The truth is out there: over waarheid en vertrouwen  

From The Art and Popular Culture Encyclopedia

Jump to: navigation, search

Related e

Wikipedia
Wiktionary
Shop


Featured:

The truth is out there: over waarheid en vertrouwen (2020) is an essay by Jan-Willem Geerinck.

Contents

Alles is relatief, en zelfs dat

Als jongeman was ik een nietzscheaan in weerwil van het feit dat ik nog amper van Nietzsche gehoord had. Ik was een nietzscheaan in de zin dat ik de waarheid slechts een “een mobiel leger van metaforen, metoniemen en antropomorfismen”1 vond, “een som van menselijke relaties die op poëtische of retorische wijze zijn verheven [en] die een volk na lang gebruik als vaststaand, canoniek en bindend voorkomen.”

Nietzsche vond “waarheden illusies waarvan men vergeten heeft dat het illusies zijn, metaforen die versleten zijn en krachteloos zijn geworden”. Ik was het daar volledig mee eens. Alles is relatief, en zelfs dat. Kortom, ik was een typische postmodernist die het mantra ‘er is geen waarheid’ herhaalde, iemand die van mening was dat er geen waarheid was maar alleen maar versies.

Die tijd ligt al lang achter mij. Ik veranderde van mening. Dat kwam zo. Ik begon me te verdiepen in de oorsprong van het postmodernisme, het deconstructivisme en alle aanverwante intellectuele stromingen die sinds de jaren tachtig hoogtij vieren. Hoe meer ik las, hoe meer vragen ik me stelde. Natuurlijk kende ik het werk van Alan Sokal al die in de jaren ‘90 van de vorige eeuw met een nonsensartikel dat bol stond van de postmodernistische bombast het academische landschap van de postmoderne menswetenschappen op de korrel genomen had.

Maar de basisaannames van het postmodernisme trok ik niet in twijfel en ik bleef ze genegen. Toch sluimerde er een zeker ongenoegen.

Een kantelmoment was toen ik zo’n drie jaar geleden met het denken van de Belgische filosoof Maarten Boudry in aanraking kwam en met de boude stelling van Gwendolyn Rutten die stelde dat ons samenlevingsmodel superieur is aan alle andere systemen.

Boudry leidde mij naar de Amerikaanse filosoof Richard Rorty (1931-2007) waarvan hij de volgende woorden citeerde “we hope to do to Nature, Reason, and Truth what the eighteenth century did to God,”

“wij hopen met de aard der dingen, met de rede en met de waarheid te doen wat de 18de eeuw met God deed.” Wat deed de 18de eeuw met God? Op het schavot en hoofd eraf. Dood.

Vooral het woord ‘waarheid’ triggerde mij enorm, ik schreef het dictum op een papiertje en stak het in mijn portefeuille. Enige tijd later werd het tijd om Rorty te lezen. Ik koos niet voor het boek waar dat dictum in voorkomt, maar voor het boek Contingentie, ironie en solidariteit (1989) dat ik tijdens de coronacrisis van cover tot cover las, vaak met open mond van verbazing over zoveel belezenheid en zo’n kundig lateraal denken.

Maar ook met open mond van verbazing over Rorty’s aannames over het begrip waarheid. Een eerste aanname is dat we rechtvaardigheid kunnen nastreven zonder beroep te doen op waarheid. Een tweede is dat die waarheid niet buiten ons ligt maar dat we die zijn beginnen maken ergens rond de tijd van de Franse Revolutie. De waarheid is dus maakbaar en hij ligt niet buiten ons. The truth is not out there.

Onthou de woorden ‘out there’.

Rorty’s notie van de maakbaarheid der waarheid gaat zelfs zover dat hij de platoonse realiteit van getallen achter zich lijkt te laten in zijn lange analyse van de roman 1984 van Orwell. Daarin wordt het hoofdpersonage gemarteld tot hij toegeeft, mét overtuiging, dat “2+2=5” is. Wat maakt het uit, of je nu 2+2=4 afspreekt of 2+2=5, zegt Rorty? Mijn haren rezen ten berge. In diezelfde periode reed ik met een vriend op uitstap naar zee. Hij is humanitair medewerker en diplomaat, en op het moment dat ik het heb over dé waarheid zegt hij , “uw waarheid” zal je bedoelen”. Ik zeg nee ‘dé waarheid’ en ik vroeg me af waarom ik daar zo stellig aan vasthield.

Zonder waarheid is er geen onrecht

Die aha-erblebnis kreeg ik toen ik op het werk van de Amerikaanse filosoof Norman Geras (1943 – 2013) stootte dat boudweg stelt: “If there is no truth, there is no injustice”, zonder waarheid is er geen onrecht.

Hij valt daarmee rechtstreeks Rorty aan, niet alleen de Rorty van Contingentie, ironie en solidariteit maar de volledige Rorty. Het sleutelwoord in mijn lezing van de bijdrage van Geras laat zich samenvatten in het woord vertrouwen. In dat stuk “Language, Truth and Justice” (1995)7 waar het citaat hierboven zijn oorsprong vindt, ontspint Geras een heel mooie gedachtegang aan de hand van twee boeken van Primo Levi, de auteur die als geen ander heeft weten weer te geven wat het betekent om de Holocaust te hebben meegemaakt, te hebben geleefd en overleefd. Die twee boeken moeten het veld aangeven waartussen Geras zich in verband met het concept waarheid beweegt.

Het eerste boek is Lilith: verhalen (1981)8 en Levi beschrijft erin hoe hij er op een gegeven moment voor koos om niet te vrijelijk te schrijven over een vriend toen deze nog leefde. Geconfronteerd worden met een ander beeld dan wat men van zichzelf heeft, kan pijnlijk zijn. Nadenkend over de veelheid van mogelijke imago’s besluit Levi dat de vraag wat het ‘ware’ beeld van elk van ons is, eigenlijk een betekenisloze en zinloze vraag is.

Het tweede boek is I sommersi e i salvati (1986, De verdronkenen en de geredden) en daarin vertelt hij hoe hij op een dag voor een klas staat en een pientere schooljongen hem de vaak gestelde vraag voor de voeten werpt waarom hij niet ontsnapt is uit de concentratiekampen. Hij verplicht Levi heel precies uit te leggen hoe hij daar opgesloten zat en op welke manier hij bewaakt werd. Hij vraagt hem zelfs een tekeningetje aan bord te maken waarna de schooljongen met een uitgekiend plan naar voren komt en in zijn kinderlijke naïviteit afsluit met de woorden “dat is wat je moet doen om te ontsnappen als het je nog eens overkomt.”

Op een heel banale manier, zegt Levi, illustreert deze episode hoe er “elk jaar een steeds grotere kloof ontstaat tussen hoe de dingen daar waren en hoe ze door de hedendaagse verbeelding gerepresenteerd worden.”

De cursivering van de woorden ‘daar waren’ is de mijne. De woorden zijn van belang want ze zijn eigenlijk dezelfde als ‘out there.’

Dus aan de ene kant is er geen juist beeld van een mens of een juiste beschrijving van een gebeurtenis of een stand van zaken. Verschillende invalshoeken en persoonlijke overtuigingen, verschillende politieke of andere doeleinden, verschillende linguïstische en conceptuele kaders geven vorm en kleur aan de inhoud en beschrijving van elke representatie of elk verhaal dat een veelheid van mogelijke weergaves is van waar het over gaat. Maar er bestaat, ondanks dat alles, een wijze waarop de dingen daar waren, een realiteit die het spectrum van toereikende beschrijvingen, interpretaties of verklaringen beperkt.

Zoals de dingen daar waren. Opgesloten. Verzwakt. Gebroken. Geras pleit hier voor een cognitief realisme dat alle relativismes die het postmoderne zo kenmerken buiten spel zet. Het is denk ik niet toevallig dat het belang van dat realisme het meest tot uiting komt bij limietervaringen zoals het slachtofferschap tijdens de Holocaust. Dat het daar gaat om ervaringen waarvan de beleving grenst aan het onverwoordbare en het onvoorstelbare mag niet verbazen.

Maar het gaat breder dan dat. Want typisch voor mensen die het slachtoffer geweest zijn van groot onrecht is het feit dat ze willen getuigen. De wereld moet dit weten, is hun reflex. Op het moment dat Ali Bourequat (b. 1937), een succesvolle Marokkaans-Tunesische zakenman die 19 jaar zonder proces in een Marokkaanse gevangenis opgesloten zat waar hij martelingen onderging, vrijgelaten wordt heeft hij slechts een verzuchting: de waarheid. En Jacob Celemenski, een Holocaust-overlever zegt dat hij het overleefde maar dat hij twintig jaar lang de stemmen van de doden in zijn hoofd hoorde roepen: “zeg het aan de wereld … dit is wat ik met mijn eigen ogen zag … ik zag het met duizenden anderen maar zij kunnen het niet meer navertellen.” Levi beschrijft in een ander boek een vaak wederkerende droom die concentratiekampgevangenen tijdens hun opsluiting hadden. Ze droomden dat ze terug comfortabel thuis waren tussen hun geliefden wat hen intens genot verschafte. Maar ze droomden ook van het schrille contrast met de horror die ze ervoeren toen ze vaststelden dat niemand geloofde wat hen overkomen was of dat hun naasten daar onbewogen onder bleven. En dan komt de kwestie natuurlijk van zij die het goed kunnen uitleggen, van zij die goed kunnen schrijven, van zij die de juiste metaforen vinden om het onrecht te beschrijven. Maar wat dan met verhalen die minder geslaagd zijn? Hebben zij dan geen recht op de waarheid van hoe het ‘daar was’? En moet die man er niet op kunnen vertrouwen dat hij kan overbrengen van hoe het daar werkelijk was?

Neem ook het voorbeeld van de gerechtelijke dwaling. Waarom maakt dat zoveel emoties in ons los? Waarom vinden wij dat meer dan een kwestie van het ene woord tegen het andere? Het ene verhaal ten opzichte van het andere? Gerechtigheid is toch niet voorbehouden voor zij die goed thuiszijn in de heersende taalspelen? Moet er geen onderliggende waarheid en waarheidsvinding zijn? Ook daarom werd er zo hard opgetreden tegen holocaustontkenners. Het onrecht dat zij aandeden aan de overledenen en de overlevenden was te groot. De feiten mochten niet ontkend worden. Ieder heeft recht op zijn eigen meningen maar niet op zijn eigen feiten, gaat de boutade. Want eigen feiten schaden het vertrouwen in het zelf, in de ander en in de buitenwereld.

Ontneem aan de slachtoffers van misdaden tegen de menselijkheid en aan de slachtoffers van gerechtelijke dwalingen niet hoe de dingen daar waren want dan neem je hun vertrouwen in de wereld af.

Is Geras hier te hard voor Rorty? Ik denk het niet. Hij vraagt zich op een bepaald moment af of de voorbeelden die hij aanhaalt toch niet écht kunnen zijn hoe Rorty hierover denkt? Dat alles relatief is. Maar hij voegt eraan toe dat volgens de interne logica van Rorty er geen manier bestaat waarop ‘Rorty écht denkt’ vermits er voor Rorty geen ‘écht’ bestaat.

Rory heeft ongelijk. De waarheid is meer dan een taalspel, meer dan een spielerei voor filosofen. Als alles slechts relatief is, is kannibalisme niet meer dan een kwestie van smaak. Je zal maar in de pot zitten, denk ik dan.

Over waarheid, vertrouwen en ‘superioriteit’

Maarten Boudry duwde mij richting Rorty maar hij duwde me tegelijkertijd ook richting Gwendolyn Rutten. Beide verhalen speelden zich in dezelfde periode af. En ‘duwen’ is een onterechte term hier. Ik zat al waar ik zat, alleen wist ik dat toen nog niet.

Waarover gaat het? In 2017 zette een uitspraak van de toenmalige VLD voorzitster Gwendolyn Rutten kwaad bloed. De uitspraak luidde: “onze samenlevingsvorm is superieur aan alle andere ter wereld”.

Van haar woord “samenlevingsvorm” werd algauw het begrip “westerse samenleving” gemaakt en het hek was van de dam. Velen waren verontwaardigd. Heel snel werden Ruttens woord superieur door aanhalingstekens omringd. Superieur werd ‘superieur’.

Hoe durfde ze?

De verontwaardiging was groot. Ten onrechte. Het is namelijk niet zo vreemd wat Rutten stelde. Stel, je bent een atheïst, dan behoor je tot een van de meest bedreigde obediënties ter wereld. Ben je bovendien gesteld op je vrije meningsuiting? Of ben je misschien queer? Dan kan je je geen betere plek op aarde inbeelden dan hier. Nergens anders worden je rechten beter beschermd dan in Europa.

Het is vreemd dat wij daar als westerse samenleving niet wat meer zelfvertrouwen over hebben. Als we op dat vlak wat trotser zouden zijn, zouden we dat ook wereldwijd uitstralen en andere mensen het vertrouwen geven om in opstand te komen tegen de wijze waarop zij onderdrukt worden. Overal ter wereld worden namelijk mensen vervolgd omwille van hun geaardheid en hun overtuigingen. Dit meestal door patriarchale en religieuze staatsbestellen. Er zijn honderden voorbeelden wereldwijd. Het is verwonderlijk dat we in plaats van dat zelfvertrouwen in het Westen eerder zelfhaat en zelfmedelijden aantreffen, een soort van egofobie. Wat is namelijk de kritiek?

Die gaat zo. De westerse samenleving is spiritueel leeg en men slikt er massaal antidepressiva. De zogenaamde wanhoopsziektes zoals alcoholisme, zelfmoord, depressie en opiatenverslaving nemen hand over hand toe. Het is zelfs zover gekomen dat tussen 2014 en 2015 de levensverwachting op sommige plaatsen in het westen voor het eerst in de geschiedenis daalde in plaats van steeg. We worden geplaagd door een ‘I shop therefore I am’ consumentisme. Het is alsof de groeiende welvaart hand in hand gaat met een groeiend tekort aan zingeving.

Bovendien zouden wij onze rijkdom hier te danken hebben aan het systematisch uitbuiten en uitzuigen van derdewereldlanden. En moeten wij ons niet diep schamen omwille van onze recente geschiedenis die midden tijdens de steile opgang van het Vrije Westen de Holocaust kende, ontegensprekelijk het morele dieptepunt der mensheid? En moet men in Amerika niet met schaamrood op de wangen terugblikken op de genocide van de Indiaanse oorspronkelijke bevolking?

Waar wij onze rijkdom aan te danken hebben, is een bron van discussie. Maar de Holocaust en de indianengenocide zijn feiten, ik zal ze niet ontkennen en ze worden door critici van het Vrije Westen graag aangegrepen om vraagtekens te zetten bij ons hele model. Ons hele ‘superieure’ samenlevingsmodel. De liberale rechtsstaat op zich.

"Wat is het probleem met het westerse model?” vraagt bijvoorbeeld een islamist zoals Jean-Louis Denis zich af. Welke kanttekens zet hij bij het model dat Rutten verdedigt?

“Als ik een kind heb, stop ik het in de crèche; heb ik een moeder, stop ik haar in een home en als ik behoefte heb aan gezelschap, dan neem ik een hond of een kat."

Die boodschap raakt een gevoelige snaar. Baby’s niet zelf opvoeden maar naar de crèche doen? Oude moeders niet in huis nemen maar eenzaam laten sterven in een home? Snakken naar menselijk contact, er geen kunnen vinden en dan maar troost zoeken bij een huisdier? Het is een houellebecqiaans scherpe analyse van onze westerse samenleving.

Toch rechtvaardigt die kritiek de opduikende aanhalingstekens rond het woord superieur niet zelfs niet als we er rekening mee houden dat we wat dat betreft geplaagd door de übermensch-fantasieën van de Nazi’s enerzijds en de eugenetica-utopieën die tot doel hadden een superieur ras te kweken anderzijds.

Want de waarheid is dat het Westen niet alleen de enige regio ter wereld is die minderheden beschermt, maar ook de enige regio die met kritische zelfreflectie in eigen boezem durft te kijken. Er is wat dat betreft een passage in het boek Higher Superstition van de Amerikaanse wetenschappers Paul R. Gross en Norman Levitt die verdient in haar geheel geciteerd te worden:

"We koesteren de waarden van de Verlichting – de universaliteit van morele principes, de onschendbaarheid van de individuele wil, de afkeer van onverantwoord geweld – maar kunnen tegelijk niet anders dan een vonnis vellen over de samenleving die deze waarden heeft voortgebracht, een samenleving die doorheen de tijd een spoor van pijn, dood, chaos en vernieling van inheemse stammen en regenwouden heeft achtergelaten. Maar opnieuw: de voorwaarden voor die aanklacht kunnen we alleen formuleren in de taal van die waarden. Dit, en niet de geaffecteerde woordspelletjes van de deconstructivisten, is wat tot perplexiteit leidt. De beschuldigde is tevens aanklager en rechter."

Ik gebruikte toen ik de bovenstaande passage inleidde het woord waarheid. Dat deed ik niet lichtzinnig. Al te vaak heeft men in het recente verleden de waarheid gerelativeerd. Men heeft de waarheid herleid tot de hierboven aangehaalde “geaffecteerde woordspelletjes van de deconstructivisten”. Tot die relativisten hoort ook de bovengenoemde filosoof Richard Rorty (1931-2007) die stelde dat we rechtvaardigheid kunnen nastreven zonder beroep te doen op de waarheid.

Dat ik het daar niet mee eens ben haalde ik supra aan. Mensen moeten kunnen vertrouwen op en in de waarheid. De intellectueel mag van mijn part verdrinken in zijn ironie. Maar het holocaustslachtoffer, hij die het slachtoffer is van een gerechtelijke dwaling, hij die een grote onrechtvaardigheid onderging, of gewoon jan-met-de-pet, pak hem de waarheid niet af. Ik herhaal de woorden van Norman Geras: “zonder waarheid geen onrechtvaardigheid”. Vandaar, een wereld zonder waarheid is een wereld zonder vertrouwen, een wereld waarin men aan willekeur is overgeleverd. De waarheid heeft haar rechten. En als het westen al een baken wil zijn voor de rest van de wereld – wat naar mijn mening haar rol blijft ondanks een verlies aan economische kracht in het recente verleden – dan zal men weer vertrouwen moeten hebben in haar basiswaarden.

Het is niet voor niets dat velen lijf en leden riskeren om onze contreien te bereiken. Zij willen namelijk samen met ons westerling zijn. Deel uitmaken van ons superieur samenlevingsmodel. Samen met ons aan de juiste kant van de geschiedenis staan. Dat zij uit het noorden, het zuiden of het oosten komen, dat zij bruin, geel of wit zijn, is van geen enkel belang. Zolang ze er maar op kunnen vertrouwen dat de westerse superieure waarden hun vertrouwen verdienen. Zonder dat ze rond dat woord superieur vervelende aanhalingstekens moeten zien staan.

Conclusie

De waarheid heeft de laatste jaren in slechte papieren gezeten. Ze werd net als het woord superieur vaak ten onrechte tussen aanhalingstekens geplaatst. Toch is de notie van waarheid nuttig en noodzakelijk in de beide gevallen die ik illustreerde. In het geval van aangedaan onrecht om het vertrouwen te hebben te kunnen getuigen en gehoord te worden. In het geval van basiswaarden van de westerse samenleving om zelfvertrouwen uit te stralen om andere mensen, slachtoffers van onderdrukking, een hart onder de riem te steken.

Footnotes

  • Nietzsche, Ausma, en Mostert, Waarheid en leugen, 114.
  • Nietzsche, Ausma, en Mostert, 114.
  • Nietzsche, Ausma, en Mostert, 114.
  • Sokal en Bricmont, Fashionable Nonsense.
  • Rorty, Truth, Politics and “Post-Modernism”.
  • Geras, Solidarity in the conversation of humankind.
  • Geras.
  • Levi en Vogels, Lilith.
  • Levi en Vogels, De verdronkenen en de geredden.
  • Levi en Vogels.
  • Rutten, Nieuwe vrijheid.
  • Gross en Levitt, Higher superstition.
  • Vandermassen, Dames voor Darwin.

Bibliografie

  • Geras, Norman. Solidarity in the conversation of humankind: the ungroundable liberalism of Richard Rorty. London ; New York: Verso, 1995.
  • Gross, Paul R., en N. Levitt. Higher superstition: the academic left and its quarrels with science. Johns Hopkins Paperbacks ed. Baltimore: Johns Hopkins University Press, 1998.
  • “Jean-Louis Denis”. Franse TV-programma “Strip-Tease” (RMC Story), augustus 2019.
  • Levi, Primo, en Frida Vogels. De verdronkenen en de geredden: essays. Amsterdam: Meulenhoff, 1991.
  • ———. Lilith: verhalen. Amsterdam: Meulenhoff, 1990.
  • Nietzsche, Friedrich, Tine Ausma, en Pieter Mostert. Waarheid en leugen. Amsterdam: Boom, 2016.
  • Rorty, Richard. Truth, Politics and “Post-Modernism”. Assen: Van Gorcum, 1997.
  • Rutten, Gwendolyn. Nieuwe vrijheid. Kalmthout, België: Polis, 2017.
  • Sokal, Alan D., en Jean Bricmont. Fashionable Nonsense: Postmodern
  • Intellectuals’ Abuse of Science. 1. paperback ed. New York: St. Martins Press, 1999.
  • Vandermassen, Griet. Dames voor Darwin. Antwerpen: Houtekiet, 2019.

See also




This page The truth is out there: over waarheid en vertrouwen, is © Jan-Willem Geerinck and may only be cited as per the fair use doctrine.
Personal tools