja, ik maak er een gewetenszaak van als ik niet elk ogenblik van mijn leven voor jou gebruik. Ach, wat zou ik doen zonder al die haat en al die liefde die mijn hart vervullen. Zou ik wat mij gedurentlijk bezighoudt kunnen overleven om een rustig en eentonig leven te leiden? Dat ledige en die gevoelloosheid zouden mij gans niet lijken. Iedereen heeft de verandering in mijn humeur, in mijn manier van wezen en mijn persoon opgemerkt, mijn moeder* heeft er mij streng over gesproken, en later wat vriendelijker; ik weet niet wat ik haar geantwoord heb, ik denk dat ik haar alles bekend heb. De strengste zusters hebben medelij met mijn toestand en worden er door tot een zekere consideratie en toegeeflijkheid bewogen; iedereen is door mijn liefde getroffen en jij alleen blijft diep onverschillig; je schrijft me koude brieven die vol herhalingen zijn, de helft van het papier is onbeschreven en * De overste van het klooster. Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 95 het schijnt er grovelijk door heen dat je je dood verveelt en ze af wil hebben. Dona Brites heeft me dezer dagen geplaagd om mij uit mijn kamer te krijgen en, denkende mij af te leiden, nam ze mij naar het balkon vanwaar men de Mertolapoort ziet; ik volgde haar en werd dadelijk getroffen door een smartelijke herinnering, die mij heel het overige van de dag deed schreien. Ze bracht mij terug en ik wierp mij op mijn bed waar ik wel duizenden gedachten had over de weinige kans die ik heb om ooit te genezen. Wat men doet om mij op te beuren verbittert mijn smart maar en in de geneesmiddelen zelf vind ik bijzondere oorzaak voor nieuw verdriet: ik heb je zo vaak op die plek zien voorbijgaan met dat voorkomen, dat mij zo bekoorde en ik stond op dat balkon op die noodlottige dag toen ik de eerste gevolgen van mijn ongelukkige passie begon te gevoelen. Het leek mij dat je me wilde behagen ofschoon je mij niet kende, ik maakte mezelve wijs dat je mij had opgemerkt onder al mijn gezellinnen, ik verbeeldde mij, dat toen je stil hield je blijde waart dat ik je beter zien kon, en je bekwaamheid en gracie bewonderen kon waarmee je je paard steigeren deed. Ik werd plotseling angstig toen je het door een moeilijke plek mende. Waarlijk, ik stelde heimelijk belang in al wat je deed, ik voelde wel dat je me niet onverschillig was en vatte alles wat je deed op als voor mij bedoeld. Je kent maar al te wel de gevolgen van dit begin en hoewel ik niets te verbergen heb moet ik je er niet over schrijven om je niet nog schuldiger te maken dan je bent, zo dat mogelijk is, en om mijzelve niet zovele vergeefse pogingen te verwijten te hebben je te dwingen mij getrouw te wezen - dat zal je nooit zijn, nooit! Kan ik van mijn brieven en mijn verwijten verwachten wat mijn liefde en mijn gehele overgave aan je niet vermochten op je ondankbaarheid? Ik ken mijn ongeluk maar al te wel, je onrechtvaardige handelwijze laat mij niet de minste reden daaraan te twijfelen en ik moet wel alles vrezen daar je mij verlaten hebt. Zou je alleen bekoring hebben voor mij en zou je niet andere ogen ook beminnelijk schijnen? Ik geloof, dat het mij niet grieven zoude zo de gevoelens van anderen de mijne op enige wijs billijkten en ik zou willen, dat alle vrouwen van Frankrijk je beminlijk vonden, dat geen enkele je liefhad en geen enkele je behaagde. Die gedachte is belachelijk en onmogelijk, dat weet ik. Niettemin heb ik genoeg ondervonden dat je voor een groot gevoel Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 96 niet ontvankelijk bent, en dat je mij, zonder daarin geholpen te worden, vergeten kunt, en zonder daartoe gedreven te worden door een nieuwe passie. Zou ik misschien wensen, dat je een redelijk voorwendsel gehad had om mij te verlaten? Het is waar, dat ik veel ongelukkiger zou wezen, maar jij zou veel minder schuldig zijn. Ik begrijp wel dat je in Frankrijk zult blijven, zonder grote genoegens, maar in volmaakte vrijheid. De vermoeienis van een lange reis, enige bezwaren van welvoeglijkheid en de vrees mijn hartstocht niet te kunnen beantwoorden houden je daar. O, wees volstrekt niet bang voor mij. Ik zal tevreden zijn je van tijd tot tijd te zien en te weten dat wij in dezelfde plaats zijn. Maar ik verblijd mij misschien tevergeefs, en je bent mogelijk meer getroffen door de strengheid en hardheid van een andere dan je was door mijn mildheid. Is het mogelijk, dat een slechte bejegening je tot liefde had kunnen brengen? Maar alvorens toe te geven aan een grote passie, denk wel aan mijn overmatige smart, aan de onzekerheid van mijn zin, aan de tegenstrijdigheid van mijn gevoelens, aan de overdrevenheid van mijn brieven, aan mijn vertrouwen, mijn wanhoop, mijn wensen en mijn jaloezie. O je gaat jezelf ongelukkig maken, ik smeek je te profiteren van mijn toestand, zodat wat ik voor jou lijd je althans niet onnut moge zijn. Vijf of zes maanden geleden vertelde je mij in vertrouwen iets dat mij griefde en bekende mij al te oprecht, dat je in je land een dame had bemind; als zij het is die je verhindert terug te komen, zeg het dan zonder mij iets te verbergen, zodat ik niet langer hoef te smachten; een weinigje hoop blijft mij nog over en (als er niets van waarheid moet worden) zal ik haar graag ineens geheel verliezen en mijzelve verliezen daarbij. Zend mij haar beeltenis en enige brieven van haar, en schrijf mij alles wat ze zegt. Misschien vind ik er redenen in mij te troosten of mij nog meer te bedroeven. In de toestand waar ik nu in ben kan ik niet langer blijven, elke verandering is mij welkom. Ook zou ik de beeltenis willen hebben van je broeder en van je schoonzuster; al dat iets voor jou is, is mij zeer dierbaar en ik ben geheel verknocht aan al wat jou betreft: ik heb geen enkele neiging van mijzelf meer over. Er zijn ogenblikken, dat het mij is, alsof ik haar zou kunnen dienen die je liefhebt; je slechte beArthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 97 handeling en je minachting hebben mij zo ontmoedigd, dat ik soms durf denken, dat ik jaloers zou kunnen wezen zonder je te mishagen, en dat ik geloof het grootste ongelijk ter wereld te hebben je iets te verwijten. Ik ben vaak overtuigd, dat ik je niet, zoals ik doe, zo wild gevoelens moet laten zien die je afkeurt. Een officier wacht reeds lang op deze brief; ik had mij voorgenomen hem zo te schrijven, dat je hem ontvangen kon zonder ergernis, maar hij is te buitensporig, ik moet hem eindigen. Ach, ik kan er niet toe komen. Het is me of ik met je spreek terwijl ik schrijf en of jij weer bij mij bent. De eerstvolgende zal niet zo lang zijn, noch zo lastig, op die verzekering kan je hem openmaken en lezen. Het is waar, dat ik je niet van een liefde moet spreken die je mishaagt, en ik zal er niet meer over spreken. Het zal over enige dagen een jaar geleden zijn, dat ik mij geheel aan je overgaf zonder voorbehoud; je liefde scheen mij zeer warm en wel oprecht en ik zou nooit gedacht hebben, dat mijn liefkozingen je zo zouden tegenstaan, dat zij je zouden noodzaken vijfhonderd mijlen ver te reizen en je zo bloot te stellen aan schipbreuk om mij te ontvluchten. Ik heb zo'n behandeling aan niemand verdiend. Je kunt je mijn zedigheid, mijn schaamte en mijn bedremmeling herinneren, maar, ach, je herinnert je niet wat je ertoe bracht mij lief te hebben ondanks jezelf. De officier, die je deze brief brengt laat me voor de vierde keer weten, dat hij vertrekken wil; wat is hij dringend, hij laat ongetwijfeld de een of andere ongelukkige in dit land achter. Adieu! Het kost mij meer moeite van deze brief te scheiden dan het jou kostte mij te verlaten, misschien voor altoos. Adieu, ik durf je niet duizenden lieve namen geven en ook niet mij over te geven aan mijn gevoelens zonder mij in te houden. Ik heb je duizendmaal meer lief dan mijn leven en duizendmaal meer dan ik denk. Wat ben je mij lief, en wat ben je wreed tegen mij. Je schrijft me niet. Ik kon me niet weerhouden je dat nog te zeggen. Maar ik begin opnieuw en de officier vertrekt. Wat doet het ertoe, laat hem vertrekken, ik schrijf meer voor mezelve dan voor jou, ik tracht mij alleen maar te troosten. Daarbij, de lengte van mijn brief zal je afschrikken en je zult hem niet lezen. Wat Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 98 heb ik toch gedaan om zo ongelukkig te wezen? En waarom heb je mijn leven vergiftigd? Waarom ben ik niet in een ander land geboren? Adieu, vergeef me. Ik durf je niet meer bidden mij lief te hebben. Zie waar mijn lot mij toe gevoerd heeft. Adieu! Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 99 Derde brief Wat zal er van mij worden en wat wil je dat ik doe? Ik ben wel ver van wat ik verwacht had. Ik hoopte, dat je mij zou schrijven uit alle plaatsen waar je doorging en dat je brieven zeer lang zouden zijn, dat je mijn liefde zoud bemoedigen met de hoop je weer te zien, dat een vol vertrouwen in je getrouwheid mij enigerlei rust zou geven en dat ik dan in een vrij draaglijke toestand zou verkeren, niet zó ellendig. Ik had zelfs aan enige zwakke pogingen gedacht om alle moeiten te doen die ik kan om te genezen, zo ik voor zeker wist dat je me geheel en al vergeten hebt. De grote afstand waar je bent, een zekere aandrift van devotie, de vrees de rest van mijn gezondheid te ruïneren door zovele slapeloze nachten en zoveel kommer, de weinige kans op je terugkeer, de koelheid van je liefde en van je laatste groetenissen, je heengaan, gegrond op tamelijk nietige voorwendsels en duizenden andere redenen die maar al te goed zijn, en maar al te nodeloos, schenen mij een vrijwel veilige hulp te beloven zo ik die nodig had; maar daar ik eigenlijk alleen tegen mijzelve te strijden heb, kon ik mij nooit voorstellen, dat ik zo zwak was, of voorzien wat ik thans lijd. Ach, wat is het verdrietig voor mij dat ik al mijn smart niet met je delen kan en dat ik alleen, heel alleen moet zijn in zoveel ongeluk. Die gedachte doodt me. Ik sterf bijna van angst te denken dat je nooit waarlijk onze zaligheden doorvoeld hebt. Ja, thans ken ik de onechtheid van je gevoelens, je hebt mij telken keer bedrogen wanneer je me zeide, dat je verrukt was met mij alleen te zijn-aan mijn aandringen alleen dank ik je warmte en je passie. In koele zin had je het plan gemaakt liefde in mij te verwekken, je hebt mijn passie beschouwd als een overwinning maar je hart is er nooit diep door getroffen-ben je niet zeer te beklagen, en heb je zo weinig kiesheid dat je geen beter gebruik maakte van mijn vervoeringen? En hoe is het mogelijk, dat ik met zoveel liefde niet in staat ben geweest je gelukkig te maken? Uit liefde voor jou alleen betreur ik die oneindige vreugden die je gemist hebt-heb je ze Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 100 misschien niet willen genieten? Ach en kende je ze, je zou ze zonder twijfel veel heerlijker vinden dan die van mij misleid te hebben, en je zou ondervonden hebben dat men veel zaliger is en dat men iets veel diepers voelt wanneer men hevig bemint dan wanneer men bemind wordt. Ik weet niet wat ik ben noch wat ik doe of wat ik verlang, ik word verscheurd door duizenderlei tegenstrijdige aandoeningen - kan je je zo'n treurige toestand verbeelden? Ik heb je lief tot stervens toe en ik ben te bezorgd voor je om te durven wensen, dat je door dezelfde liefdes-vervoeringen gekweld zoud worden. Ik zou me doden, of ik zou sterven zonder mij te doden als ik zeker wist dat je nooit enige rust had, dat je leven niets dan kommer en kwelling was, dat je onophoudelijk schreit en dat je van alles een afschuw had. Ik kan mijn eigen ellenden niet dragen, hoe zou ik dan de smart dulden kunnen die de jouwe mij veroorzaken zouden en die duizendmaal pijnlijker zouden zijn? Toch kan ik er niet toe komen te wensen dat je heel niet aan me denkt, en om je de waarheid te zeggen ben ik vreselijk jaloers op alles wat je vreugde geeft, en je hart en smaak streelt daar in Frankrijk. Ik weet niet waarom ik je schrijf; ik zie wel dat je alleen maar medelij met me zou hebben en je medelij begeer ik niet. Ik heb een afkeer van mijzelve als ik bedenk wat ik al niet voor je opgeofferd heb. Ik heb mijn goede naam verloren. Ik heb mij blootgesteld aan de toorn van mijn verwanten, aan de gestrengheid der wetten van dit land tegen kloosterzusters en aan je ondankbaarheid, die voor mij het grootste ongeluk is. Niettemin voel ik wel dat mijn berouw niet waarachtig is, dat ik graag, van ganser harte aan nog veel groter gevaren voor je blootgesteld zou willen wezen, en dat het een noodlottig genot voor me is mijn leven en mijn eer voor jou gewaagd te hebben... moet alles wat ik dierbaarst heb niet voor je beschikking zijn? En moet ik niet tevreden zijn het gebruikt te hebben zoals ik gedaan heb? Het schijnt dat ik zelfs volstrekt niet tevreden ben met mijn verdriet en mijn overmatige liefde, ofschoon ik mij helaas niet daarmee kan vleien, dat ik tevreden over jou kan zijn. Ik leef, trouweloze die ik ben, en ik doe evenveel om mijn leven te behouden als om het te verliezen. O ik sterf van schaamte! Bestaat dan mijn wanhoop alleen in mijn brieven? Als ik je zózeer liefhad als ik duizenden keren gezegd heb, zou ik dan niet Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 101 allang dood zijn? Ik heb je bedrogen en jij bent het die je over mij te beklagen hebt-ach, waarom beklaag je je niet over mij? Ik heb je zien vertrekken, ik kan niet hopen je ooit weer terug te zien en toch adem ik nog! Ik heb je bedrogen, ik smeek je om vergiffenis, maar geef me die niet. Behandel mij gestreng. Meen niet dat mijn liefde hevig genoeg is, wees moeilijker te bevredigen, zeg mij, dat je wil dat ik sterf van liefde. En ik smeek je mij die hulp te geven, dat ik de zwakheid van mijn geslacht te boven kan komen en een einde maak aan al mijn besluiteloosheid met een waarachtige wanhoop. Een tragisch einde zou je ongetwijfeld dwingen vaak aan mij te denken, mijn nagedachtenis zou je dierbaar wezen en je zou misschien diep ontroerd zijn door een buitengewone dood - zou dat niet te verkiezen zijn boven de toestand waar je mij toe gebracht hebt? Adieu! Ik wou wel dat ik je nooit had gezien. O, ik voel levendig hoe vals dit gevoel is en op hetzelfde ogenblik, dat ik het neerschrijf weet ik dat ik veel liever ongelukkig ben door je lief te hebben dan dat ik je nooit gezien had. Ik berust dus zonder morren in mijn ongelukkig levenslot, daar je het niet gelukkiger hebt willen maken. Adieu! Beloof me dat je me teder zal betreuren als ik sterf van verdriet, en laat de hevigheid van mijn liefde je tenminste een weerzin en afschuw geven van alle andere dingen. Die troost zal me voldoende zijn en als ik je voor altoos moet opgeven dan zou ik je wel voor geen andere vrouw willen laten. Je zult zekerlijk niet zo wreed zijn van mijn wanhoop gebruik te maken om jezelve beminlijker voor te stellen en om te laten zien dat je de grootste liefde ter wereld hebt ingeboezemd? Adieu nogmaals! Ik schrijf je te lange brieven, ik ontzie je niet genoeg, ik vraag je vergiffenis daarvoor en ik durf hopen dat je een beetje toegevend zult zijn voor een arme zinneloze, die het niet was, zoals je weet, voor ze je liefhad. Adieu! Ik geloof dat ik je vaak spreek van de ondraaglijke toestand waar ik in verkeer. Toch dank ik je uit de grond van mijn hart voor de wanhoop die je me gegeven hebt en ik verafschuw de vredigheid waar ik in leefde voor ik je kende. Adieu! Mijn liefde groeit aan elk ogenblik. Ach, wat heb ik je nog oneindig veel te zeggen. Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 102 Vierde brief Het schijnt mij dat ik de gevoelens van mijn hart het allergrootste onrecht ter wereld aandoe te trachten ze je te doen kennen door schrift. Wat zou ik gelukkig wezen zo je ze beoordelen kon naar de hevigheid van je eigen gevoelens. Maar ik moet er je niet over spreken ofschoon ik niet na kan laten je te zeggen, weliswaar veel minder dan ik het voel, dat je me niet zo kwalijk behandelen moest met dat vergeten dat mij wanhopig maakt en dat zelfs schandelijk is voor jou. Het is niet meer dan billijk dat je duldt dat ik mij beklaag over het ongeluk, dat ik wel voorzag toen ik bemerkte dat je besloten had mij te verlaten. Ik weet nu wel hoe ik mij bedroog toen ik dacht dat je eerlijker zou handelen dan men gewoonlijk doet, wijl de overmatigheid van mijn liefde, geloof ik, mij boven alle mogelijke argwaan plaatste en wijl zij meer getrouwheid verdiende dan men gewoonlijk vindt. Maar de zin die je had mij te misleiden kreeg de overhand op de rechtvaardigheid die je verplicht was aan alles wat ik voor je gedaan had. Zelfs zo je me liefhad omdat ik jou liefheb zou ik nog ongelukkig zijn. Ik zou alles te danken willen hebben aan je eigen genegenheid alleen. Maar daar ben ik zoverre van af, dat ik zelfs geen enkele brief van je ontvangen heb sedert zes maanden. Ik schrijf deze ongelukkigheid toe aan de blindheid waarmede ik mij geheel aan je verknocht heb. Had ik niet moeten voorzien dat mijn vreugde eer zou eindigen dan mijn liefde? Kon ik hopen dat je je hele leven in Portugal zou blijven, dat je je carrière en je land vaarwel zou zeggen om alleen aan mij te denken? Niets kan mijn leed verlichten en de herinnering aan mijn vreugde overstelpt mij met wanhoop. Wat, moet dan al mijn verlangen ijdel zijn en zal ik je nooit weer in mijn kamer zien met al de vurigheid en al de passie die ik eens van je zag? Maar ach, ik bedrieg mij en ik weet maar al te wel, dat alle gevoelens die in mijn hoofd en in mijn hart waren in jou alleen door genot werden opgewekt en daarmee ook ophielden; in die al te gelukkige ogenblikken had ik mijn verstand moeten geArthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 103 bruiken om de noodlottige overmaat van mijn gelukzaligheid te temperen en om mij alles te voorzeggen wat ik thans lijd,... maar ik gaf mij geheel aan je en ik was niet in staat te denken aan wat mijn vreugde had kunnen vergiftigen en mij beletten volop te genieten van de vurige uitingen van je liefde. Ik vond het al te heerlijk mij in je bijzijn te voelen om te bedenken, dat je eens ver van mij zou zijn. Toch herinner ik mij je soms gezegd te hebben dat je mij ongelukkig zou maken. Maar die angstigheden waren dra verdreven, en ik was blij ze je te kunnen offeren en mij over te geven aan de bekoring en de onwaarheid van je betuigingen. Ik zie wel wat het geneesmiddel is voor al mijn kwalen en ik zou er ook spoedig bevrijd van wezen als ik je niet meer liefhad, maar helaas! wat een geneesmiddel! Neen, ik wil liever nog meer lijden dan je vergeten. Maar ach, hangt dat van mij af? Ik kan mijzelve niet verwijten dat ik één enkel ogenblik gewenst heb je niet te beminnen. Jij bent meer te beklagen dan ik, en het is beter alles wat ik lijd te lijden dan de lauwe genoegens te genieten die je Franse minnaressen je geven; ik benijd je je onverschilligheid heel niet, ik heb medelijden met je. Ik tart je mij geheel en al te vergeten, en ik vlei mij je in zo'n toestand gebracht te hebben, dat je maar onvolmaakte vreugde kunt hebben zonder mij. En ik ben gelukkiger dan zij, wijl ik meer bezigheden heb: men heeft me hier kort geleden poortresse van dit klooster gemaakt; een iegelijk die mij toespreekt gelooft dat ik gek ben, ik weet niet wat ik antwoord. En de zusters moeten wel even zinneloos wezen als ik om te geloven dat ik in staat ben voor iets te zorgen. O, ik benijd Emanuel en Francesco* hun geluk; waarom ben ik niet voortdurend bij je zoals zij? Zeker zou ik je met meerder toewijding gevolgd zijn en gediend hebben, ik wens niets anders in deze wereld dan jou te zien. Herinner je mij ten minste, ik ben er tevreden mee dat je je mij herinnert-maar ik durf zelfs daar niet zeker van zijn. Toen ik je alle dagen zag beperkte ik mijn hoop niet tot je herinnering, maar je hebt me wel geleerd mij te onderwerpen aan al wat je wenst. Niettemin heb ik gans geen berouw dat ik je aangebeden heb, ik ben blij dat je mij verleid hebt; je afwezigheid, hoe * Bedienden van Chamilly. Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 104 wreed ook, en misschien voor eeuwig, maakt de hevigheid van mijn liefde in 't minst niet minder. Ik wil dat iedereen het weet, ik maak er volstrekt geen geheim van, en ik vind het heerlijk dat ik alles gedaan heb wát ik voor je gedaan heb tegen allerlei welvoeglijkheid in. Ik heb geen andere eer en geen godsdienst dan jou met heel mijn ziel lief te hebben mijn hele leven. Ik zeg je al deze dingen niet om je te noodzaken me te schrijven - o, dwing je zelf niet, ik wil niets van je dan wat uit je eigen hart komt en ik weiger al je liefdesbetuigingen die je zou kunnen beheersen. Ik zal blij zijn je te kunnen vergeven, omdat jij misschien blij zult zijn de moeite om mij te schrijven niet te hebben, en ik voel een diepe neiging je al je schuld te vergeven. Een Frans officier was zo goedhartig om deze morgen gedurende drie uren met mij over je te spreken; hij vertelde mij, dat er vrede was in Frankrijk. Als dat zo is, zou je dan niet bij me kunnen komen om mij naar Frankrijk mee te nemen? Maar ik verdien het niet, doe zoals je goeddunkt, mijn liefde is niet langer afhankelijk van de manier waarop je mij behandelt. Sedert je vertrek ben ik geen enkel ogenblik gezond geweest, en mijn enige vreugde is je naam duizend keren op een dag te noemen. Enige zusters, die de treurige staat waar je me in gebracht hebt kennen, spreken dikwijls van je. Ik verlaat mijn kamer zo weinig mogelijk, waar jij zo dikwijls kwam, en ik staar voortdurend op je portret dat mij duizendmaal liever is dan mijn leven; het geeft me vreugde, maar het geeft me ook wel verdriet wanneer ik denk dat ik je niet zal weerzien, misschien nooit. Waarom moet het mogelijk wezen dat ik je misschien nooit meer terug zie? Heb je mij voor altoos verlaten? Ik ben wanhopig, je arme Marianna kan niet meer, ik zwijm wijl ik deze brief eindig. Adieu, adieu! Heb medelij met mij. Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 105 Vijfde brief Ik schrijf u voor de laatste maal en ik hoop u door het verschil der termen en de manier van deze brief te tonen, dat gij mij eindelijk overtuigd hebt, dat gij mij niet meer bemint en dat ik u dus niet langer moet beminnen. Ik zal u daarom bij de eerste gelegenheid alles terugzenden wat ik nog van u heb. Vrees niet dat ik u schrijven zal, ik zal zelfs uw naam niet op het pakje zetten; ik heb dat alles aan Dona Brites opgedragen, die ik aan vertrouwelijkheden gewend heb wel veel verschillend van deze; haar zorg zal minder verdacht zijn dan de mijne; zij zal alle mogelijke voorzorg nemen om mij te kunnen verzekeren, dat gij uw portret en de armbanden die gij mij gegeven hebt, ontvangen hebt. Niettemin wil ik dat gij weet, dat ik sedert enkele dagen voel alsof ik deze geschenken van uw liefde, die mij zo dierbaar waren, verscheuren en verbranden kan. Maar ik heb u zoveel zwakheid getoond, dat gij nooit geloofd zoudt hebben dat ik tot zulk een uiterste in staat kon komen. Ik wil dus genieten van al het verdriet, dat ik had om ervan te scheiden en u ten minste enige spijt doen hebben. Tot uw en mijn schande beken ik u, dat ik mij meer gehecht vond aan deze nietigheden dan ik zeggen wil en dat ik voelde, dat ik al mijn verstand nodig had om mij van elk in het bijzonder te ontdoen, hoe ik mij ook wijs maakte dat ik niet meer om u gaf. Maar met zoveel redenen bereikt men alles wat men wil. Ik heb ze Dona Brites ter hand gesteld, wat heeft mij dat besluit een tranen gekost. Na duizenden aandoeningen en duizenden twijfelingen, die gij niet kent en waarvan ik u zeker geen rekenschap zal geven. Ik heb haar gesmeekt mij er nimmer over te spreken, ze mij nimmer terug te geven, zelfs als ik vragen zou om ze nog éénmaal weer te zien, en eindelijk om ze u terug te zenden zonder mij te waarschuwen. Ik heb de diepte van mijn liefde niet goed gekend voor ik al mijn best deed om ervan te genezen, en ik vrees dat ik het niet had durven ondernemen als ik zoveel verdriet en zoveel vreseArthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 106 lijks voorzien had. Ik ben overtuigd dat ik minder onaangename ontroeringen gehad zou hebben als ik u was blijven beminnen hoe ondankbaar gij ook zijt, dan als ik u voor eeuwig had opgegeven. Ik heb ondervonden, dat gij mij minder dierbaar waart dan mijn liefde, en ik heb buitengewone smarten te overwinnen gehad, zelfs nadat uw beledigende handelwijze mij uw persoon hatelijk had gemaakt. De natuurlijke trots van mijn sekse heeft mij geheel niet geholpen een besluit tegen u te nemen. Helaas, ik heb uw minachting geduld, ik zou al uw haat verdragen hebben, en al de jaloezie die uw genegenheid voor een ander mij gegeven zou hebben, ik zou dan althans een hartstocht te bestrijden gehad hebben-maar uw onverschilligheid is mij ondraaglijk; uw gevoelloze betuigingen van vriendschap en de belachelijke beleefdheden in uw laatste brief, hebben mij bewezen dat gij ze alle ontvangen hebt die ik schreef, dat zij geen enkele ontroering in uw hart hebben verwekt. En dat gij ze nochtans gelezen hebt. O ondankbare! ik ben toch nog dwaas genoeg wanhopig te zijn, dat ik mij niet met de gedachte kan vleien dat zij u niet bereikt hebben en dat gij ze niet gekregen hebt. Ik verafschuw uw openhartigheid. Had ik u gevraagd mij eerlijk de waarheid te zeggen? Waarom liet gij mij mijn liefde niet? Gij hadt mij alleen maar niet te schrijven, ik wenste niet ingelicht te worden. Ben ik niet zeer ongelukkig, dat ik u niet heb kunnen nopen enige zorg te dragen om mij te misleiden? en niet langer in staat te zijn u te verontschuldigen? Weet dat ik inzie, dat gij mijn gevoel niet waard zijt en dat ik al uw slechte eigenschappen ken. En toch (indien al wat ik voor u gedaan heb verdienen kan dat gij enige attentie hebt voor de gunst die ik u vraag) ik smeek u mij nimmermeer te schrijven en zo mij te helpen u gans te vergeten; zo gij maar enigszins zoudt tonen dat gij enig verdriet hadt door het lezen van deze brief zou ik u misschien geloven. Misschien ook zou uw bekentenis mij grieven en mij boos op mijzelve maken, en dat alles zou mijn liefde opnieuw aanwakkeren. Ik verzoek u om 's hemels wil u niet te bekommeren om mijn leven, gij zoudt ongetwijfeld al mijn plannen in duigen werpen, hoe gij er u ook mee inliet. Ik wil de uitwerking van deze brief volstrekt niet weten, verArthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 107 stoor de toestand niet die ik mij bereid. Me dunkt dat gij tevreden moogt zijn met al het leed dat gij mij gedaan hebt, wat uw bedoeling ook geweest mag zijn om mij ongelukkig te maken. Ontneem mij mijn onzekerheid niet, ik hoop er mettertijd iets van te maken dat gelijkt op rust van 't hart. Ik beloof u niet te haten, alle hevige gevoelens wantrouw ik te zeer om het te durven wagen. Ik ben overtuigd dat ik in dit land een getrouwer minnaar zou kunnen vinden, maar helaas, wie zal mij liefde kunnen geven? Zou de hartstocht voor een ander mij geheel vervullen? Vermocht de mijne iets op u? Ondervind ik niet, dat een vertederd hart nimmer hem vergeet, die voor het eerst er gevoelens in verwekte die het niet wist te kunnen bevatten? Heb ik niet ondervonden dat al zijn aandoeningen gewijd zijn aan de afgod die het zich maakte? Dat zijn eerste gedachten en zijn eerste wonden nimmer genezen en verdreven kunnen worden? Dat alle hartstochten, die het hun hulp bieden en trachten het te vullen en te bevredigen, het slechts tevergeefs een ontroering beloven die het nooit meer wedervindt? Dat alle vreugden die het zoekt zonder enige wens ze te vinden alleen dienen om het goed te doen inzien, dat niets het zo dierbaar is als de herinnering aan zijn leed? Waarom hebt gij mij het onvolmaakte en het bittere van een verknochtheid doen kennen die niet eeuwig kan duren, en de kwellingen die een hevige liefde volgen wanneer zij niet wederzijds is? Waarom komen een blinde genegenheid en een wreed lot gewoonlijk overeen om ons iemand te doen beminnen die voor een ander is? Zelfs als ik hopen kon enige afleiding te vinden in een nieuwe verloving en ik iemand van goede trouw kon vinden, heb ik zoveel medelijden met mezelve, dat ik te veel geweten zou hebben om de slechtste man ter wereld in de toestand te brengen waarin gij mij gebracht hebt; en ofschoon ik niet verplicht ben u te sparen zou ik er zelfs niet toe kunnen komen zulk een wrede wraak te nemen op u, indien dat van mij afhing, door een gehele ommekeer - die ik echter weinig voorzie. Ik zoek op dit ogenblik u te verontschuldigen, en ik begrijp wel dat een kloosterzuster gewoonlijk weinig beminnelijk is. Toch dunkt mij dat zo men verstandig kon zijn in de keuze die men doet, men zich eer aan hen moest verbinden dan aan andere vrouwen; niets verhindert haar voortdurend aan haar Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 108 liefde te denken, en zij worden niet afgetrokken door duizenden dingen die afleiden en de geest bezighouden in de wereld. Me dunkt dat het niet zeer aangenaam is haar die men liefheeft altijd afgeleid te zien door duizenderlei nietigheden, en men moet wel weinig kies zijn om, zonder er wanhopig om te worden, te dulden dat zij van niets anders dan van partijen, klederen en wandelingen praten; men is voortdurend aan nieuwe jaloezieën blootgesteld; zij zijn tot kleine beleefdheden en omgang met een ieder gedwongen. Wie kan er verzekerd van zijn, dat zij geen behagen vinden in al deze verleidelijke gelegenheden, en dat zij hun echtgenoten niet altijd met uiterste afkeer dulden of zonder hun eigen voorkeur? O, wat moeten zij een minnaar wantrouwen, die haar geen strikte rekenschap vraagt van alles, die licht gelooft wat zij hem zeggen en zonder ongerustheid, en die haar met veel vertrouwen aan haar plicht onderworpen ziet. Maar ik tracht niet door goede redenen u te overtuigen dat gij mij beminnen moet, dat zijn zeer nietige middelen en ik heb er veel betere gebruikt die niet geholpen hebben. Ik ken mijn lot te goed om te trachten het te veranderen. Al mijn leven zal ik ongelukkig zijn. Was ik het niet toen ik u dagelijks zag? Ik stierf van angst dat gij mij niet trouw waart, ik wilde u op alle ogenblikken zien en dat was niet mogelijk. Ik werd gekweld door het gevaar, dat gij liept door in het klooster te komen en ik leefde niet toen gij in het leger waart; ik was wanhopig dat ik niet langer schoon zou wezen en u waard, ik morde tegen de middelmatigheid van mijn stand,* ik geloofde vaak dat uw genegenheid voor mij u schadelijk kon zijn, ik dacht dat ik u niet genoeg liefhad. Ik vreesde voor u de toorn van mijn verwanten, en ik was in een even beklagenswaardige toestand als waar ik thans in ben. Zo gij mij slechts enigszins blijk had gegeven van uw liefde toen gij niet meer in Portugal waart, zou ik al mijn best gedaan hebben hier vandaan te komen. Ik zou me vermomd hebben om u te zoeken. Helaas, wat zou er dan van mij geworden zijn als gij u niet langer om mij bekommerd hadt nadat ik naar Frankrijk was gekomen? Wat een vernedering, wat een misstap, wat een overmaat van schande voor mijn familie, die me zeer dierbaar is sinds ik u niet meer bemin. Gij ziet wel, dat ik met koel verstand * Doelt zij op haar kloosterstaat? Zij was anders van goede geboorte. Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 109 wel weet dat ik nog meer te beklagen had kunnen zijn dan ik ben en ik spreek tenminste eens in mijn leven verstandig tot u. Hoe mijn inhouding u behaagt, hoe tevreden gij over mij zijt, ik wil het niet weten, ik heb u reeds verzocht mij niet te schrijven en ik smeek het u nogmaals. Hebt gij nooit nagedacht over de wijze waarop gij mij behandeld hebt? Denkt gij nooit dat gij mij meer schuldig zijt dan iemand anders ter wereld? Ik heb u als een zinneloze liefgehad, wat heb ik alle andere dingen veracht! Uw handelwijze is niet die van een eerlijk man; gij moet een natuurlijke afkeer van mij gehad hebben wijl gij mij niet met heel uw ziel liefhadt. Ik heb me laten bekoren door zeer middelmatige hoedanigheden, wat hebt gij gedaan dat mij behagen moest? Welk offer hebt gij mij gebracht? Hebt gij niet duizenden genoegens gezocht? Hebt gij het spel en de jacht opgegeven! Waart gij nietsteeds de eerste die naar het leger ging? En de laatste die ervandaan kwam? Hebt gij u niet onbezonnen blootgesteld ofschoon ik u gebeden had u in acht te nemen ter wille van mij? Gij hebt nooit de middelen gezocht u in Portugal te vestigen waar gij geacht waart. Een brief van uw broeder heeft er u vandaan doen vertrekken zonder enige aarzeling, en wist ik niet dat gij gedurende de reisin de allervrolijkste stemming waart? Men moet toegeven dat ik u dodelijk moest haten! O, ik heb zelve al mijn ongeluk over mij gebracht! In het eerst wende ik u aan een grote liefde, met te veel onnozelheid, terwijl men list moet gebruiken om zich bemind te maken; men moet de middelen zoeken om haar gemakkelijk te verwekken, want liefde alleen baart geen liefde. Gij wildet, dat ik u zou beminnen en sinds gij dit voornemen gevormd hadt hebt gij niets nagelaten om uw doel te bereiken, zelfs al hadt gij moeten besluiten om mij te beminnen zo dat nodig was. Maar gij wist dat gij slagen kon zonder liefde en dat gij die niet nodig hadt. Wat trouweloosheid! Gelooft gij dat gij mij straffeloos hebt kunnen bedriegen? Zo enig toeval u in dit land weder mocht brengen verklaar ik dat ik u aan de wraak van mijn bloedverwanten zal overgeven. Ik heb te lang geleefd in een zelfvergeten en afgoderij die vreselijk zijn en mijn berouw vervolgt mij met ondraaglijke gestrengheid. Ik voel diep de schande van de slechte daden, die gij mij hebt laten doen en ik heb helaas de hartstocht niet meer die mij verhinderde er het verschrikkelijke van in te zien. Arthur van Schendel, Verzameld werk. Deel 1 110 Wanneer zal het zijn dat mijn hart niet meer verscheurd wordt? Wanneer zal ik van deze wrede banden verlost worden? En ondanks alles geloof ik dat ik u geen kwaad toewens en dat ik ertoe komen kan te wensen dat gij gelukkig zijt. Maar hoe kúnt gij het zijn zo gij een deugdelijk hart hebt? Ik wil u een andere brief schrijven om u te tonen dat ik te eniger tijd kalmer ben. Wat zal het heerlijk wezen u uw onrechtvaardigheid te kunnen verwijten wanneer ik er niet meer zo diep door lijd en wanneer ik u kan zeggen dat ik u minacht en met veel onverschilligheid over uw verraad spreek; dat ik al mijn vreugden en al mijn smarten vergeten heb en dat ik mij u niet meer herinner dan wanneer ik wil. Ik erken, dat gij een groot voordeel op mij hebt en dat gij mij een passie hebt gegeven die mij mijn verstand heeft doen verliezen, maar gij moet er uzelf maar weinig eer van geven. Ik was jong, ik was goedgelovig, men had mij sedert mijn kindsheid in dit klooster gesloten, ik had slechts onaangename lieden gezien, ik had nooit de lof gehoord die gij mij onophoudelijk gaaft, het scheen mij dat ik de bekoorlijkheid en schoonheid die gij in mij vondt en die gij mij zien deedt, aan u te danken had; ik hoorde goed van u zeggen, iedereen sprak mij gunstig over u, gij deedt alles wat nodig was om liefde in mij te wekken. Maar ik ben eindelijk ingekeerd van die betovering, gijzelf hebt mij daarin zeer geholpen en ik beken dat ik dat uiterst nodig had. Nu ik u uw brieven terugzend zal ik de twee laatste bewaren en ik zal ze nog vaker overlezen dan ik de eerste las om niet weer in mijn zwakheden terug te vallen. O hoe duur kosten zij mij en hoe gelukkig zou ik geweest zijn zo gij mij hadt willen toestaan dat ik u altijd beminde. Ik weet wel dat ik nog te veel vervuld ben van mijn verwijtingen en uw ontrouw, maar herinner u dat ik mij een vreedzamer toestand beloofd heb en dat ik die bereiken zal, of dat ik tegen mijzelve een wanhopig besluit zal nemen, hetgeen gij zonder mishagen zoudt vernemen. Maar ik wil niets meer van u weten. Ik ben dwaas dezelfde dingen zo vaak te herhalen; ik moet u verlaten en niet meer aan u denken. Ik geloof zelfs dat ik u niet meer zal schrijven. Ben ik verplicht u volledige rekenschap te geven van al mijn ontroeringen? Arthur van Schendel, Verzameld werk.




Unless indicated otherwise, the text in this article is either based on Wikipedia article "Minnebrieven van een Portugese non" or another language Wikipedia page thereof used under the terms of the GNU Free Documentation License; or on research by Jahsonic and friends. See Art and Popular Culture's copyright notice.

Personal tools