De Sansculotten te Antwerpen  

From The Art and Popular Culture Encyclopedia

Jump to: navigation, search

"De jonge generaal Bonaparte, die later als Napoleon I, eene zoo groote rol in de wereldgeschiedenis spelen moest, was onverwachts uit Egypte teruggekeerd, en de regeeringloosheid ziende, waarin Frankrijk was vervallen, wierp hij het Directoire omverre, liet den Raad der Vijfhonderd door zijne grenadiers uiteendrijven en greep zelve het bewind in handen. Nu werd het konsulaat ingericht, waarvan hij natuurlijk het hoofd was ; zijne twee mede ambtgenooten waren Sieyès en Roger-Ducos, welke al spoedig door Cambacérès en Lebrun werden vervangen. Deze gewichtige gebeurtenis, welke eenen weldadigen invloed op ons land hebben moest, was door de zoozeer ten onrechte vervolgde katholieken met voldoening begroet, want zij koesterden de hoop, dat die verandering , ook in hunnen benarden toestand eenige verbetering aanbrengen zou. Zij werden in hunne hoop niet teleurgesteld ; de eerste konsul deed weldra alle godsdienstvervolging staken : de geestelijken werden uit hunne ballingschap teruggeroepen ; zij moesten geenen haat aan het koninkdom meer zweren, doch slechts getrouwheid beloven aan den nieuwen stand van zaken ; er zouden geene kerkmeubelen of kerksieraden meer worden verkocht, en de nog onverkochte kerken en kapellen moesten opnieuw ter beschikking van de geloovigen worden gesteld. Ook de uitwijkelingen werden uitgenoodigd, in hunne haardsteden weer te komen ; de inbeslaggenomen eigendommen werden hun, voor zooveel dit nog doenlijk was, teruggegeven."--De Sansculotten te Antwerpen (1846) by Jozef Staes

Related e

Wikipedia
Wiktionary
Shop


Featured:

De Sansculotten te Antwerpen (1893) is a book by Jozef Staes (1828 - 1903).

Ful text

HET had aan Oostenrijk niet zeer veel moeite gekost, om de Brabantsche omwenteling te onderdrukken ; slechts eene ernstige werking van zijn leger was daartoe voldoende Maar was het Oostenrijksche gezag, hier te lande, feitelijk hersteld, het was er echter verre, zeer verre van af, dat de gemoederen weder tot bedaren zouden zijn gebracht. De patriotten of Statisten, zoomin als de Vonckisten, konden hunnen afkeer voor den nieuwen stand van zaken moeilijk verbergen. Daarenboven waren er ook nog Bethunisten, partijgangers van zekeren Bethune-Charost, een persoonaadje, dat beweerde van de aloude graven van Vlaanderen af te stammen, en die nu niets minder beoogde, dan in België het oppergezag te bemachtigen. Eene vierde partij, samengesteld uit Belgische en Luiksche ontevredenen , kon zich met geene der drie andere 6 vereenigen, en ging meer rechtstreeks en zonder weifelen, op haar doel af. Zij had zich namelijk voorgenomen, met behulp van Frankrijk, in België eene algeheele omwenteling tot stand te brengen. Dewijl het evenwel uiterst gevaarlijk was, de regeering hier openlijk tegen te werken, waren de meeste misnoegden naar den vreemde uitgeweken, om daar, tegen Oostenrijk plannen te smeden. Alzoo bestonden er drie oproercomiteiten : een te Ryssel, met Vonck aan het hoofd, een te Doway, zijnde de vroegere patriotten, en het laatste en machtigste, dat op Frankrijks onderstand hoopte, te Parijs . Onder al de steden van ons vaderland, was Antwerpen, waarmede wij ons, in dit werk, hoofdzakelijk willen bezighouden, een der voornaamste brandpunten van onrust. Vooral het lage gepeupel, dat, zoolang de Brabantsche omwenteling duurde, er vrij spel gehad en volop had kunnen plunderen en brassen, kon zijne slechte kuren niet vergeten en stak gedurig het hoofd op. Ook gedurende de eerste helft van het jaar 1791 , stond het grof geschut op de Grootemarkt gereed, om de menigte schrik aan te jagen en elke poging tot opstand met geweld te kortvleugelen. Reeds op 21 Meert werd er door den plaatselijken bevelhebber, graaf van Sztaray, een bevel van den veldmaarschalk, baron von Bender, afgekondigd en aangeplakt, waarin al de grieven tegen de woelgeesten waren opgesomd.. Het was voortaan strengelijk verboden, oproerige gesprekken te houden, patriotsche liedjes te zingen, « Vivat Van der » Noot ! Vivat de Patriotten ! de Keizerlijken aan de lanteer- >> ne ! te roepen. Verder was het verboden , wapens achter te houden, kokardes te dragen, onruststokende schriften aan te plakken, samen te rotten, de soldaten te beleedigen of met steenen te werpen, enz. Al degenen , welke zich daaraan plichtig maakten, zouden 7 als openbare vijanden worden behandeld ; het huis, waaruit men op de soldaten zou schieten, zou met kanonballen . worden omvergehaald, en wanneer geweervuur niet voldoende werd geoordeeld, zouden de samenrottingen insgelijks met kanonschoten worden uiteengedreven. Ten slotte leest men in het plakkaat : « In de tegenwoor- » dige omstandigheden zyn deze middelen onvermydelyk » geworden, om de rust te verzekeren en om de eerbaere en » vreedzaeme inwoonders, als ook de militairen te bescher- >> men tegen de insulten der oproerige. » In eene Waerschouwing, uitgaande van het stadscollege, en den 14 Juli aangeplakt, wordt nogmaals gewezen op de voortduring « der buytensporigheden en blykteekenen » van geest van partyschap door verscheyde uytwerksels » wegens eenige onbedagte persoonen binnen dese stad » gedueriglyk voorvallende. » Op 5 September werd er alweer eene Waerschouwinge van het magistraat aangeplakt, waarin het dragen van kokardes nogmaals strengelijk wordt verboden. Dit alles bewijst ten overvloede, dat het te Antwerpen, niet rustig toeging, en dit geeft ook den maatstaf voor de andere steden. De ontevredenheid tegen het wettig gezag was schier algemeen in het land ; tot zelfs onder de lagere geestelijkheid waren vele misnoegden, zooals blijkt uit eenen omzendbrief van den aartsbisschop van Mechelen . Allen zagen reikhalzend uit naar het Zuiden ; allen hielden hoopvol den blik op Frankrijk gewend. Stellig is het, dat de ontevredenheid ruimschoots werd aangestookt door de aldaar kort op elkander volgende gebeurtenissen. De Girondijnen waren toen nog niet onder het mes der guillotine gevallen, en hunne welsprekende redevoeringen, zoo vol warme vrijheidsliefde, vonden weerklank in België en deden hier menig hart van fierheid kloppen. Maar er broeide daar een dreigend onweer, dat alles op zijnen weg zou nederslaan , al het bestaande omverwerpen en de wereld zou doen sidderen van angst. De groote Fransche staatsomwenteling, welke eenen zoo machtigen ommekeer in het tot nu toe gevolgde regeeringstelsel van dit land moest teweegbrengen, kan best worden vergeleken aan eenen schrikwekkenden storm, die ontelbare, betreurensweerdige ongelukken veroorzaakt, maar waardoor tevens de lucht van alle schadelijke bestanddeelen wordt gezuiverd. Lodewijk XIV en Lodewijk XVhadden, door hunne losbandige levenswijze, het koninklijk gezag ten schande gemaakt en zelve den troon ondermijnd ; de adel, die wulpsche voorbeelden volgende, was tot in het merk van zijn gebeente verkankerd ; nu was de maat tot overloopens vol, en hoe streng en onberispelijk van zeden Lodewijk XVI ook wezen mocht, toch was het vorstenhuis, door de liederlijkheid zijner voorgangers, ten ondergang gedoemd ; toch was het reddeloos verloren . De gruwelen van het schrikbewind, in 1793, kunnen voorzeker niet streng genoeg worden gelaakt, de moorderijen en gewelddadigheden van dit bloedige tijdvak kunnen, in de geschiedenis, niet hevig genoeg worden gebrandmerkt ; en toch worden er Fransche schrijvers gevonden, en nog wel katholieke schrijvers, welke dit, gewis enkel uit liefde voor hunne natie, pogen te bewimpelen. Alzoo beweert M. Capefigue : « Men vormt zich een verkeerd denkbeeld over de » schrikwekkende dictatuur van het comiteit van openbaar » welzijn ; wanneer men zich met niets bemoeide en geen hin- >> derpaal daarstelde, kon men rustig leven. » (1) GraafJoseph de Maistre, dien men zeker niet van republikeinsche gevoelens zal verdenken, zegt van zijnen kant : « Er zijn ongetwijfeld (1) H. Capefigue. La Marquise du Chatelet et les amies des philosophes. Blz. 200. 9 » wel onschuldigen onder de ongelukkigen, doch daar zijn » er veel minder dan men gewoonlijk denkt. » ( ¹ ) Deze verontschuldigingen, of hoe men ze ook noemen moge, bevredigen ons in geenen deele ; er zijn al te veel gruwelen gepleegd, al te veel slachtoffers gevallen. Wij hebben eenen afschuw van al dat vergoten bloed ; doch nu wij , met een kalm oog, eenen terugblik werpen op de oorzaken en gevolgen van dit veelomvattende drama, zal elk onpartijdig man met ons moeten bekennen, dat de revolutie van 1789 zelve, in grondbeginsel zeer billijk was, veel overeeuwsch onrecht, waaronder de derde stand, dat is het eigenlijke volk, alsdan gebukt ging, heeft doen verdwijnen , en door het vernietigen der voorrechten van adel en geestelijkheid , de vrijheid en het burgerrecht van allen op gelijken voet gebracht heeft. Lodewijk XVI bezat geene wilskracht genoeg om de revo- X lutie te leiden ; evenmin om haar het hoofd te bieden . Hadde hij er zich rechtzinnig bij aangesloten , dan zou hij er zijn. hoofd niet bij verloren hebben, entevens had hij , door een voorzichtig en wijs bestuur, in overeenstemming met de noodwendigheden van de nieuwe begrippen , veel noodeloos bloedvergieten kunnen voorkomen. Maar hij was en bleef altijd even besluiteloos ; hij wist niet wat te doen en bleek tot het nemen van doeltreffende middelen , hoegenaamd niet in staat te, wezen. In schijn onderwierp hij zich aan de onvermijdelijke noodzakelijkheid van het oogenblik, doch onderhands hoopte hij de verlorene macht van het koninkdom nog eenmaal te herwinnen en spande hij met Frankrijks vijanden saam, om zijn doel te bereiken, dat is de willekeurige alleenheerschappij terug te bekomen , die zijne verwijfde voorzaten reeds al te lang hadden bezeten . Die dubbelhartigheid moest hem het leven kosten, want den tijdstroom breidelen kon hij niet ; al 11 (1 ) J. De Maistre : Considérations sur la France. Tweede kapittel , in het begin. - ΙΟ - wie zich daartegen durfde verzetten, moest, evenals hij , er in verzwolgen worden. Toen ons vaderland opnieuw door de Oostenrijkers was overmeesterd, stonden de partijen nog zoo scherp niet tegenover elkander ; de koning had nog slechts zijn alleenheerschend gezag verloren, iets wat door de andere mogendheden met leede oogen werd aanzien. De Nationale vergadering had de teugels van het bewind in handen gegrepen en besliste oppermachtig over de lotbestemming van het land. Het was bij die Nationale vergadering, dat de uitgeweken. Belgen en Luikenaars gingen aankloppen, ten einde België, door Frankrijks medehulp, van het Oostenrijksche juk, en het Luikerland van het juk van den prins- bisschop zouden worden verlost. De ongelukkigen ! zij wisten niet hoe noodlottig dit voor hun vaderland wezen moest, en hoe bitter wij die zoo gezegde verlossing zouden moeten boeten. Aanvankelijk vonden hunne klachten bij de Nationale. vergadering geen gehoor, tenzij bij eenige leden, en het is maar toen de jonge keizer Frans II , kort nadat hij zijnen vader Leopold II op den troon was gevolgd , in overmoedigen ijver, eene ronkende diplomatische nota tot de Fransche natie zond, dat er gevolg werd aan gegeven, want de ondervindinglooze vorst eischte niets minder dan dat het oppermachtige koningdom in Frankrijk zou worden hersteld. Den 20¹ April 1792 werd de oorlog aan Oostenrijk verklaard , en het voorspel daarvan was de overweldiging van België , want langsdaar wilde men vooreerst den keizer afbreuk doen. De eerste aanval, die reeds een paar weken nadien plaats greep, mislukte, en bij den tweeden inval, op het einde der maand Juni, werd het Fransche leger, waarbij een Belgisch legioen was gevoegd, insgelijks achteruit gedreven. Die beide. neerlagen verwekten zeer veel geharrewar in de Fransche - II - vergadering te Parijs, tot generaal Dumouriez eindelijk de leiding van eene derde poging op zich nam. Zijn leger, ongeveer 75,000 man sterk, was uiterst slecht bevoorraad, ja, zag er zelfs zeer haveloos uit ; het had, zooals hij zelve bekent, gebrek aan alles, behalve aan moed en vaderlandsliefde. Hij had werks genoeg, om de tucht te handhaven, want de soldij bleef achter, dewijl de soldaten in klinkende specie, en niet in assignaten, wilden betaald zijn . Daartoe was per maand minstens drie millioen livres noodig. Dumouriez eischte, op 29 October 1792, van den minister van oorlog, de onmiddellijke toezending van twee millioen livres, in gemunt geld ; 30,000 paar schoenen ; tenten voor 10,000 man ; dekens voor 40,000. In eenen brief van lateren datum, vroeg hij kapotten, wollen kousen, en vooral broeken . Hij klaagt bitter, omdat aan zijne dikwijls herhaalde vragen niet werd voldaan. In zijn leger en onder zijne bevelen diende de hertog van Chartres, die, vele jaren nadien, onder den naam van Lodewijk-Philips, koning van Frankrijk worden moest. Hij was toen lid van de beruchte Jacobijnenclub en heette nu de luitenant-generaal Egalité, in navolging zijns vaders, die ofschoon hij mede voor den dood van den ongelukkigen Lodewijk XVI had gestemd, niettemin, tijdens het schrikbewind, zijn hoofd op het schavot verloor. De jonge luitenantgeneraal Egalité onderscheidde zich door zijne onverschrokkenheid, in de gevechten tegen de Oostenrijkers. Voordat generaal Dumouriez den krijgstocht naar België begon, richtte hij , op 27 October, van uit zijn hoofdkwartier te Valencijn, een manifest tot het Belgische volk, waarin hij ons zijne komst aankondigde. Stellig had hij Vlamingen bij zich, want de Fransche tekst van zijn manifest, gaat van eene Vlaamsche vertaling vergezeld. Wij ontleenen er het volgende aan : I2 - « Wy zullen in uw land treéden , om U te helpen planten den Standaert van Vryheyd, zonder ons te bemoeyen met de Constitutie die gy zult willen omhelzen . » Voor zoo veel als gy de Souveryniteyt van het Volk zult vastgronden ende gy verloochenen zult van te leven onder wat slag van willekeurig gebied het zy, zoo zullen wy uwe Broeders, uwe Vrienden , en uwe Mede-borgers zyn, wy zullen uw eygendommen en uwe Wetten respecteren, de aldernauwkeurigste Dicipline zal in de Fransche Legers heerschen . » Nederlandsche Volkeren, ( 1) wy zyn uwe Broeders, uwe zaek is de cnze, gy hebt blyk teekens genoeg gegeven van uw ongedult, om het jok af-te- schudden , om ons te overtuygen dat wy niet gedwongen zullen zyn om U als vyand aen-te- tasten. >> Dit waren inderdaad zeer schoone beloften ; maar hoeveel staat er op te maken was, zouden wij , eilaas ! welhaast ondervinden, want Dumouriez, om den Franschen minister van oorlog, tot het zenden van den hooger gevraagden onderstand te vermurwen, had hem geschreven : « In ieder geval hoop ik voor u, in de Nederlanden, gemunt geld te vinden, dat er overvloedig is . Ik weet zelfs waar het zich bevindt. Bijaldien de omwenteling goed gelukt, zal men het mij aanbieden , en ik zal de assignaten aan pari doen doorgaan. Mochten de Belgen zich niet vrij verklaren en onze bondgenooten niet willen worden, dan zal ik hen als vijanden behandelen ; ik zal het gemunt geld nemen, en de assignaten zullen daarenboven nog aan hunne volle weerde worden uitgegeven. » (2) (1) De Fransche tekst zegt kortweg : Belges. Ook in andere stukken wordt dit woord verkeerdelijk door « Nederlanders » vertaald, een bewijs dat die schriften door Hollanders werden overgezet. (2) Correspondance du général Dumouriez avec Pache, ministre de la guerre, pen- dant la Campagne de la Belgique, en 1792. Blz. 12. - 13 - Dit schrijven werpt eene donkere schaduwe op het gedrag van den generaal. De veldslag van Jemappes, welke op 6 November werd geleverd, besliste over ons lot. De uitslag scheen eerst zeer twijfelachtig, en de eindelijk behaalde zegepraal moet grootendeels worden toegeschreven aan de onverschrokken dapperheid van den luitenant-generaal Egalité, die een Belgisch legioen aanvoerde. Ook de havelooze, uitgehongerde Fransche legerbenden vochten als wanhopigen, want zij dachten dat de tafels, in ons land , voor hen gereed gedekt stonden. Het Oostenrijksche leger werd verslagen , en België werd een wingewest van Frankrijk. Al de steden van ons vaderland gaven zich achtereenvolgens, zonder slag of stoot, over ; aan Antwerpen was hetzelfde lot beschoren. De Oostenrijksche bezetting was er met vreeze geslagen ; reeds den 4 November werden veel voorwerpen van het kasteel scheep gedaan en naar Holland gestuurd . Van Brussel werden evenzeer talrijke goederen, langs Antwerpen, naar dezelfde bestemming verzonden. In den nacht van den 8" November en den daaropvolgenden voormiddag, kwamen er vele rijtuigen met Fransche uitwijkelingen aan. Er viel die menschen, te Antwerpen, geene vriendelijke bejegening ten deel. De kroniekschrijver, J. B. Van der Straelen verhaalt, dat zij « van de quaede jongers » uytgejouwt, en met steenen en vuyligheyd na geworpen. » wirden, ja de quaedaerdigheyd van het grouw was zoo » groot, dat sy zig niet ontsaegen van die bedrukte reysende » vremdelingen, niet alleen binnen dese stad, maer selfs >> buyten deselve tot Merxem en elders geld afte perssen , » hunne goederen, effecten en rytuygen te ontrooven en andere buytenspoorigheden te bedryven. Jae alle welpey. 14 ― » sende seyden dat zulke grauwsaemheden op ' t kragtigste >> behoorde gestut en gestraft te worden. » Het college vergaderde daarop onmiddellijk en er werd, ten aanzien van den dringenden nood, waarin de stad zich bevond, besloten , niet alleen de gilden, maar ook alle goedwillige burgers op te roepen, om voortaan de wanordelijkheden te beletten en de veiligheid te handhaven . Zij kwamen bij gedeelten onder de wachtkamer samen en waren door de wethouders gemachtigd, in geval van verzet, geweld met ge-. weld te keeren . Er werd, van stadswege, eene deputatie naar het kasteel gezonden, om fuzieken te vragen, doch de bevelhebber gaf ten antwoord, dat hij er geene had. Evenwel werd er krijgsraad gehouden, en op de Meir, tot alarmplaats aangeduid, kwamen de dragonders post vatten, terwijl op het kasteel, het voetvolk gereed stond , om bij het ontstaan van wanordelijkheden, de stad binnen te rukken. Dit alles verhinderde niet, dat de « quaede hoop , » zooals hij werd genoemd, op Zondag 9 November, te Merxem en de daaromtrent liggende dorpen, nog ergerlijke baldadigheden pleegde. Er werden gewapende burgers heengestuurd, om die schelmen te vatten en gevankelijk naar Antwerpen te voeren . Het college kwam nogmaals des voor- en des namiddags in beraadslaging. De supposten der gilden , zoo vrije als onvrije, kregen bevel, in hunne respectieve wijken, gewapend op te komen, op boete van 50 gulden. Bovendien werd er eene waarschuwing afgekondigd, berichtende, dat al degenen , welke zich aan voormelde buitensporigheden plichtig maakten, zouden aanzien worden als « prangdieven en baenstroopers » en als dusdanig, volgens de wetten van den lande gestraft. Tevens werd er eene premie van 100 patacons ( 280 gulden) uitgeloofd, voor al wie die baldadige kerels bij de justicie zou aanwijzen . 15 Deze maatregels hadden voor gevolg, dat eenige van die booswichten werden gegrepen en in de gevangenis gezet. « Niemand had er medelyden mede, » zegt de hoogergemelde kroniekschrijver, aan wien wij deze bijzonderheden ontleenen. Had het magistraat van Antwerpen, tegenover den «< quaeden hoop, » krachtdadigheid aan den dag gelegd , dit was het geval niet bij het bloedige drama, dat op Vrijdag, 16 November, plaats greep . Alsdan was men er getuige van een ijselijk schelmstuk, hetwelk met bloedige letteren in de jaarboeken van Antwerpen staat aangeteekend. Wij hebbenelders verhaald , op wat brutale wijze het huis van den kruidenier, Mathias Dieltjens, in de maand Juni 1789, door het grauw was geplunderd geworden. ( 1 ) Sedert dien verbleef hij in den heikant en had er zelfs eene boerderij in gebruik. Eerst langen tijd na het eindigen der Brabantsche omwenteling, toen hij meende dat alles vergeten was en men aan hem niet meer dacht, waagde hij het, weder in de stad te komen. « Het scheen dat hij leverantie voor de Militaire ondernam, »> zegt eene handschriftelijke kroniek ; « hy kwam gedurig in » dese stad, altyd eenen sabel aen hebbende alsof hy in » Militairen dienst was en hiel sig stout waermede hy nog » meer in den haet quam. » In den beginne werd zijne komst niet veel opgemerkt ; maar op Vrijdag 16 November, omtrent den middag, werd hij , nabij de Meirebrug, herkend door eenen hoop straatjongens en lediggangers, die naar eenen liedjeszanger stonden te luisteren. Deze riepen aanstonds : « Ziet, daar is Dieltjens ! >> en zij begonnen hem met steenen te werpen. De ongelukkige man, door den immer aangroeienden hoop achtervolgd, snelde voort, tot op de Schoenmarkt, waar hij in het bisdom vluchtte en, vol angst, zich in een gemakhuisje verborg . (1) De Belgische Republiek van 1790, hare opkomst en haar ondergang . Blz. 39. 16 - Dewijl het nu middag was geworden, had er welhaast eene groote samenscholing voor het bisdom plaats ; het gepeupel werd dol van moedwil, en eindelijk was mgr. Nelis genoodzaakt, zijn huis te laten doorzoeken. Het duurde niet lang, of Dieltjens werd door de cannibalen in zijne schuilplaats ontdekt, buiten gesleurd en op de straat, voor de poort, zoo deerlijk met stokken en knuppels geslagen, dat hij ten gronde viel, terwijl er van alle kanten werd geroepen : « Slaat den schelm dood ! » Een predikheer, pater Van Camp, die daar toevallig voorbij kwam, poogde de beulen te vermurwen, om hun slachtoffer te laten leven ; doch alles was vruchteloos : het eenige wat hij kon bekomen, was dat Dieltjens eerst zou mogen worden bediend. Op eenen vuilnishoop gezeten, sprak de arme man zijne biecht, en een onderpastoor van O.- L.- Vrouwekerk kwam met het H. Sacrament ter plaatse. Maar wanneer deze vernam, dat men den man onmiddellijk nadien wilde doodslaan, besloot hij , hem met de berechting naar het gasthuis te leiden, ten einde alzoo den ellendeling aan de volkswoede te ontrukken. Langzaam begaf men zich op weg, en alles zou nog goed zijn afgeloopen ; doch aan de poort van het gasthuis gekomen, rukte Dieltjens zich eensklaps los uit de handen van zijne geleiders en liep, zoo snel hij kon, naar binnen. Te vergeefs poogden de knechts de poort te sluiten ; het volk drong insgelijks binnen. De onderpastoor was verplicht, met het H. Sacrament, de wijk in de kerk van het gasthuis te nemen. In dit weinige tijdverloop hadden de meiden den rampzaligen Dieltjens zich op een scheerzoldertje laten verbergen en de ladder weggestopt. De woedende hoop doorzocht het gansche gebouw, zonder den armen kruidenier te vinden, die misschien toch nog zou ontkomen zijn, hadde hij zich stil gehouden. Maar toen hij zijne vervolgers onder zich hoorde, werd hij zoo bang, dat hij in de dakgoot kroop. Nu was hij 17 verloren, dewijl men, langs buiten, hem welhaast in het oog kreeg. Eenige der belhamels klommen spoedig tot op het . dak en wierpen hem onbarmhartig naar beneden. Daar hij niet op den slag was dood gebleven , werd hij met mishandelingen overladen , buiten het gasthuis gesleept en, met de beenen, achter aan eene voorbijrijdende boerenkar gebonden, die met stroo geladen was. De voerman werd gedwongen voort te rijden, en alzoo werd het slachtoffer, het hoofd over de kasseien bonzend, langs de Gasthuisstraat, Huidvettersstraat, Meir, Jezusstraat, tot aan zijne woning, op de St-Jacobsmarkt, gesleept, alwaar men hem, in de deur van zijn huis, wilde ophangen. De eerw. heer Van Camp, pastoor van de St. -Jacobskerk, ter plaatse gekomen, moest al zijnen invloed aanwenden, om de moordenaars te beletten, hun onmenschelijk voornemen uit te voeren. Hij gaf den half geradbraakten Dieltjens de generale absolutie en zijn onderpastoor diende hem het H. Oliesel toe. Het moge ongelooflijk schijnen, maar niemand uit de gansche buurt durfde den rampzaligen man in huis nemen, zoo groot was de schrik voor het wild geboefte . Eindelijk , rond 6 ure, overleed Dieltjens op de straat en werd daags nadien, in stilte, op het St. -Jacobskerkhof begraven. Iets wat nog ongelooflijker schijnen zal, is dat de daders van dit laffe misdrijf, bij klaren dage gepleegd , in het volbrengen van al die ijselijkheden , hoegenaamd niet werden verhinderd, of er ook nooit voor vervolgd geworden zijn . Dit strekt zeker niet tot eere van het Antwerpsche magistraat, hetwelk voor de veiligheid der burgers zorgen moest. Langen tijd nadien, en wel na de Belgische revolutie van ' t jaar dertig, wees men, in een herbergje der Wiegstraat, geheeten de Trap af, nog een gemeen oud man met den vinger aan, die sterk werd verdacht aan dien schandelijken moord te hebben deelDE SANSCULOtten te Antwerpen. 2. - 18 - genomen, en aan wien het luidop werd verweten, « dat er » nog luizen van Dieltjens op den kraag van zijnen frak >> kropen . >> Het niet vervolgen der moordenaars, is wellicht toe te schrijven aan de immer voortrukkende beweging van het Fransche leger, welks verschijning, door het magistraat , met angst werd tegemoet gezien . De nog te Antwerpen verblijvende Fransche geestelijken en andere uitwijkelingen , waren zoo beducht voor die komst, dat zij , in allerijl , naar Holland en elders, eene schuilplaats gingen zoeken. II. P Zondag, 18 November 1792 , ten 11 ure voor den middag, zond de veldmaarschalk La Marlière, bevel . hebber der voorhoede van het Fransche noorderleger, uit het hoofdkwartier te Berchem, aan de magistraten van Antwerpen, een zijner manschappen, den burger Dulac, met een kort briefje, waarin hij hun de broederlijke vriendschap der Fransche republiek aanbood ; hij zegde, van hunne vaderlandsliefde te verwachten, dat zij hem de sleutels der stad zouden komen overhandigen. « Daardoor zou men er de >> poorten der vrijheid aan openen, » voegde hij er bij. Aan verzet viel niet te denken. Ook verhaastten zich de magistraten, nog denzelfden middag, in name der gansche bevolking, te antwoorden, dat zij zeer gevleid en erkentelijk waren voor het aanbod van den veldmaarschalk. Zij verklaarden zich tevens bereid , hem de sleutels der stad aan te bieden, zoohaast hij het zou verkiezen. Dewijl het kasteel nog door de Oostenrijkers was bezet, trok La Marlière , met zijn afdeeling, van Berchem naar Borgerhout, en des namiddags, ten 2 ure, ging het stadsbestuur, vergezeld door de dekens der gilden en ambachten, - 20 wijkmeesters, burgercompagnies, enz. , langs de Kipdorppoort, den maarschalk tegemoet, en overhandigde hem de stadssleutels. Wij hebben hoegenaamd geene reden om fier te zijn over de vaderlandsliefde onzer vaderen , want allen hadden, zonder eenig besef van eigenwaarde, de Fransche kokarde op den hoed gestoken. Eene eenvoudige onderwerping aan de overweldigers ware zeker wel voldoende geweest ; maar zulke ve: - regaande lafheid stoot ons tegen de borst. Bij het overhandigen der stadsleutels, hield een der magistraten eene korte toespraak, waarin hij den maarschalk gelukwenschte over den voorspoed der Fransche wapens en over zijne komst te Antwerpen. Tevens beval hij al de burgers der stad in zijne welwillendheid aan en verzocht hem , dat hij hunnen godsdienst, hunne grondwet en voorrechten zou eerbiedigen . Ook vroeg hij den maarschalk, dat, als hij tot den aanval van het kasteel zou moeten overgaan, de belegwerken aan de tegenovergestelde zijde der stad zouden worden verricht. Hierop antwoordde La Marlière, dat de Franschen slechts gekomen waren om ons te helpen en van het juk te verlossen, waaronder wij lagen te zuchten. « De wetten van een volk, » dat zijne souvereiniteit kennen moet, blijven geëerbiedigd, zegde hij . Verder beloofde hij , onder zijne manschappen de strengste tucht te zullen doen in acht nemen . >> Volgens het officieel verslag, door den veldmaarschalk geteekend, was het gansche magistraat, begeleid door een trop voetvolk en ruiters, hem tot buiten de stadspoorten tegemoet getreden, « in dank, omdat hij , aan het hoofd zijner » krijgsbende, hunne kettingen kwam verbreken. »> Mag men aan dit verslag geloof hechten, dan ging de geestdrift van de Antwerpenaars, toen hij , onder het geschal der trompetten, met eene afdeeling van zijn krijgsvolk, naar 21 - waren de Grootemarkt reed , alle beschrijving te boven. De straten met van vrijheid dronkene burgers opgepropt en allerwege klonken de kreten : Leve de Fransche republiek ! Leve de gelijkheid ! Leven voor immer onze bevrijders ! Dat er tusschen onze landgenooten talrijke Franschgezinden werden gevonden, is eene stellige zaak. Tijdens het beheer van den landvoogd Karel van Lorreinen, en nog meer onder zijne opvolgers, werden de werken van Voltaire, J. J. Rousseau, en zelfs de Encyclopédie van Diderot en d'Alembert, met oogluiking in ons land gesmokkeld. Wij vinden geboekt, ( ¹) dat er te Brussel alleen, van de Encyclopédie meer dan duizend exemplaren werden verkocht, misschien een wel wat overdreven cijfer voor zulk duur werk, maar hetwelk in alle geval bewijst, dat menigeen zich, door de daarin vooruitgezette denkbeelden, had laten medesleepen. Van den anderen kant , waren er, zooals gezegd is , nog veel meer Belgen, die, enkel uit haat tegen het huis van Oostenrijk, de Fransche overheersching niet ongenegen waren, onbewust, dat zij van de klavers naar de biezen liepen. Rond 4 1/2 ure werd de veldmaarschalk, op het stadhuis verwelkomd en den eerewijn aangeboden. De Fransche soldaten, vooral het voetvolk, zagen er zeer ellendig uit : zij hadden blijkbaar veel armoede geleden ; de meesten droegen gelapte kleederen en hadden holleblokken aan de voeten. Zij werden bij de burgers ingekwartierd, iets wat dezen niet sterk beviel ; maar er was niets aan te doen , dan zich volgens de omstandigheden te schikken . Dit was het begin van een heilloos tijdvak voor ons vaderland, want de Nationale Conventie, waardoor de Nationale vergadering, op 17 September was vervangen, zond, na het Fransche leger, ook zes nationale commissarissen naar 21 (1) P. Roger & Ch. de Ch . Mémoires et Souvenirs sur la cour de Bruxelles et sur la sociéts belge. Bl . 76. 22 België, alsmede twee en dertig republikeinsche agenten, die zich al spoedig, als eene bende roofgieren, over het gansche land hadden verspreid. Generaal Dumouriez schildert ons die commissarissen met de volgende kleuren af : « Danton, een krachtdadig man, maar zonder opvoeding en zoo afzichtelijk van zeden als van persoon ; Lacroix, bedrieger, genotzuchtig, vechtersbaas, zonder overtuiging ; Camus, de hardvochtigste, verwaandste, onbehendigste en waanwijste Jansenist ; Treilhard , ongeveer van dezelfde soort ; Merlin van Doway, een tamelijke goedzak, maar zwartgallig en door een overdreven en slecht begrepen republikeinisme bedorven ; Gossuin , een venijnig dier, vol van de laagste gevoelens. » (¹) Wat de twee en dertig republikeinsche agenten betreft, daarvan zegt Dumouriez : « Deze waren meestendeel wreede dieren en schurken , welke enkel in deze rijke provincien drongen, om te plunderen en te moorden. Onder elkaar hadden zij dit ongelukkig land verdeeld , en terwijl zij , met sabel en geweer, de inwoners dwongen, hunne aansluiting bij de Fransche republiek te vragen, beroofden zij kerken en kasteelen, plunderden de kassen, verkochten voor spotprijzen , de meubelen van al de personen, die hun in den weg liepen en welke zij , onder den schandnaam van aristokraten aanduidden, en als gijzelaars, zonden zij huisvaders, ouderlingen, vrouwen en kinderen naar versterkte plaatsen in Frankrijk. » (2) En aan den willekeur van die bandieten was ons land overgeleverd ! Antwerpen vooral had van die roofwolven oneindig veel te lijden. Generaal Labourdonnaye, te Antwerpen met het bevelhebberschap gelast, geraakte, om zijne knevelarijen, al spoedig in den haat der burgers. Dumouriez deed hem door generaal (1 ) Mémoires du géneral Dumouriez ecrits par lui- même Deel 1 , blz . 5 (2) Id. Mémoires » " " " "9 6 23 - Miranda. vervangen. Deze laatste sloeg, op 26 November, het beleg voor het kasteel en liet het zoo fel beschieter. , dat de Oostenrijksche bezetting, 900 man sterk, reeds den 30" derzelfde maand , genoodzaakt was het over te geven. De Fransche legerbende, die van Antwerpen had bezit genomen, was door een ganschen hoop gemeene kerels gevolgd, wezenlijke sansculotten, welke zoo onbesuisd te werk gingen, alsof zij hier het land van belofte meenden gevonden te hebben. Er ging schier geen dag voorbij , zonder dat er nog talrijke andere sansculotten kwamen afzakken. Een hunner, welke het meest van zich deed spreken , was de gebochelde generaal Claude Remi Buinette, die zich, volgens zijne geboorteplaats, Verrières deed noemen. Hij stond aan het hoofd van twee bataillons nationale gendarmen te voet, elk van ongeveer 350 man, en een escadron dito te peerd, een tuchteloos mengelmoes van bandietengezichten, die in de stad deerlijk huis hielden en den burgeren niet weinig knevelarijen en onrust berokkenden. Den 16 November had de Fransche republiek de scheepvaart op de Schelde en de Maas vrijverklaard . De afkondiging van het heropenen hunner schoone rivier, werd door de Antwerpenaars met vreugde begroet. De Hollanders, die, onder keizer Joseph II , zich zoo hardnekkig tegen de heropening der Schelde hadden verzet, lieten nu geen het minste protest hooren, zelfs niet toen , op 8 December, een Fransch smaldeel, uit een zestal schepen bestaande, de rivier was opgevaren. Zij hadden nu wel wat anders te doen, want hun eigen vaderland zou ook niet van de Fransche overheersching bevrijd blijven . Onder voorwendsel der heropening van onze rivier, had op 9 December, in de Sodaliteit, de inhuldiging plaats van de Club van de vryheyd der Schelde, ofGenootschap van de Vrienden der Regten van den Mensch, maar het was eigenlijk een echte — 24 Jacobijnenclub. De beruchte Verrières sprak de openingsredevoering uit. Op het in de beide talen gedrukte exemplaar dat voor ons ligt, noemt hij zich : « Colonel- Generael van de » Nationale Gendarmerie van Parys, in bezetting tot Antwer- » pen. » Verwaandheid ontbrak aan dien bultenaar niet, en in zijne opgeblazene taal vond hij geene smaadwoorden. genoeg tegen de koningen, de geestelijkheid en het magistraat. Hij beroemde er zich op, dat hij te Parijs, tot den val van Lodewijk XVI had medegewerkt, en verklaarde stoutweg den oorlog aan keizer Frans van Oostenrijk. Hij zegde, dat de Antwerpenaars nog zeer verre ten achter waren en dat hunne liefde tot de vrijheid nog sterk moest worden aangedreven . « Wy, Franschen, » riep hij snoerend uit, « wy hebben geen >> ander verlangen, geen anderen hoogmoed ; dit is voor onze >> zielen voldoende. Dit gevoelen is zuyver, het is onbaet- » zuchtig en rechtveerdig. »> Die onbaatzuchtigheid zou ons, eilaas ! weldra duur komen te staan ! Zijne dwaze redevoering werd, schier woord voor woord, weerlegd, par un Clubiste de bon foi, welke zich onder den naam Patagon verbergt. Maar die weerlegging werd eerst in 1793 gedrukt, dus lang na Verrières dood. Om het gemeene volk te begoochelen, werd er, namens de Nationale Conventie, eene ronkende proclamatie uitgevaardigd en in het Fransch en Vlaamsch aangeplakt. Wij ontleenen aan den Vlaamschen tekst het volgende : « Broeders en Vrienden, » Wy hebben onze vryheid gewonnen, wy zullen haer handhaeven. Wy bieden aen, van U te doen genieten dit onweirdeerbaer goed, het gene U altyd heeft toebehoort, en het welk uwe verdrukkers U zonder schelmstuk niet hebben konnen ontnemen. » Wy hebben uwe dwingelanden verjaegt. Toont dat gy 25 vrye menschen zyt, en wy zullen U beschermen tegen hunne vraek, tegen hunne aenslagen en tegen hunne wederkomst. >> Van dezen oogenblik verkondigt de Fransche natie de souveryniteyt van ' t volk, de vernieting van allen civiel en militair gezag, dat U tot nu toe heeft bestiert, en van alle de imposten, daer gy zyt mede belast, onder wat gedaente zy in wezen zyn, de afschaffing der tienden, der leenen, der heerlyke regten, zoo leenroerige als cynsbaere, vaste of gevallige, der bannaliteyten, van de reëele en personeele dienstbaerheyd, der uytsluytende regten van jagt en vischvangst, der corveën, der zout-lasten, der tollen, der octroyen, en in 't algemeyn, van alle soorten van contribucien, waer mede gy zyt belast geweest door uwe verdrukkers ; zy verkondigt ook de afschaffing onder U lieden van alle edelyke, priesterlyke en andere corporatiën, van alle de voorregten en privilegien tegenstrydig aen de gelykheyd. Gy zyt, van dezen oogenblik, broeders en vrienden, alle borgers, alle gelyk in regten, en alle gelykelyk geroepen om uw vaderland te bestieren , te dienen en te beschermen. » Vormt U seffens in oorspronkelyke of gementens vergaederingen haast U om uwe provisioneele bestieringen en regtsoeffening op-te- regten. De agenten der Fransche republiek zullen met U in onderhandeling treden, om te verzekeren uw geluk, en de broederlyke vriendschap , die voortaen onder ons moet in stand zyn. » Waarlijk, het was er wel mee, met die broederlijke vriendschap ! Deze proclamatie bevatte eigenlijk de aankondiging van het beruchte besluit der Nationale Conventie van 15 December waardoor het gansch regeeringstelsel van België ten onderste boven werd gesmeten . Ziehier den beknopten inhoud van dit decreet : Art. I. — De Fransche generaals moesten plechtig verklaren, dat zij vrede, bescherming, broederlijkheid, vrijheid en gelijkheid aan het volk brachten. Verder onmiddellijke afschaffing, zooals in de vorige proclamatie was gezegd, van al de bestaande belastingen , dienstbaarheden en voorrechten of privilegiën van allen aard. 11 26 - - Art. 11. Uitroeping van de volkssouvereiniteit ; afstelling van al de in voege zijnde overheden en bijeenroeping van het volk, tot het kiezen van een voorloopig bestuur. Art. III. Niemand mocht stemmen. gekozen of benoemd worden, zonder aan de vrijheid en gelijkheid trouw te zweren en van al de voorrechten van zijnen rang schriftelijk afstand te doen. Art ---- . iv. Al de roerende en onroerende goederen, toehoorende aan het domein, aan den prins , aan zijne voorstaanders, aanklevers en trawanten, aan de wereldlijke en geestelijke korpsen, enz. , moesten aanstonds door de generaals, onder de hoede en bescherming der Fransche republiek worden gesteld. Zonder verwijl moest er, van die aldus aangeslagen goederen, eenen staat opgemaakt en bij het uitvoerend bewind ingediend worden. Art. v. - Het te kiezen voorloopig bestuur, was met het toezicht en beheer dezer goederen gelast, evenals met het heffen van belastingen ; maar de behoeftige en arbeidende burgers moesten van alle belasting bevrijd blijven. Art. vi. Zoohaast het voorloopig bestuur zou ingericht wezen, zou de Nationale Conventie, in haren schoot, commissarissen aanstellen, om met hetzelve te gaan verbroederen . Art. vII . Het uitvoerend bewind zou insgelijks nationale agenten benoemen , gelast om, met het voorloopig bestuur, maatregelen voor de algemeene verdediging te nemen, te zorgen voor het aanschaffen van kleederen en voedsel, ten dienste van de legers der republiek en tot het kwijten der door deze gedane of nog te doene onkosten, tijdens hun verblijf in ons land. Art. vIII. Alle veertien dagen moesten de commissarissen verslag van hunne werking inzenden. Art. IX. - Het voorloopig bestuur en de nationale commissarissen zouden ophouden te bestaan, zoohaast de inwoners, na de volkssouvereiniteit, de vrijheid en de onafhankelijkheid te hebben uitgeroepen, een vrijen en volkslievenden gouvernementsvorm zouden ingericht hebben. Het vierde artikel van dit decreet was, zooals iedereen begreep, een groote stap vooruit naar de binnenpalming onzer eigendommen. 27 - t t e t lling van nd en ad Onder den indruk van dit niet ten onrechte schrikinboezemende besluit, werd de vrije vaart op de Schelde, den 17" December, met klokgelui en beiaardspel gevierd. In den voormiddag gingen twee sloepen en een kanon- niersboot, voor Brest, onder zeil. De Beurs was des avonds schitterend verlicht en er had een concert plaats. Door de kooplieden was, te midden van het Beursplein , eene zuil opgericht, met toepasselijke zinnebeelden, en Fransche en Latijnsche opschriften versierd. In de danszaal van het Tapissierspand, had een avondmaal plaats voor 500 genoodigden, en dit werd door een bal gevolgd. Het stadhuis en de woningen der voorname kooplieden waren insgelijks verlicht. Te vergeefs had generaal Dumouriez , bij de Nationale Conventie, op het intrekken van het rampzalige decreet van 15 December , aangedrongen, waardoor, zoo hij schrijft, « de Belgen tot wanhoop werden gebracht. » Hij had zelfs niet kunnen bekomen, dat de uitvoering er van, tot later zou worden verschoven. Op zijn aanraden had, twee dagen voor de feestviering der Scheldevaart, de verkiezing plaats gehad van veertig vertegenwoordigers « van het vry en souvereyn » Volk van Antwerpen , » met den advokaat J. J. Van Dun tot voorzitter, en den advokaat Nanteuil tot secretaris. Deze vergadering legde eenen geest van onafhankelijkheid en krachtdadigheid aan den dag, welke, in die beroerde tijden, inderdaad bewonderensweerdig mag worden genoemd. De hoofdlieden van de poorterij , wijkmeesters, de goede mannen van de ambachten, onmiddellijk bijeengeroepen zijnde, verklaarden allen, « dat den unanimen wensch ende » begeerte van alle de voorschreve Supposten is , te leven als » een vry Volk ende bestiert te worden volgens de Constitu- » tie van den Lande van Brabant, behoudens de uytvoerende » magt, over welkers exercitie naerder sal worden geresol- >> veert. >> 28 Daarop zonden onze onbeschroomde volksvertegenwoordigers, bij de Nationale Conventie , een krachtig protest in, waarin werd betoogd, dat het besluit van 15 December een wezenlijke aanslag was op de volkssouvereiniteit ; dat, volgens den grondregel der domocratie, het volk alleen zijne eigene wetten maken mocht. Verder werd er in gezegd : « Getrouw aan de verplichting, welke de eed ons oplegt, door >> ons aan het volk gezworen, protesteeren wij in zijnen naam, » tegen elke aanranding zijner souvereiniteit. Dit is de wil >> onzer lastgevers ; dit is de algemeene kreet van twee millioen » menschen, bereid om de zaak der vrijheid te verdedigen. » Dat onze Fransche « broeders » dit protest de aandacht niet waardig keurden , hoeft niet te worden gezegd . Ook met generaal Miranda , die geen haar beter dan zijnen voorganger bleek te wezen, lagen onze volksvertegenwoordigers weldra overhoop. Op het einde der maand December eischte deze vreemde krijgsman eensklaps eene geldstorting van 300,000 livres. Aangezien daaraan niet onmiddellijk kon worden voldaan, werd de advokaat Nanteuil aangehouden ; drie andere leden der volkvergadering, de heeren Van Setter, Borrekens en de Wael, werden, op nieuwjaarsavond, in hunne woningen opgelicht en in de kazematten van het kasteel gevangen gezet. Dit was zeker geen vroolijk nieuwjaarsfeest voor die personen , noch voor hunne huisgenooten ! Mits de storting van 100,000 livres , als voorschot, kwamen zij , den volgenden namiddag, weder op vrije voeten.` Dit alles gebeurde in de afwezigheid van generaal Dumouriez, maar of het wel buiten zijne voorkennis plaats greep, ziedaar iets dat wij niet zouden durven beweren, want wij kennen zijne belofte aan den minister ; overigens , hij zelve verkeerde voortdurend in geldgebrek, ten minste wat gemunt geld betreft ; assignaten bezat hij in overvloed, doch daarvoor was weinig, tenzij met geweld, te bekomen. 29 - De Antwerpenaars hadden juist geen ongelijk, dit « Pampieren gelt, » zooals zij het noemden, te wantrouwen, want behalve de onweerde, waarmee het van eerst af was geslagen, was er ook zeer veel valsch in omloop. De genaamde Deperey, algemeen verificateur der assignaten, gaf bij den drukker Jos. Saeyens, eene Vlaamsche waarschuwing van 16 bladzijden druks, aan zijne medeburgers in het licht , om hunne aandacht op die vervalsching in te roepen. Ziehier den aanvang van dit opgeblazen opstel : « Republikaenen, de vyanden van onze glorieuse revolutie die houden niet op van die aen te tasten door de vuylste en crimineélste middelen ; de dwingelanden vereenigd tegen haer, zijn niet schaemrood geworden van hun te vernederen tot den rang van vervalschers der Assignaten, tyrannen doen de schelmstukken zonder moeyten, in eenen oorlog den welken zy voeren tegens een volk dat stryd voor de geheyligde rechten van den mensch. Diegekroonde bandieten, hebben fabrieken opgerecht, van valsche assignaten ; en daer in heeft zig het Engelsch Gouvernement jalours getcond om den eersten rang te bekleeden ; wy hebben de zekerheyd daer van door de onderzoekingen die wy genomen hebben, ter oorzake van dit valsch papier, waer van het land van Luyk, Nederland, Holland en Duydsland zyn, als de stapelplaetsen om uyt de zelve dit fenyn dan uyt te spreyden op het grondgebied van onze Republiek ; maer hunne crimineéle onderneemingen zyn ontdekt en vereydeld , van over lang zyn onze maetregels bekroond met goed succes ; en wy gaen er nieuwe in het werk stellen, waer door wy in het kort die schrikkelyke diverye zullen vernietigen. »> Een tijdgenoot , M. Senart, beweert in zijne gedenkschriften, dat de commissarissen van het uitvoerend bewind, Lacroix en Danton, twee fabrieken van valsche assignaten hadden ingericht het eene te Luik, het ander op het kasteel van Merode, nabij Aken, beiden onder het bestuur van zekeren La Pallière. Het feit werd verklapt, en dat het comiteit van 30 algemeene veiligheid geene vervolgingen inspande, zou alleen daaraan moeten worden toegeweten, dewijl het sommige medeplichtigen aan die schelmerij , niet in de vervolgingen wilde betrekken . (¹)

Overal waar de Franschen baas speelden, moest natuurlijk de vrijheidsboom worden geplant, al was de verdrukking dan nog zoo groot. Dit was ook te Antwerpen het geval. Op Zondag 6 Januari 1793 , werd de boom, na eene buitengewone parade op de Meir, door al de troepen begeleid, plechtig naar de Grootemarkt gebracht, met de muziek voorop, onder het gelui der groote klok, het spelen van den beiaard en het gedommel van het kanongeschut. Daartoe waren opzettelijk een paar kanons aan het Groenkerkhof geplaatst, welke door de vuurmonden van het kasteel, van het fort Sint- Laureis en van eene fregat werden beantwoord. De nationale gendarmen, welke den stoet openden, werden aangeleid door hunnen mismaakten generaal. Toen de vrijheidsboom , bij het ophalen brak en ten gronde viel , schoot de bultenaar in zulke hevige gramschap, dat hij de zinnebeeldige koperen arenden, die op het stadhuis stonden, onmiddellijk deed neerhalen . Den volgenden dag werd een nieuwe boom geplant, andermaal onder het lossen van talrijke salvos en het gelui van al de klokken der stad. Verrières was een zeer brutaal kereltje , dat gemakkelijk het woord voerde en van wien vooral de geestelijkheid en de adel veel te lijden hadden. Het was dus met groot genoegen , dat men, een paar dagen nadien, vernam, dat het ventje den 9 Januari, ten 7 ure ' s morgens, te Brussel , in 41 jarigen ouderdom, schielijk gestorven was. Men dacht er nu voor goed van ontslagen te zijn ; doch men had buiten den waard gerekend zijne rol was nog niet teenemaal afgeloopen. De oversten van zijne drie afdeelingen nationale gendar- (1) Mémoires de Senart, uitgegeven door A. Dumesnil. Kap 12. 31 - men, zonden, den 11ª Januari, twee afgeveerdigden, de wachtmeesters Klin en Bertin, naar de Jacobijnenclub in de Sodaliteit, waarvan hij de voorzitter was, opdat er maatregelen zouden worden genomen, om den overleden generaal in de O.- L.-Vrouwekerk te doen begraven. Zijn lijk werd, door eene afdeeling zijner manschappen , te Brussel afgehaald ; den 12 Januari trok eene andere afdeeling der nationale gendarmen, omtrent 200 man sterk, den stoet tot in Berchem tegemoet . Van 1 tot 2 1/2 ure luidden al de klokken over dood ; een « koninckx geiuy, » zegt een onuitgegeven kroniekje . Rond 2 1/2 ure des namiddags werd het lijk, in eene rouwkoets met vier peerden bespannen, te Antwerpen aangevoerd en langs de Meir en de voornaamste straten, naar de refugie van St. - Bernardsklooster, op den Oever, gevoerd, waar de gevreesde sansculot , eenige dagen vroeger, zijnen intrek had genomen. Ofschoon Verrières niet als katholiek te boek stond, wel integendeel ! eischte men echter dat hij als dusdanig zou worden begraven, en de schrik voor de sansculotten was zoo groot, dat de geestelijkheid aan dien eisch meende te moeten toegeven. Het lijk van den bultenaar was gebalsemd en, in volle wapenrusting, op een praalbed voor iedereen te zien gelegd, in eene rouwkapel, versierd met zinnebeelden. Boven zijn hoofd las men het volgende opschrift : TREMBLEZ, TYRANS , QU'IL S'ÉVEILLE ! Des anderdaags, Zondag, werden er elk half uur kanonschoten gelost ; te beginnen van II ure luidde men, telkens een kwartier per uur, over dood ; maar ten 3 ure nanoen begonnen de klokken van al de kerken der stad over dood te luiden, en dit duurde, tot 7 ure, onafgebroken voort . Ten 3 1/2 ure had de lijkstoet zich op weg begeven. Voorop - 32 - gingen omtrent een paar honderd daartoe betaalde arme drommels, elk met eene witte brandende flambeeuw, waarachter eene afdeeling ruiters, gevolgd door een talrijk geleide nationale gendarmen en andere troepen, allen met vliegende vaandels en slaande trommen. Het lijk van den bultenaar, in de kleeding van generaal, met lauweren bekroond, lag op een paradebed, gedragen door vier officieren . Daarop volgde de doodkist, waarop een baarkleed lag met wit satijnen kruis. Langs weerskanten, gingen er talrijke priesters, waarachter vier leden van al de manskloosters der stad, elk met eene brandende waskaars in de hand. Achteraan speelde er een muziekkorps treurmarschen, en de stoet werd gesloten door gendarmerie, twee scheepsvaandrigs met hunne vlaggen en jagers en dragonders te peerd . Van uit de refugie op den Oever. trok de stoet , langs de Kloosterstraat, Lepelstraat, Rochusstraat, Gasthuisstraat, Huidvettersstraat, Meir, Jezusstraat, St. -Jacobsmarkt, het Kipdorp, de Wolstraat, Kaasrui en Grootemarkt, naar de O.- L.-Vrouwekerk.Voorop liepen er een paar honderd gemeene schoeljes, welke, vloekend en tierend, aan al de huizen, op den doortocht gelegen, gingen bellen en de bewoners dwongen, licht op de vensterreigels te plaatsen , ter eere van den aflijvige. Het was 6 ure, toen het lijk van Verrières, aan de groote kerkdeur, door het kapittel van de hoofdkerk, met den deken Werbrouck aan het hoofd, en in bijwezen van het stedelijk bestuur, plechtig werd ingehaald en naar het hooge choor gebracht, waar het op eene stellaadje werd geplaatst, welke door zes en dertig brandende flambeeuwen was omringd. Het choor, de groote kerkdeur en het oxaal waren in witten rouw en versierd met zinnebeelden, toepasselijk aan den overledene. Toen, rond 7 ure, de kerkdienst eindigde , werd het lijk in de kist gelegd en, onder het geronk van het kanon, - 33 - begraven voor het altaar van de H. Lucia, vooraan in de kerk, aan de linkerhand. Het krijgsvolk, dat op de Handschoenmarkt, het Kerkhof, en de Lijnwaadmarkt stond geschaard, bewees de militaire eer. Deze kerkschennis verwekte echter zooveel ergernis in de stad, dat de koster ' s nachts, met vier vrouwen, in de kerk drong en deze te zamen het lijk van den bultenaar uit zijn graf sleurden, in eenen zak staken en in den kelder van het koraalhuis, op de Melkmarkt, onder eenen hoop rommeling, verborgen ; eenige dagen nadien werd het, bij een duisteren nacht, in stilte in de Schelde geworpen. DE SANSCULOTTEN TE ANTWERPEN . 3. III. E grove vernedering, welke drie onzer volksvertegenwoordigers, wegens den generaal Miranda, hadden moeten verduren, bracht die vergadering op het denkbeeld, twee harer leden, de heeren , C. B. de Wael en J. N. Diercxens, met eene zending bij de Nationale Conventie te gelasten , in den waan dat daar hunne gegronde klachten zouden worden aanhoord . Ofschoon Parijs in gisting verkeerde , want het proces van den ongelukkigen Lodewijk XVI was volop aan den gang, vertrokken deze twee moedige mannen, in den namiddag van 9 Januari 1793 , en kwamen twee dagen nadien in Frankrijks hoofdstad aan, waar zij , met N. C. Vernimmen , die hen vergezelde, in het Hôtel d'Angleterre, rue Montmartre, hunnen intrek namen . Nog denzelfden dag zochten zij den burger Cambon op, den bewerker en voorsteller van het besluit van 15 December. Deze verklaarde rondweg, dat de inval van België voor Frankrijk slechts eene geldzaak was ; hij zegde dat die veldtocht reeds meer dan 180 millioenen kostte, maar dat de goederen van kerken, kloosters en gestichten op 800 millioenen waren geschat, en die som moest alles vergoeden. Het be- - 35 - sluit van 15 December zou dus in alle zijne ijselijkheid worden toegepast. Het proces des konings was met een doodsvonnis afgeloopen, hetwelk reeds den 21 Januari zou worden voltrokken. Dewijl zij het zeer ongeradig vonden, daarbij aanwezig te zijn, verlieten onze drie Antwerpenaars, den 19" Januari, Parijs en keerden er slechts den 25n terug. Een paar dagen later richteden zij zich tot het beruchte comiteit van openbare veiligheid en spraken er met Robespierre, die hen zeer gedienstig was en tot voor de balie van de Nationale Conventie vergezelde. Op de uitnoodiging van den voorzitter, werden zij in de zittingzaal toegelaten, waar zij tusschen de leden mochten zetelen , en er werd van hun protest lezing gegeven . Dit stuk is belangrijk genoeg, om hier, volgens eene vertaling van dien tijd , in zijn geheel te worden meegedeeld : « Vertoog aen de Nationale Conventie van Vrankryk, gepresenteert door de Gedeputeerde uyt de provisoire Representanten van het Volk van Antwerpen . » WETGEVERS VAN VRANKRYK ! » Het vrye Volk der Stad Antwerpen, herboren wordende tot het geniet der Vryheyd , waer van het een gedeelte verloren hadde, ende het overige, niet en behiel als op eene ligt- verliesbare maniere, belast ons UE. voor-te-dragen, dat het zig verwagte aen het geniet van de volheyd van die vryheyd, zoo ende gy die belooft hebt aen alle de Volkeren, alwaer gy uwe wapenen zoude invoeren, het geloofde dat het hem wezentlyk toekwam zig zelve de organisatie ende administratie in-terigten, welke het zoude oordeelen de bekwaemste te zyn, om zyn geluk te verzekeren. Dusdanig was ook het eerste gebruyk het gene dit Volk van zyne vryheyd maekte, het stelde zyne souvereyne magt in ' t werk, koos vryelyk ende wettelyk zyne Representanten, ende het peysde niet verder meer, als om zyn geluk te vestigen, ende om te zorgen van uwe krygsmagt wel te onthaelen, als wanneer uw Decreet van 15 December - 36 - laestleden , deszelfs geluk kwam stooren ende zyne vryheyd veranderen in een schielyk verdwynende genietinge. Het voorzeyd Decreet stelt vast, ende vernietigt het gene niet toekomt als aen den wille des Volks van in- te- rigten ende om verre te werpen ; eyndelinge dit Decreet maetigt zig aen, ende overweldigt de magt des Volks, en het schryft ' er wetten aen voor. » Wetgevers van Vrankryk ! weest edelmoedig ende regtveerdig, het Volk van Antwerpen beroept zyne vryheyd, die niet en kan bestaen zonder de intrekkinge van het Decreet van 15 December, het heeft UE. alreeds zynen wensch te kennen gegeven, door een Vertoog, het welk deszelfs Representanten op den 29 van de zelve maend aen uwen President hebben doen toekomen ; het gelast ons van ' er ons toe te beroepen, ende UE. t'eenewegen deszelfs klagten te doen, over dat men in misagtinge van zyne Souvereyniteyt, van de Regten van den Mensch ende van den Borger, is overgegaen tot willekeurige in hegtenis- nemingen, gelyk zulks bewezen is in de memorie ende justificative stukken hier gevoegd. Hoe gevoelyk ook de schendige van die regten moet geweest zyn aen een vry ende edelmoedig Volk, het vraagt geene andere voldoeninge als voor het vervolg er niet meer aen blootge- stelt te zyn. » De Fransche vry zynde, zyn wezentlyk de vyanden van de verdrukkinge, ende de beschermers van de verdrukte ; zy en hebben in hun land de bastille niet vernielt, om bastilles op-te-rigten by andere Volkeren ; zy hebben aen hunne dwingelanden de zoo genaemde lettres de cachet niet ontweldigt om er eenen Generael in de Nederlanden den uytreyker van te maeken. >>> De voorzitter antwoordde hierop , dat de Nationale Conventie zich gelukkig achtte, de afgeveerdigden van het vrije volk van Antwerpen in haren schoot te ontvangen, en wat de aangevoerde klachten betrof, het edelmoedig Fransche volk zou daaraan recht laten wedervaren. Schoone beloften waren dit zeker, maar ook niets meer ; het protest werd naar eene commissie verzonden, en daar bleef het bij . 37 - Ten einde eenige vrienden voor hunne zaak te winnen, verzochten onze moedige volksvertegenwoordigers de voornaamste leden van het comiteit van openbare veiligheid op een eetmaal, verkregen nog een aantal schoone beloften, waarmee zij konden huiswaarts keeren . Bij hunne terugkomst bevonden zij , dat hunne klachten. bij de Nationale Conventie, geen den minsten ingang hadden gevonden. Generaal Marassé, die als bevelhebber van Antwerpen, Miranda had vervangen, had, « in naam der Fransche Republiek, » een wijdloopig, grootsprekend manifest, of hoe het ook heeten mocht, uitgeveerdigd, waarin hij poogde te bewijzen, dat het besluit van 15 December zeer rechtveerdig en gansch in het belang der Belgische natie was. Het moest onmiddellijk worden ten uitvoer gelegd, al zou daartoe ook geweld moeten gebruikt worden. Het slot van zijn snorkend manifest luidde. « Eyndelyk zullen wy, met aendagt op alle de belangens , alle de klagten aenhooren, die ons zullen gedaen worden, en wanneer die zullen wettig zyn, zullen wy die met zoo veel iver ontfangen als wy zullen toebrengen om strengelyk te behandelen de vyanden des Volks, de welke, door wat middelen het zou mogen wezen, zouden ondernemen van tegen te-houden ofte verhinderen het uytwerkzel der maetregelen , die bevolen zyn door het Decreet van de Nationale Conven- tie. >> Die bedreiging van geweld, was niet zeer gerustellend ; niettemin aarzelde de vergadering der volkvertegenwoordigers geen oogenblik, toen het besluit van 15 December werd afgekondigd, er haar adres aan de Nationale Conventie boven, en het door ons medegedeelde vertoog onder aan te plakken, zoodat het besluit tusschen twee protesten te lezen stond. Maar al dit verzet mocht, eilaas ! niet baten. Met het oog op de algeheele uitbuiting van België, was het gemelde 38 - besluit gestemd. Ons land was als rijk beschouwd ; de inbeslagneming der talrijke eigendommen van kerken, kloosters en gestichten, moest dienen om de kosten van den inval te dekken, het verarmde Frankrijk te helpen en het in staat te stellen, den oorlog tegen zijne belagers voort te zetten . Door de Nationale Conventie werd zekere Collin, als commissaris van het uitvoerend bewind, naar Antwerpen gezonden, om op de toepassing van het besluit te waken. Den 1 Februari 1793, veerdigde deze eene proclamatie aan de burgers uit, waarin hij onder ander zegde : << Maer ik ben dan eyndelyk in deze Stad zoo vermaerd in de revolutionaire geschiedenis om te zyn den zetel der listen,. de vergaderplaets van alle samenzweerders, priesters, schynheilige en edele. (1) » Zedert al te langen tyd, BORGERS, lyd gy- lieden ; uwe ligtgeloovigheid en uw te groot vertrouwen hebben U zedert al te langen tyd in de ellende en in de vergetenis gedompeld ; maar 't is tyd, dat alle die geestdryvers, die bedriegers en die dwingelanden verdwynen ; 't is tyd, dat eyndelyk uwe deugden zegepraelen over hunne ondeugden , en dat uwe rampen ophouden. ANTWERPSCH VOLK, vertoont U, en uwe vyanden zullen bezwyken ; laet U niet meer misleyden door alle die mannen, welkers schynheyligheyd het eenigste voedzel was. >> Het Decreet der Nationale Conventie van Vrankryk van 15 December laestleden heeft afgeschaft alle imposten en belastingen. Ik kome deze beschikkingen ten uytvoer leggen. Maar wat was ik verwondert, als ik zag die menigte van inkomende regten, die voor het grootste gedeelte maer vallen op de behoeftige classe des Volks. Ik meyn nu, dat, volgens het verbod dat ik officelyk gedaen heb, geenen Agent, of niemand van die voorstaenders der dwingelandy, zoo vermetel zal zyn van ' er te ontfangen, onder wat voordwendzel of benoeming het zoude moge wezen. Maar in het tegenstrydig geval verzoek degene, die iet te wedereysschen zouden (1) De Fransche tekst zegt : Nobles à parchemin d'un jour. - - 39 hebben, hunnen toevlucht tot my te nemen ; en ik belove niet alleenelyk de sommen, die onregtveirdiglyk ontfangen zyn, te doen wedergeven, maer zelfs buitengewoonelyk de overtreders te doen vervolgen als afperssers, wederspannig åen de wetten der Fransche Republiek, en als schenders der souvereyniteyt van alle Volkeren, aen wie alleen het regt toekomt van die imposten op te stellen. » Dit alles was alweder niet anders dan oogenverblinding voor het gemeene volk, want behalve dat de Antwerpenaars onder de baldadigheden, knevelarijen en uitbuiting der sansculotten gingen gebukt, was er ook, door de roofzieke proconsuls, gewijd zilverwerk uit kerken en kloosters in beslag genomen. Toen Dumouriez, den 2n Februari, te Antwerpen aankwam, was de stad in verslagenheid gedompeld, want elkeen vond die Fransche tirannij onverdraaglijk, onuitstaanbaar. Hij trachtte, zooveel hij kon, aan de knevelarij paal en perk te stellen, en poogde den Franschen commissarissen , het onedele hunner handelwijze te doen begrijpen ; maar dewijl zijne aanwezigheid bij zijn leger werd gevergd, ging het, na zijn vertrek, met die rooverijen en uitbuitingen, nog erger dan te voren . Er was te Antwerpen een Comité Revolutionair der Bataven ingericht, waardoor een Bataafsch legioen was tot stand gebracht, bestaande uit Hollandsche uitwijkelingen en omwentelingsgezinden. Dit comiteit beoogde niets minder dan de omverwerping van den stadhouder, Willem V, gansch Holland in opstand te brengen en er de Bataafsche republiek te stichten. Aan het hoofd van dit comiteit stonden J. C. De. Kock, H. Schilge en J. F. R. Van Hooff. Op het einde der maand Januari had het eene ronkende Waarschouwing aan het Volk van Nederland rondgestrooid, waarin al de Nederlanders openlijk tot den opstand werden aangespoord. 40 9 Volgens Dumouriez, in zijne gedenkschriften, beweert, legden de leden van het Bataafsche comiteit meer iever dan vernuft aan den dag. Zij hadden hem doen gelooven , dat hunne partij te Amsterdam, Haarlem , Dordrecht en zelfs in Zeeland, talrijke aanhangers telde, ruimschoots voorzien van wapens, kleederen, levensmiddelen en geld . De generaal liet zich te gemakkelijker tot eenen veldtocht tegen Holland verlokken, dewijl hij uit goede bron vernomen had, dat de vereenigde krijgsmachten van Engeland en Nederland besloten hadden, zich bij die der andere vijanden van Frankrijk te vervoegen. Het ligt niet in ons plan, ons verder met dien veldtocht in te laten, aan welken de luitenant-generaal Egalité deelnam . Zeggen wij enkel, dat de krijgskans zich niet ten voordeele der Franschen verklaarde. Bij zijne terugkomst te Antwerpen, was Dumouriez nogmaals verontweerdigd over de talrijke schelmerijen en heiligschendende diefstallen, welke door zijne schraapzuchtige. landgenooten waren gepleegd. Gansch de stad was in wanorde en verkeerde in onrust. Hij poogde zooveel mogelijk het ongelijk te herstellen, om de gemoederen te doen bedaren; hij bracht zijnen landgenooten hun schandelijk gedrag onder het oog, maar tevens vroeg hij zelve 1,200,000 gulden wisselgeld te leen. Het stadsbestuur, dat slechts met de grootste moeite de vroegere geldlichting van 300,000 livres had kunnen bijeenkrijgen, geene kans ziende om aan het verzoek van den generaal te voldoen, deed eenen oproep tot de welwillendheid der gegoede burgerij . Men kon, te beginnen van 9 Februari, op het bureel van de burgers Werbrouck en Cie, gaan inschrijven ; het geld zou, zes maanden nadien, op hetzelfde bureel, in klinkende specie, worden teruggegeven, met de verloopen interesten erbij, berekend aan 5 ten honderd. - -― 41 De Antwerpenaars lieten zich door die belofte van teruggaaf niet verleiden . Althans, de inschrijvers waren zeer luttel in getal, hoezeer zij ook, op 15 Februari, er door het magistraat, dringend werden toe aangemaand. In een Bericht aen ' t publiek, lezen wij , dat generaal Dumouriez beloofd had, « dat, by soo verre de Ligting den goeden » uitval heeft, waer aen hy sig moet verwagten, de stad » Antwerpen vry sal syn van alle militaire contributien. » Verder had hij verklaard , « dat by soo verre men niet vueri- » ger was om deel te nemen in deze Ligting, hy sig niet » alleenelyk in d'onmogelykheyd zoude bevinden van te » blyven versekeren aen de Borgers van Antwerpen de uyt- >> werksels van syne goede meyningen ten hunnen opsigte, » met alle syne sorg aen-te-wenden ten hunnen voordeele by » de Nationale Conventie, maer dat hy sig verpligt soude » vinden van middelen te gebruyken, die stryden tegen syne >> inborst, en dat hy de commissarissen der uytvoerende » Magt soude laeten ageren. » Den 12 Februari liet de generaal eenen oproep aanplakken, waarin hij de Belgen aanspoorde tot den krijgsdienst, ter verdediging van hun vaderland tegen de Oostenrijkers, voor welker terugkomst men toen reeds sterk beducht was. Hij pochte erop , dat, een leger van 150,000 Franschen ons grondgebied ging beschermen en aan de boorden van den Rijn den vijand afwachten. Om bevrijd te wezen van de onheilen die de tegenwoordigheid der legers na zich sleepen , moesten de Belgen zich bij hem voegen, 25 bataillons, elk van 800 man. Of er aan zijnen oproep veel gevolg werd gegeven , is ons niet gebleken. Op den 20n derzelfde maand, werd te Antwerpen een plakkaat aangeplakt, onderteekend door de Fransche commissarissen Delacroix , Merlin en Gossuin, welke naar België - - 42 waren gezonden, om de inlijving van ons land bij Frankrijk te bewerken. Dit manifest, of hoe men het ook noemen zal, is nogmaals eene aaneenschakeling van machtspreuken , tegen de koningen en despoten , en evenals de Bijbel, waarvan het eenige uittreksels bevat, is het zeer duister op vele plaatsen. De leden van het magistraat hadden sommige decreten durven afkeuren en en zich tegen de inlijving verzetten . In antwoord daarop, meldde het bovengenoemd plakkaat : << Het besluit van 31 Januari laatstleden heeft u een » uitstel bepaald, om te verklaren of gij onze vrienden of » onze vijanden wilt zijn ; dit uitstel loopt ten einde. Wij zul- >> len diensvolgens u binnen kort de dagen en plaatsen doen » kennen, waarop gij zult samenkomen, om als souverein >> volk over uw lot uitspraak te doen. » De vereeniging van België met Frankrijk werd, zooals licht te begrijpen is, ook door de mannen uit de club der Sodaliteit aangepreekt. Zij noemden zich nu het Genootschap van de Vrinden der Regten van den Mensch. Op de eerste vergadering waren J. Laudaens, makelaar, Leyssens , gewezen majoor der Brabantsche patriotten , en Ceulemans, klerk, tot secretarissen benoemd, maar deze hadden hun ontslag gegeven, toen het er op aankwam, den vereischten eed te doen, waarbij zij zweeren moesten, « des noods voor het behoud » der Belgische republiek, op hunnen post te zullen sterven . » Zij waren door anderen vervangen, en nu was het bestuur samengesteld uit Emilor Rondet, voorzitter, J. F. Wouters, P. F. Smeyers, zoon, J. B. Peeters , Lambrecht Lacombe, secretarissen, Karel d'Or, archivist, en Karel De Roy, schatbewaarder. In zitting van 12 Februari werd, door een der leden eene Fransche redevoering uitgesproken, vol holklinkende woorden en machtspreuken . Onze moedige volksvertegenwoordi- -43 • gers werden door den ongekenden woordenkramer uitgekreten voor botterikken , omdat zij zich tegen het besluit van 15 December hadden durven verzetten . Zij moesten, zegde hij , onmiddellijk vervangen worden door « waere Volksvrienden , » verligte en onderrigte vrienden, dappere en standvastige » vrienden, die zweeren op hunnen post te zullen sterven om » de Opperheerschappye des Volks te verdedigen, om te verdedigen de Zaeke van de Vryheyd en Gelykheyd in alle » haere uytgestrekheyd ... Zy zullen door herkentenis en >> zonder twintig mael vrugteloos gevraegd te zyn, geldmid- >> delen aen onze Broeders beschikken, en hoe in het Land >> der schat- kisten , zoude er geld ontbreken aen onze Verlos- » sers ! wel als den Armen geene Imposten meer geeft, de » Ryken zullen konnen de Lasten betaelen . Deze Represen- >> tanten zullen een Corps Trouppen ligten om het Fransch- » Leger te vergrooten ... Wy willen geheel Fransch zyn en ten » dien eynde geven wy ons vrylyk aen Vrankryk over ; wy >> willen met deze Broeders maer een. ende zelve Famillie >> maeken, wy willen de algemeene Republiek. Onze schatten » zullen de hunne, hunne Soldaeten zullen de onze zyn, >> hunnen geest zal ons geleyden, en by deze middelen zyn » wy verzekert alle de dwingelanden der aerde te verslagen » en te overwinnen... » Deze dwaze redevoering werd, bij middel eener vrijwillige inschrijving, in de beide talen in het licht gegeven, « by Jo- » sephus Saeyens, Drukker van het Genootschap, op d'Eyer- » merkt. » Zooals men wel denken kan, waren de leden van die club meestal vreemd gespuis , waarbij zich echter al de heethoofden van Antwerpen hadden aangesloten . Alle weken werd er in die club tegen het koninkdom, den adel, de priesters en de kloosterlingen fel gebulderd , alles natuurlijk in name van Vrijheid, Gelijkheid en Broederlijkheid, en na de zitting 44 - werden er niet zelden op de straat baldadigheden gepleegd en, bij de vredelievende burgers, ruiten ingeslagen . Die kerels hadden zich een zeer zonderling begrip over de rechten van hunnen evennaaste gevormd ! Ten bewijze laten wij hier de zooveel besprokene en zoo weinig gekende Verklaring der rechten van den mensch volgen, zooals die, namens de Fransche republiek, door de Nationale Conventie was opgesteld en afgekondigd : « ART. I. De menschen worden vrij geboren en blijven vrij en gelijkelijk in rechten . De maatschappelijke onderscheidingen mogen enkel op het algemeen nut gegrond zijn. » ART. II . Het doel van elke staatkundige vereeniging is het behoud der natuurlijke en onvervreembare rechten van den mensch , Deze rechten zijn : de vrijheid, de gelijkheid, het eigendomsrecht, de veiligheid en de weerstand tegen de verdrukking . » ART.III . Het grondbegin van elk oppergezag ligt alleenlijk in de natie. Geen korps, geen persoon mag een gezag uitoefenen, dat er niet uitdrukkelijk van voortkomt. » ART. IV. De vrijheid bestaat in alles te mogen doen wat aan niemand schade veroorzaakt : aldus heeft de uitoefening der natuurlijke rechten van iederen mensch geene palen, dan degenen welke aan de andere leden der samenleving het genot derzelfde rechten verzekeren. Deze bepalingen kunnen enkel door de wet worden vastgesteld . » ART. v. De wet mag slechts de daden verbieden, die aan de samenleving schadelijk zijn. Al wat door de wet niet verboden wordt, kan niet belet worden, en niemand kan gedwongen zijn te doen, wat zij niet beveelt. » ART. VI . De wet is de uitdrukking van den algemeenen wil. Al de burgers hebben het recht om persoonlijk of door hunne vertegenwoordigers, tot deszelfs opstel mede te werken. Zij moet gelijk zijn voor allen , hetzij ze beschermt of straft. Alle burgers, gelijk zijnde in hare oogen, zijn evenzeer toegelaten tot alle weerdigheden, plaatsen en openbare bedienin- gen, volgens hunne bekwaamheid en zonder andere onderscheiding, dan hunne deugden en talenten. 45 - » ART. VII . Niemand mag beschuldigd, aangehouden of opgesloten worden, dan in de door de wet bepaalde gevallen , en volgens de door haar voorgeschreven vormen. Zij die willekeurige bevelen aanvragen, uitveerdigen, uitvoeren, of doen uitvoeren, moeten gestraft worden ; maar elke burger, krachtens de wet geroepen of aangehouden, moet op staanden voet gehoorzamen : door weerstand te bieden , wordt hij plichtig. » ART. VIII . De wet moet slechts juiste en blijkbaar noodwendige straffen bepalen , en niemand mag gestraft worden dan krachtens eene wet, die vóór het misdrijf gemaakt, vastgesteld , afgekondigd en wettelijk is toegepast. » ART. IX . Iedereen , vermoedelijk onplichtig zijnde tot hij schuldig is verklaard , zoo moet, wanneer het onmisbaar is geoordeeld hem aan te houden, elke onnoodige ruwheid om zich van zijnen persoon te verzekeren, door de wet strengelijk worden beteugeld. » ART. X. Niemand mag om zijne denkwijze, zelfs godsdienstige, worden verontrust, voor zooveel de door de wet ingerichte orde er niet door worde gestoord . » ART. XI . De vrije mededeeling der gedachten en denkwij- zen is een der kostbaarste rechten van den mensch ieder burger mag dus vrijelijk spreken, schrijven en in ' t licht geven, mits hij verantwoordelijk zij voor het misbruiken der vrijheid, in de door de wet bepaalde gevallen . » ART. XII. De waarborg der rechten van den mensch vereischt eene openbare macht : deze macht is dus ten voordeele van allen ingericht, en niet voor het bijzonder nut dergenen aan welken zij is toevertrouwd. » ART. XIII . Voor het onderhoud der openbare macht en voor de bestuurlijke onkosten, is eene algemeene belasting onmisbaar ; zij moet gelijkelijk onder al de burgers, in evenredigheid van hun vermogen, worden verdeeld . » ART. XIV. Al de burgers hebben het recht, zelve of door hunne vertegenwoordigers, de noodwendigheid van de openbare belasting te bestatigen , ze vrijelijk toe te staan, er het gebruik van na te zien, en er de hoeveelheid , verdeeling, inning en den. duur van te bepalen . ―― - 46 » ART. XV. De samenleving heeft het recht, aan allen openbaren bediende, rekening van zijn bestuur te vragen. » ART. XVI. Elke samenleving, waarbij de waarborging der rechten niet verzekerd, of de scheiding der machten niet is bepaald, is niet ingericht. » ART. XVII . Dewijl de eigendom een onschendbaar en geheiligd recht is , zoo kan er niemand van beroofd worden, tenzij de openbare noodzakelijkheid, wettelijk bestatigd, het blijkbaar vereischt, en mits eene rechtveerdige en voorafgaandelijke schadevergoeding. Dit stuk was overal in overvloed verspreid en aangeplakt geweest, zoodat iedereen het kennen moest ; doch aan deszelfs rechtzinnige toepassing, lieten de sansculotten zich bitter weinig gelegen. Het gebeurde wel eens, dat de plakkaten , nauwelijks op de muren gehecht, er werden afgerukt, en nu verscheen er den 5 Maart, een bevelschrift van Publicola Chaussard, Duprey en Tronquet- St. - Michel, waarbij al de plakkaten van de commissarissen der Fransche Republiek, onder de hoede van het volk en de verantwoordelijkheid van het magistraat werden geplaatst. Tevens bracht dit nieuwe plakschrift ons de tijding : « De commissarissen van de Nationale Conventie >> zullen welhaast als engelen van liefdadigheid en van vrede >> onder u verschijnen. » De belastingen, die op den behoeftigen man drukken , zouden worden afgeschaft, enz.; de rijken alleen zouden, in evenredigheid van hunnen overvloed, betalen. Ook voor de arme priesters zou worden gezorgd : Zij die nu slechts 300 gulden per jaar ontvingen, zouden er voortaan 600 krijgen , enz. , enz . , Publicola Chaussard was een proconsul van de slechtste soort, die zich alles veroorloofde. Hij was ook een der woordenkramers in de club van de Vrienden der Regten van den Mensch, en wij moeten het bekennen, als stijl, onder- 47 scheidt zijn proza zich op eene voordeelige wijze tusschen de andere. Zijne taal is nog wel vol grootspraak, doch niet meer zoo ijdel van zin als die zijner medeleden ; overigens was hij een volslagen booswicht. In den nacht van 7 Maart, na eene woelige zitting , rukte er, onder zijn bevel , uit de club der Sodaliteit, eene bende woestelingen naar het bisdom, op de Schoenmarkt ; zij brak er poorten en deuren open en zocht overal den bisschop Nelis, doch zonder hem te vinden. Ook had Publicola Chaussard, op eigen gezag, de leden van het Antwerpsche magistraat willekeurig afgesteld, en daarenboven bevolen, hen met zeven en zestig der voornaamste ingezetenen , aan te houden. Gelukkig was dit bevel nog niet ten uitvoer gebracht, toen Dumouriez te Antwerpen terugkwam. Vooreerst deed hij Publicola Chaussard, ondanks zijn tegenstreven , onmiddellijk de stad verlaten, en wat de clubisten der Sodaliteit betreft, die zich al langs zoo meer met de staatkunde bemoeiden ; dienaangaande deed Dumouriez, den 1on Maart, het volgende bevel, in de twee talen, aanplakken : « Het is verboden aen de borgers, uytmaekende den CLUB van de Vrienden der Liberteyt van Antwerpen, zig ergens in te bemoeyen met Zaeken van Administratie, ' tzy Borgerlyke 'tzy Militaire en ik bevéle aen den Lieutenant MARASSÉ, den eersten keer dat dit geschieden zal, te doen sluyten de deure der plaetse van hunne Vergaederinge, en te doen aenhouden en opsluyten in het Kasteel, die deszelfs Litmaeten, die zouden overtreden dit gebod, het welk ik genoodzaakt ben te geven, om in-te-houden de onvoorzigtigheden , de wanorders, en de twisten, welke veroorzaekt worden door hunne brandstichtende voorstellingen, en te bezorgen het welvaeren van het Fransch Leger van Nederland, en van myn Vader- land. >> In eene proclamatie van 11 Maart, werden de voorzitters en de geheimschrijver der club, voor de overtreding van het bovenstaande bevel, verantwoordelijk gesteld . - - 48 Dumouriez liet, den 11n Maart, het volgende bevel, in de beide talen uitgaan . De Vlaamsche tekst is evenwel zoo gebrekkig, zelfs soms zoo onverstaanbaar, dat wij het Fransche stuk opnieuw vertalen : << Het inzicht der Fransche natie en van de vertegenwoordigers der Republiek, bij hunne komst in de Nederlanden, is nooit geweest er strooperij en heiligschending te bevelen ; niettemin zijn zij er gepleegd, door agenten van het uitvoerend bewind der Fransche Republiek, met eene dwingelandij die de Franschen onteert en de Belgen tot wanhoop vervoert. Zij hebben zich veroorloofd , zich van het zilverwerk der kerken meester te maken. Die daad van de schandelijkste begeerlijkheid moet worden beteugeld , om aan al de volkeren te toonen, dat wij de godsdienstige denkwijze eerbiedigen, en dat de rechtveerdigheid en de redelijkheid het wezenlijk karakter der Fransche natie uitmaken, welke bij het veroveren harer vrijheid, ook nieuwe deugden moet hebben gewonnen, en hare wapens slechts voor de rechtveerdigheid mag gebruiken . >> Diensvolgens het ongelijk willende herstellen, den Belgen aangedaan, door de heiligschendende onbescheidenheid der agenten, die het zilverwerk uit de kerken hebben doen wegnemen, beveel ik, in naam der Fransche Republiek, van den godsdienst en van de billijkheid, dat al het zilverwerk aan de kerken worde teruggegeven , en hersteld in de verschillende plaatsen , waar het is weggenomen geweest. Ik beveel al de Fransche militaire bevelhebbers en al de burgerlijke besturen, vrijelijk door het Belgische volk verkozen, te zorgen voor de uitvoering van het tegenwoordige bevel, hetwelk aan de Belgen het juiste gedacht geven zal, dat zij hebben moeten van de Nationale Conventie der Fransche natie en der politieke militaire agenten, enkel door haar in België gezonden, om er de vrijheid en het geluk van het volk te ver- zekeren. >> Men zou inderdaad ongelijk hebben, de geheele Fransche natie voor de in België gepleegde gruwelen verantwoordelijk te maken. Wanneer de driften aan het koken zijn , drijft het 4.9 - schuim boven, en het was dit schuim, dat uit Frankrijk naar hier was komen afzakken en ons land geheel had overstroomd. In eene proclamatie van denzelfden datum, noodigt Dumouriez al de besturen, en zelfs al de Belgen van het gansche land uit, hunne op proces-verbaal gestaafde klachten te doen opstellen, tegen de tyrannieke en heiligschendende geweldenarijen der commissarissen van het uitvoerend bewind. « De >> Nationale Conventie, zegde hij , is al te zeer doordrongen. » van den geest van rechtveerdigheid en eerbied voor den » godsdienst, om de ontrouwe agenten , die van hunne macht » en hunne bediening hebben misbruik gemaakt, niet aan al » de strengheid der wetten over te laten. » Met de commissarissen der Nationale Conventie, Camus, Treilhard, Merlin en Gossuin, die hem te Leuven waren komen opzoeken , had hij dienaangaande eene hevige woordenwisseling en geraakte, vooral met den eerste, in vijandschap . Het uit de kerken geplunderde zilverwerk was, beweerde deze, reeds stuk geslagen en in kisten gepakt, gereed om naar Frankrijk te worden verzonden. Dumouriez eischte niettemin, dat het aan de kerken zou worden weergegeven, en het is waarschijnlijk alleen op zijn aandringen, dat twee commissarissen van het uitvoerend bewind, Duprey en Tronquet-St. - Michel, den 12" Maart, een protest in druk. gaven tegen de heiligschenderijen, in de kerken en andere gewijde plaatsen gepleegd, aangezien « dat diergelyke daeden » vernietighen de vryheyd der religieuse gevoelens die door » de verklaeringhe der rechten van den mensch geheylight » zyn. » De Belgen werden uitgenoodigd, de heiligschendingen aan te klagen, die inbreuk doen « aen hunne eygen- » dommen, persoonen ende aen hunne religieuse gevoelens » en sullen de plichtighe leveren aen de vraeke der wetten. » DE SANSCULOtten te Antwerpen. 50 - Op 12 Maart schreef Dumouriez, uit Leuven, eenen brief aan den voorzitter der Nationale Conventie te Parijs, waarin hij zijne billijke verontweerdiging lucht gaf, over het aan een bevriend, maar al te lichtgeloovend volk, gepleegde onrecht. In dien brief, welke door den druk werd algemeen gemaakt, lezen wij : « Men heeft den Belgen alle soort van knevelarijen doen verduren. Men heeft, ten hunnen opzichte, de geheiligde rechten der vrijheid geschonden , en schaamteloos hunne godsdienstige overtuiging beleedigd . Door eene zeer weinig. opbrengende strooperij , heeft men de voorwerpen, benoodigd voor hunnen eeredienst, onteerd . Men heeft u misleid over hun karakter en hunne inzichten . Met sabelhouwen en geweerschoten heeft men de vereeniging van Henegouwen met Frankrijk bewerkt ; die van Brussel werd verwezenlijkt door een twintigtal personen , welke enkel te midden der onlusten hun bestaan konden vinden, en door eenige bloedgierige kerels, die men verzamelde, om de burgers schrik aan te jagen. » Verder in zijnen brief keurt Dumouriez het zenden van Fransche commissarissen in België ten hoogste af. « De keus ervan, » zegt hij , « is zeer slecht ; de meesten zijn. » dwazen of tyrannen , of menschen zonder oordeel, die zich >> door een brutalen onbedachten ijver te verre laten meesle- » pen. De agenten der dwingelandij werden gansch België. >> door verspreid, en de militaire bevelhebbers waren, door >> hunne onderwerping aan het besluit, verplicht hunne » eischen te helpen uitvoeren . Deze uitbuiters hebben de >> Belgen tot wanhoop gedreven. » Gewis meende Dumouriez het niet slecht met de Belgen, en ware hij hier heer en meester geweest, hij hadde waarschijnlijk aan al die gruwelen een einde gesteld ; maar de verbondene legers van Oostenrijk, Engeland en Holland zaten hem op de hielen . Zijne krijgsbenden werden verslagen , 51 en eindelijk was hij genoodzaakt, op het einde der maand Meert, het land te ontruimen. Hij dorst niet naar Frankrijk terugkeeren, want hij vreesde de wraak der Nationale Conventie, wier onmenschelijke bevelen hij meer dan eens had gedwarsboomd. Volgens hij , in zijne gedenkschriften vertelt, had hij het plan opgevat, bijaldien de krijgskans hem ware gunstig geweest, met zijn overwinnend leger naar Parijs op te rukken en daar, met geweld, aan het schrikbewind een einde te stellen. Maar zijne manschappen deelden niet in zijne gevoelens en werden hem zelfs gansch ontrouw, toen hij den minister van oorlog , Burnonville, en vier afgeveerdigden; Camus, Bancal, Quinette en Lamarque, die hem naar Parijs voeren wilden, om zich voor de balie der Nationale Conventie te verantwoorden, deed aanhouden . Hij leverde hen, als gijzelaars, aan de Oostenrijkers over, welke vroeger reeds twee Fransche afgezanten, Sémonville en Maret, in Italië hadden aangehouden. Deze zeven personen werden, den 25 December 1795 , te Bazel, uitgewisseld tegen de hertogin van Angoulême, de oudste dochter van den ongelukkigen koning Lodewijk XVI. Wat generaal Dumouriez betreft, deze zocht eerst eene schuilplaats in Oostenrijk en later in Engeland, waar hij , den 14" Meert 1823, overleed. Op Dinsdag In April, ' s morgens ten 7 ure, verlieten de Franschen onze stad ; onmiddellijk na hun vertrek, werd de boom van vrijheid, op de Grootemarkt, omvergeworpen. Korts na 11 ure , rukten de Oostenrijksche troepen , langs de St.- Jorispoort, Antwerpen binnen. Zij werden door de wethouders ingehaald, en van zoodra zij de poort binnen traden, begonnen al de klokken van de stad feestelijk te luiden. Bij de komst der overheden in de kathedraal, celebreerde de eerw. deken Werbrouck eene plechtige mis, waarna de bisschop van Antwerpen, mgr. de Nelis, het Te Deum aanhief. Het magistraat had de burgers verzocht « hunne huysen >> te illumineeren met flambeeuwen, keirssen oft andersints, >> naer ieders gelegentheyd, te beginnen ten acht ure 's avonds >> met het luyden der Trimph-klok en het spelen van den » Beyaerd, en te eyndigen ten tien uren. Wordende nogtans >> verboden eenige fuseên , vuerpylen , kanonnekens, fusiekens >> of ander schiet-geweer af-te- schieten, als ook het stoken » van vieren op de straeten. » Den 8º derzelfde maand was het nogmaals groote illuminatie te Antwerpen, ter oorzake van de aankomst der leden van het congres, dat er moest plaats hebben, en op 28, 29 en 30 April, hield men, in de O.- L.-Vrouwekerk, een 40- urengebed, tot dank aan God, omdat wij van de Franschen verlost waren. De vreugde was te Antwerpen algemeen ; iedereen juichte van harte, omdat men eindelijk van al die vreemde schurken was bevrijd. Uit een zeer gemeen straatlied, van dien tijd , schrijven wij de eerste en de laatste stroof letterlijk af : God sy gedankt ! De fransche luysen gaen verhuysen ; God sy gedankt ! Sy staen op hunnen ondergank : De conventi van die goddeloose Sullen voor ons geen Weth meer voisen , God sy gedankt ! Roept dan te saem : Vivat Franciscus onsen Keyser ! Roept dan te saem : Lang leve Carels Soeten Naam ! Van onse wetten, Constituti Doen sy ons volle restituti , Vivat François, cent mille fois ! - 53 Op 12 Januari 1794 , werd er te Antwerpen, evenals het gansche land door, een openbare biddag gehouden, uit dankbaarheid voor onze verlossing van de Fransche overheersching, en den 23n dito was het nogmaals biddag, om Gods zegen over de wapens van den keizer en zijne bondgenooten af te smeeken. • België was dus terug onder het Oostenrijksche beheer gekomen. In den beginne ging alles naar wensch en was men oprecht blijde over dien ommekeer van zaken ; want de sansculotten hadden het waarlijk al te zeer van den weg gebracht, en de Oostenrijksche bezetting te Antwerpen, gedroeg zich rustig en gaf vooreerst geene reden tot klagen. Die tevredenheid duurde echter niet lang ; de oude spotliedjes kwamen weer voor den dag en men begon op nieuw te schimpen en te smalen op de vreemde overheerschers en op de vijgen. De partijen , in stede van de regeering krachtdadig te ondersteunen, tot verdediging van het vaderland, werkten allen, zoo niet openlijk, dan toch onderduims tegen haar. Vele geestelijke orden waren vooral slecht gezind, omdat ze in hare afgeschafte of verkochte kloostergebouwen , niet onmiddellijk, konden worden hersteld. ure Op Maandag 9 Juni, zijnde den tweeden Sinxendag, deed keizer Frans, vergezeld door zijnen broeder, prins Karel, ten II ure, te Antwerpen zijne feestelijke intrede. Rond 3 bezocht hij de O.- L.- Vrouwekerk, waar een Te Deum werd aangeheven, terwijl hij naar den troon van den bisschop werd geleid. De'kerk was met hare rijkste gewaden versierd , welke zij , eilaas niet lang meer bezitten zou. Onder het blijde gelui van al de klokken, verliet de keizer, korts na 5 ure, langs het Vlaamschhoofd, de stad. Ter oorzake van den heiligendag, was er buitengewoon veel volk te been, want elkeen wilde van die feestelijke inhaling getuige zijn, in hope voortaan een rustiger tijdvak te zullen mogen beleven. - 54 - Maar het gehaspel der partijen werd langs hoe meer hevig; het duurde nog immer voort, toen er sterke afdeelingen van het leger der bondgenooten binnenrukten en men vernam , dat eene nieuwe Fransche legermacht reeds de steden Gent, Brussel en Mechelen had ingenomen en volop naar Antwerpen in aantocht was. Geene kans ziende om de stad te verdedigen, ontruimden de bondgenooten in allerhaast het kasteel, en zij gingen hierbij met zooveel onbesuisdheid te werk, dat, in den nacht van 21 Juli , het buskruitmagazijn eensklaps in brand geraakte en met een vervaarlijk gedruisch in de lucht vloog. Mag menden kroniekschrijver, F. J. De Coninck, gelooven , dan werd dit onheil door de dronkenschap der kanonniers veroorzaakt. Het gedaver was zoo ijselijk, dat de burgers, vol schrik, uit hunnen slaap wakker schoten , denkend dat het einde der wereld nabij was. Duizende ruiten waren in de naastbij staande huizen verbrijzeld, en de verminkte ledematen van een groot aantal ongelukkigen, welke bij die ramp waren omgekomen, lagen op het Kasteelplein verspreid. Twee dagen nadien viel Antwerpen, zonder slag of stoot, opnieuw in de macht der sansculotten . IV. N den avond van Woensdag, 23 Juli, kwam eene voorhoede Fransche huzaren van Antwerpen bezit nemen, en juist te middernacht rukte er eene gansche afdeeling , onder het bevel van den legeroverste Souham, binnen, bij het spelen van de Marseillaise. De krijgshaftige tonen van dit omwentelingslied klonken onheilspellend door de straten, terwijl de vredelievende burgers zich angstvallig in hunne woningen hielden opgesloten . De straten waren evenwel niet verlaten , want de Franschgezinden en het janhagel waren te been gebleven. Zij juichten en jubelden van vreugde en begeleidden de muziek met hunnen zang. Niettemin verging de nacht rustiger , dan men eerst had gevreesd . Rond 7 ure van den volgenden voormiddag, kwamen er nog talrijke sansculotten, langs de St- Jorispoort, in de stad. Allen zagen er slordig en verarmd uit. « Het was seer slegt, >> vuyl en armoedig volk, » zegt een tijdgenoot, en een oud handschrift meldt ons, dat allen ruimschoots van assignaten waren voorzien . De gegoede en ook de werkzame burgerij was ten uiterste -56 - beducht, en niet ten onrechte, want zij zou al spoedig bevinden dat, wat zij vroeger geleden had, slechts kinderspel was, vergeleken bij hetgeen nu volgen ging. Ook staat dit tijdperk, in de jaarboeken van Belgiës voornaamste handelstad, met den naam van « den Benauwden tijd » gebrandmerkt. Bij de afdeeling sansculotten van generaal Souham, bevonden zich twee commissarissen der Nationale Conventie, Richard en Chaudieu, die onmiddellijk een paar dozijn proclamatiën, waarschuwingen en berichten deden aanplakken. In een van die plakschriften las men : « Het Magistraet >> der Stad Antwerpen sal doen uytkondigen, dat de inwoon- » ders deser Stad, de welke eenige Fransche Uytwykelingen >> souden verbergen , ofte dusdaenige kennende, de selve niet >> souden overbrengen , sullen aensien ende behandelt worden » als vyanden van de Fransche Republiek. » Een ander plakkaat handelde over « den algemeynen cours » der Assignaten soo in materie van commercie als ander- » sints. » Daarin zien wij , dat het magistraat « sal kenbaer » maeken aen alle Kooplieden, dat alle degene, die sullen » wygeren dese Papiere- Munt te ontfangen, sullen verbergen >> hunne koopmanschappen, oft die de selve sullen in prys » verhoogen, aensien ende behandelt sullen worden als » vyanden van het Fransch Volk. » In eene volgende Waerschouwing, uitgaande van generaal Dumonceau, militaire bevelhebber der stad, werden de personen, die de assignaten niet in betaling aannamen, met gevangenschap bedreigd . Dit Fransch papieren geld was eene wezenlijke plaag voor de winkeliers en voor iedereen die handel dreef. Alzoo kwamen de sansculotten een of ander koopen, gaven eene assignaat van 50 of 100 livres in betaling, en eischten het overschot in gemunt geld terug, zoodat de winkeliers niet zelden verkozen , hunne koopwaar voor niet te leveren, liever 57 dan dit slecht muntpapier uit te wisselen tegen goed gangbaar geld: Iets wat hunne vrees niet verminderde, was dat er vele valsche assignaten in omloop waren, zoowel onder degene van roo livres, als onder die van 10 sous. Er werden strenge maatregelen genomen, om de verspreiding van valsche assignaten zooveel mogelijk te beletten. Op 27 Juli 1794, dus slechts eenige dagen na het tweede binnenrukken der sansculotten , luidde eene dienaangaande aangeplakte Bekentmacking, als volgt : « Men maekt kenbaer aen het Publiek, dat van morgen af 28 deser, sal geopent syn een Bureau om te dienen tot verificatie van de Assignaten : alle de inwoonders van dese Stad en van de omliggende plaetsen die voorsien syn van Assignaten , sullen verpligt syn van sig aldaer instantelyk te begeven om de selve te laeten verificeren , op de straffen gedraegen by de wetten, waer ' t saeken sy door versuyminge , draegers waeren van valsche Assignaten. » Den Bureau word gehouden in het huys van den Borger Vande Velden, No 118, in de Hoogstraet. » Hy sal dagelyks geopent worden van acht uren des morgens tot twaelf uren ende des naermiddags van dry uren tot seven uren des avonds. » Tot verificateurs van de assignaten waren de burgers Van Cappellen en J. B. Mathieu aangesteld . Denzelfden dag werd nog eene andere waarschuwing aangeplakt, waarbij men aan al de burgers, die meer dan twee dienstboden hielden, liet weten dat zij , binnen de vier en twintig uren, voor de militaire hospitalen der stad, op het raadshuis moesten inleveren « een matrasse, eenen oirpeul, » eenen stroysak, een paer laekens en eene sargie. » Dat de woorden « Vryheyd, Gelykheyd en Broederlykheid , » welke in groote letteren aan het hoofd der plakkaten stonden, slechts een bedrieglijk uithangbord waren, bewees een besluit - 58 - van daags nadien , waarbij Antwerpen, door onze geldzuchtige Fransche broeders, met eene brandschatting van tien millioen livres werd geslagen . Onmiddellijk na hunne aankomst in de stad, was hun eerste werk geweest, de hand te leggen, niet alleen op de gemeentekas, maar ook op degene van bijzondere gestichten. De er uitgeroofde sommen hadden gezamenlijk 262,715 livres bedragen. Het stedelijk bestuur was met de verdeeling en de ontvangst der tien millioen gelast ; het vroeg er vijf van de geestelijkheid, vier van de edelen en een van de kooplieden en gegoede burgers . Zonderlinge zaak ! Die brandschatting moest in gemunt geld worden betaald ; de gangbare weerde der assignaten was dus bij de Franschen zelve in minachting, hetgeen den brigade-generaal Dumonceau niet belette , op 4 Augustus, de winkeliers te waarschuwen, dat, bijaldien zij voortgingen , voor het verkoopen hunner waar, verschil te maken tusschen de prijzen, in geld of assignaten , zij zouden aangehouden en voor de rechtbank gebracht worden, evenals degenen , welke de assignaten aan pari, niet wilden aanveerden. Krachtens die waarschuwing, werd Maria Catharina Van Schiel, huisvrouw van Laurens Geerts, die op de St- . Jacobsmarkt, eenen ijzerwinkel hield, den 7" October daarna , tot eene boete van 1000 livres verwezen, om op dit muntpapier « eene kleynag- » tinge geworpen te hebben . » Wij hebben nog verschillende andere vonnissen in handen gehad, waarbij boeten tot van 3000 livres werden toegepast ; zelfs een van 6 maanden gevangenisstraf. Een priester uit de Burchtkerk, met name Petrus Bai , werd tot 3000 livres boete en 6 maanden gevangenis veroordeeld , omdat, hij , in betaling van door hem gelezen missen , assignaten had geweigerd. Wellicht zou zijne straf niet zoo zwaar geweest zijn , hadde hij geen priesterkleed gedragen . En toch hadden de menschen geen ongelijk, dit Fransch 59 - - papieren geld te mistrouwen, want, te Parijs zelve was er, van in 1792, reeds meer dan de helft verlies op, en te Antwerpen werd er schandelijk mede gewoekerd . Gewetenlooze kerels kochten de assignaten in menigte, voor een vierde of vijfde van den prijs, en legden, voor de volle weerde, er hunne renten mede af, of gaven ze, voor door hun gemaakte schulden, in betaling. - Behalve den gedwongen koers der assignaten, waren er nog twee andere plagen, waaronder de Antwerpenaars gebukt gingen, namelijk de requisities of inbeslagnemingen, en de inkwartieringen . In een plakkaat , welk tot opschrift draagt : « Gelykheyd, Vryheyd, Broederschap , of de Dood . — Oorlog >> aen de Kasteelen , Peys aen de Hutten, » zien wij, dat op 4 Augustus 1794, de handeldrijvende burgers, ten stadhuize, eene trouwe opgave moesten inbrengen, van al wat zij in magazijn hadden aan ijzer, katrollen, laken , sarges, wollen goederen, lijnwaad, zeildoek, garen, katoen, kemp, leder, koord, potassche, ruut, zeep, aluin, pek, smout, schaapswol, steenkolen, sporen en toomen, zadels, hout, koper, lood , nagels, enz. Het plakkaat meldde : « dat alle dese objecten » van nu af in requisitie gestelt syn voor rekeninge van de » Fransche Republiek. » Onder de slachtoffers van dit willekeurig besluit, vinden wij vermeld , de weduwe P. Mees, op de Vlasmarkt, welke, voor haar aandeel, 600 kilos garen moest inleveren . Wat de inkwartiering betreft, zekere jufvrouw Theresia Verschuylen, woonachtig in de Beddenstraat, had daardoor zeer veel te lijden : wij hebben een gansch pak logementbiljetten voor haar, ingezien. En het waren niet altijd soldaten, aan welke de menschen huisvesting moesten verschaffen ; wij bevinden zelfs, dat burger Plevoets, in de Coppenolstraat, op zekeren dag, twee kinderen te logeeren kreeg. 60 De sansculotten hadden een zeer eenvoudig middel uitgedacht om, zonder kosten , te Parijs, het schoonste en kostbaarste kunstmuseum der wereld in te richten. In al de landen door de Fransche legers veroverd , werden de beste schilderijen en het prachtigste beeldhouwwerk, als goeden buit verklaard, baldadig aangeslagen en naar Frankrijk gezonden . In Italië , bij uitstek het land der kunst, werd op die wijze een ruime voorraad opgedaan . Te Antwerpen werden, in het begin der maand Augustus, de meesterwerken van Rubens, Van Dyck, Massys, Jordaens, Floris, Van Noort, Snyders, Van Veen, Holbein, Boyermans, Van Thulden , De Vos, en nog vele andere, ruim zestig in getal, uit de parochie- en kloosterkerken , zoowel als van de schilderskamer en van het stadhuis, ondanks alle verzet, weggenomen. Twee Fransche schurken, de huzarenluitenant Barbier en de adjunct-adjudant Leger, waren met die heiligschendende rooverij gelast geweest. De Antwerpenaars zagen met leede oogen hunne kunstschatten uit de stad voeren ; maar wat vermochten zij tegen overmacht en geweld ? Te Parijs, in de wetgevende vergadering, beroemde de huzarenluitenant Barbier er zich op, niet dat hij die schilderijen aan de wettige eigenaars had ontstolen, maar dat hij, ze in België had « verzameld ! » Aldus worden de grootste schelmerijen gewoonlijk onder de schoonste woorden verbloemd. Alle dagen werden er versche proclamatiën en waarschuwingen op de muren geplakt, waaruit de burgers telkens nieuwe knevelarijen vernamen, hun door hunne Fransche vrienden aangedaan. Op 6 Augustus werd den bakkers de les opgelegd, aan de sansculotten geen brood te laten ontbreken ; van hunnen kant, moesten de beenhouwers zich van het noodige vee voorzien. 61 - Daags nadien moesten al de personen , welke haver, hooi en stroo in magazijn hadden, binnen de vier en twintig uren, << op het Comiteyt van requisitie ten Stadhuyse. » zulks komen verklaren. Den 8n Augustus was het de rijst, waarvan de opgave terzelfder plaatse gebeuren moest. Uit een plakkaat van 9 Augustus schrijven wij het volgende af: << Den Commissaris- Generael Sabin- Bourcier, aensoekt || het Magistraet Van de Cuype van Antwerpen van binnen den tyd van 15 dagen te bezorgen de quantiteyt van dertig duyzend Deyne of Schaepe Vellen, de welke zullen moeten gebragt zyn tegens den vyfden Fructidor (22 Augusti) in het Magazyn der Militaire Goederen opgeregt binnen deze Stad, op de Meir. >> Verder moesten er aan het requisitie-comiteit ook nog opgaven worden ingeleverd van al den brandewijn en jenever, peerden en harnassen, benevens de naamlijst van al de bazen der wagen-, zadel-, gareel-, rijtuigmakers en hoefsmeden, met het getal hunner meesterknechten en werklieden. De buitenlieden, welke op de markten, voor hunne waren, niets dan assignaten in betaling ontvingen, verkozen te huis te blijven, ofwel hunne mondbehoeften, aan goede, bekende klanten, tegen klinkende munt, te verkoopen, zoodat er op de markten niets werd te koop gesteld. Maar op den 13n Augustus verscheen er eene waarschuwing, waarbij verboden werd « aen alle hoveniers, van eenige eet-waeren op te >> setten of te versteken in kelders, huysen ofte pakhuysen , » ten waere sy konden aenwysen, dat sy de selve op de » merkt gebragt en niet hadden konnen verkoopen. » Verder las men in die waarschuwing : » Verbieden insgelyks aen alle Inwoonders hoegenaemt van dese Stad, met eenige de minste patagien, eet- ofte - 62 - brandwaeren in de Stad te komen, op pene van gearresteert en aensien te worden als vyanden van de gemeynte sullende de hoveniers ende buytenlieden, zoowel vrye als onvrye,. gehouden syn sig met hunne waeren direct te begeven op de respective publike merkten , ende geensints by particuliere in hunne huysen, op wat voorwendsel het ook soude mogen wesen, op pene van, boven confiscatie van goederen, karre ende peird, pesooneélyk te sullen worden gearresteert. » Eenige dagen te voren waren de neringdoende personen, op de Kolvenierskamer bijeen geroepen, om, gezamenlijk met het magistraat, het maximum vast te stellen, dat is de hoogste prijs, voor welken de waren mochten worden verkocht. Volgens eene proclamatie van 14 Augustus, werden die prijzen als volgt bepaald : tarwe per veertel, 18 livres ; rogge, 10 livres 10 sous ; een pond kuipboter, 18 sous ; versche id. , 1 livre ; eieren per 25, 1 livre ; een pond ossenvleesch, 12 sous ; id . kalfs- , schapen- en varkenvleesch, 13 sous ; een vat bruin bier, 32 livres ; id klein bier, 5 livres ; wit bier, 26 livres ; klein wit bier, 4 livres . Voor het brood was de prijs vastgesteld op 2 sous ; dit waren eigenlijk maar broodjes, want het fijn woog slechts 10 en het rogge 32 lood. Een pond was in 128 lood verdeeld , In eene latere « Bekent- Maeking » prijkend met de woorden « Vryheyd, Gelykheyd, Menschlievendheyd, » worden ook de hoogste prijzen van de groenten vastgesteld . Voor de aardigheid deelen wij hier het lijstje mee : Een bussel selder, 3 sous ; een witte kool 2 s.; een dozijn bloemkoolen, 1 livre Io sous ; een roode kool 4 s . ; een dozijn savooien 15 s.; een pond ajuin 2 s.; een pot witte boonen II s . 6 deniers ; een pot droge erwten II s. 6 d. ; eene mand peën en pastenaken 10 s.; eene id. prinsessen 15 s . ; eene id. snijboonen 15 s.; eene id. schorseneën 15 s.; eene id. rapen 4 s .; een zak rapen 4 livres ; een zak aardappelen 10 livres, eene mand dito 10 s. Alles van de beste hoedanigheid. 63 - Dergelijke voorschriften konden evenwel den toestand niet verbeteren. Iedereen , en vooral de landbouwers, bleef de assignaten wantrouwen ; de graanmarkten waren voortdurend onbevoorraad, zoodat er niet genoeg brood kon worden gebakken. Hierop doelt generaal Dumonceau, in een niet heel vriendelijk bericht aan de burgers. Ziehier wat hij hun onder andere meldt : « Gy-lieden moet met grootere nauwkeurigheyd naergaen het strafbaer beleyt der handelaers in Assignaten, opkoopers ende kwaed-geintentioneerde, de welke de Assignaten in klynagting brengen. Doet de selve vast- stellen en geeftse over aen de Wetten der Republiek, ende wel haest sal den val van hun pligtige hoofden dienen tot voorbeeld aen degene, die genege souden mogen wesen van hunnen handel te volgen . >> Begeeft U-lieden op de publieke merkten ende sorgt dat de waeren aldaer in genoegsaeme quantiteyt gebracht worden ; maekt dat er de Assignaten ontfangen worden ende doet sonder onderscheyd vast-stellen alle degene, diese soude weygeren van aen-te- nemen ofte die hunne waeren soude verkoopen boven de regte waerde. Besorgt aen de bakkers de middels om te konnen voortgaen met brood te maeken. »> Ziehier nog een eigenaardig bevel, uitgaande van denzelfden Dumonceau en gedagteekend 30 Augustus 1794 : « I ART. Dat alle inwoonders, kooplieden in ' t klyn, of negotianten, gehouden sullen syn aen het Comité van Waeksaemheyd deser Stad over-te-brengen eene behoorlyke declaratie van alle de waeren, by hun ofte in hun magasyn existerende, ofte aan hun toebehoorende : ende sal er ten dien eynde in het selve Comité eenen register gehouden worden. » 2. Sy sullen verpligt syn op hunne deuren , oft op de gene van hun magasyn, te plakken een dobbel van hunne declaratien behoorlyk door hun onderteekent ; dese aanplakking sal seffens plaets hebben . » 3. Die der inwoonders die souden minder declareren 64 - als de quantiteyt existerende by hun of in hun magasyn, sullen gestraft worden volgens alle de strengheyd der Wetten, ende het deel overschietende boven de declaratie sal verbeurt worden ten profyte van de Republiek. » 4. De gene die hun souden onttrekken aen alle slag van declaratien, sullen seffens aengehouden ende behandelt worden als vyanden van de Republiek. >> 5. Daer sal eenen sekeren tyd bepaeld worden om de selve declaratien te ontfangen, ende naer dat den selven sal vervallen syn, sal ik de alderstrengste huyssoekingen doen geschieden. >> Al die bedreigingen en bevelschriften bleken in ' t geheel niets te verhelpen . De levensmiddelen werden onvindbaar ; het volk leed honger, deed luide klachten hooren en dreigde tot ongeregeldheden over te slaan. Hierop zegt de militaire bevelhebber van Antwerpen, generaal Dumonceau, vernomen te hebben, dat het grootste deel der bakkers « maer >> eens daegs en selfs in het geheel niet en bakt, » en hij beveelt, in een plakkaat van 9 September, « dat alle de >> bakkers gehouden syn viermael daegs te bakken. Ideren >> bakker sal gehouden syn, van tegen morgen voor den » middag te bakken twee sakken rogge, en de volgende » dagen eenen sak tot naerder order. Daer sal byideren bakker » eene schildwagt gesonden worden om op hem te waeken. » Ten slotte werden de halstarrige bakkers met de gevangenis bedreigd, en die bedreiging schijnt een goed uitwerksel te hebben gehad. Althans, vijf dagen later deed Dumonceau een nieuw plakkaat, onder den titel : Liefde tot het order, aanplakken : « Borgers, onderrigt synde dat de arme ongelukkige deser Stad gedrongen door eenen verslindenden honger, hun begaven in menigte naer de deuren der bakkers, alwaer sy met eene bewegende stemme voor hun en hunne kinderen brood vraegden, het welk sy niet en konden bekomen. 65 » Mede onderrigt synde, dat het grootste gedeelte der bakkers (welkers solders van graen ofte meel wegvloeyden verre van sig te spoeden tot het doen bakken van die soo noodsaekelyke levens behoefte, genoegsaem barbaers van hert, en tigers genoeg waeren om met eene onverschillende oog dese behoeftige classe te sien sugten en onder malkanderen worstelen aen hunne deuren. >> Versterkt door alle deze redens, had ik van myne plicht geoordeelt eenen strengen maetregel te nemen tegen alle de bakkers : desen maetregel had geen ander oogwit als te versagten de ellenden van den armen en is my seer wel gelukt, alsoo ' er bakkers binnen de twee dagen 80 à 90go brooden overschot hadden. » Hierop volgt eene verklaring, waarbij de bakkers van de schildwachten werden verlost ; maar hunne winkels moesten , goed van brood voorzien, alle dagen van 7 ure's morgens tot 7 ure's avonds, open blijven . Bij al hunne knevelarijen, hadden de sansculotten ook een gansch nieuwe tijdrekening ingevoerd, aanvangende met de afkondiging der Fransche Republiek. Het republikeinsch jaar begon op 1 Vendémiaire, dat is 22 September 1792, toen in Frankrijk het koningdom afgeschaft en de republiek uitgeroepen werd. Al de namen van heiligen waren uit den almanak verbannen ; elke dag droeg nu den naam van eene bloem, vrucht of dier. De maanden telden elk 30 dagen, zoodat er per jaar vijf dagen overschoten, en deze werden sansculotides, of sansculottendagen genaamd. Er waren doch drie weken in elke maand, elke week van tien dagen ; het schrikkeljaar heette Franciade, en dan waren er zes sansculottendagen. De gewone Zondagen waren afgeschaft, doch elke tiende dag werd decadi genaamd, en dan was het rustdag, waarop al de winkels moesten gesloten blijven ; er mocht niet worden gewerkt, en iedereen moest een geschilderd DE SANSCULOTTEN TE ANTWERPEN . 5. 66 blikken vaantje uitsteken. Dit alles veroorzaakte zeer veel gemor en geharrewar ; ook werd de decadi slechts door de heethoofden gevierd . De republikeinsche almanak werd eerst op 9 September 1809 ambtelijk afgeschaft, doch hij was reeds lang te voren in onbruik geraakt. Met den titel : Vryheyd, Menschlievendheyd, Gelykheyd, werd er op den eersten sansculottendag, 2e jaar der Fransche Republiek ( 17 September 1794), een zeer lange proclamatie aangeplakt, vol verwijtingen tegen de neringdoende burgers, omdat deze niet gezind waren, zich de half weerdelooze assignaten, aan vollen prijs, in de handen te laten stoppen . Ziehier een staaltje van die sansculottenpreek : Aenschouwt, Borgers, uwe ongehoorde handelwyze in het stuk van assignaten, en gy sult moeten bekennen dat gy uwe pligt te buyten gaet : sommige van U meynen te voldoen aen de wet met geen verschil in den prys der goederen tusschen gemunt papier en gemunt metael te maeken, sy verhoogen daer-en-tusschen hunne waeren soodaniglyk, dat den werksaemen ambagtsman met syn daggeld noodsaekelyk gebrek van alles lyden moet ; sy wederhouden den buytenman de vrugten syn'er akkers naer de merkten te brengen, veroorsaeken het gebrek van alle eetwaeren, en graven den kuyl, waer in sy hunne landgenoten willen delven. Onversaedelyke baetsugt ! Waer is nu die Religie, die eerlank de stoffe van al uwe gespreken was ? Hoe kont gy, Borgers, God beminnen, als gy syne schepsels verdrukt ? » Andere, aengeport door een nog strafbaerderen geldsugt, schaemen hun niet, twee prysen te maeken, en eysschen voor hunne goederen soo vele livres, als sy stuyvers van onse oude munt vraegen : dat dese hun niet inbeelden langer hunnen. verfoeyelyken handel te sullen voortdryven , het sweerd der wet sal hunne pligtige hoofden slaen, en hunne bloedverwanten sullen vrugteloose traenen over het graf van den wet-versmaeder storten . » Eene derde soorte maekt van de assignaten een voorwerp van koophandel, koopt die tot 60 en 70 per cent verlies, - - 67 en vernielt aldus het crediet het welke dese munte noodsaekelyk over al hebben moet. » En gy, kinderen van Crésus, die voor heen uwe schatkisten opende, om duysende en duysende gulden uyt-tewisselen tegen een dobbel blad gedrukt papier, waer in U eenejaerelyksche pagt van 4 of 5 ten honderd wierd toebelooft: houd op van d' assignaten te beschreeuwen, en hun crediet te ontnemen : 't is U niet onbewust, dat de nationale goederen daer voor verbonden syn, tien mael meer weerdig, als allen het gemunt papier dat de Republiek in omloop heeft gebragt. »> Verder klaagt de proclamatie, dat de burgers eene onduidelijke lijst hunner goederen ingeleverd, en op het hoogste hunner deuren , een klein onleesbaar briefje hadden geplakt. Men ziet dat onze Fransche overheerschers niet tevreden waren, omdat de Antwerpenaars de velerlei afpersingen, waaraan zij onophoudelijk onderhevig waren, poogden te ontduiken. Die ontevredenheid kwam grootendeels voort, doordien het met de brandschatting van tien millioen slecht, ja, zeer slecht vooruit ging . Reeds in de maand Augustus had de nationale commissaris Laurent, het stadsbestuur bericht, dat hij de magistraten in gijzeling zou doen nemen, bijaldien de betalingen niet sneller vorderden. Ten antwoorde hierop, zond de municipaliteit, op September, den commissaris eene wijdloopige memorie, om hem de onmogelijkheid voor oogen te leggen, waarin de meeste aangeslagenen zich bevonden, van-in tijds hun aandeel te kwijten . Het slot dezer memorie luidde als volgt : « Wy vinden het verder noodzaekelyk, Borger UE. voor-te-houden, dat ingeval, de Representanten des Volks, reden hebben van te -klaegen, over de traegheid, die plaets -68 -- heeft gehad in het volbrengen der Contributie, de zelve ten meerderen-deele is gesproten, uyt de schaersheyd van penningen, en om UE. te vertoonen, hoe dat men met eene tiendobbele hypotheque der sommen, nog aangeboden heeft tot 12 en 13 per cento intrest, zonder zig penningen te konnen bezorgen ; daer uyt blykt dan, dat met den alderbesten wille, en met genoegzaeme andere middelen, dan klinkende penningen, verscheyde persoonen, slagtoffers zullen worden, van de onmogelykheyd, waerin zy zig bevinden, van aen hunne aenschatting te voldoen, en het gene des te meerder te beklaegen is, onnoozele slagt- offers, alzoo in alle gevallen niemand tot het onmogelyke is gehouden. » In de maand October, toen het met de brandschatting nog altoos even treurig was gesteld, werd Antwerpen, door de twee proconsuls, Haussman en Laurent, met eene boete van 100,000 livres geslagen, en vijf gijzelaars, voor elken dag vertraging en tot zoolang de tien millioen zouden. aanbetaald zijn . Vermits die bedreiging nog niets bleek te helpen, werden er, den 18" October, een groot getal notabele burgers als gijzelaars aangehouden en vooreerst in het kasteel opgesloten, om later naar den vreemde te worden verzonden . Een pater discalster, Judo Verhaegen, had, als brouwer verkleed, hen op het kasteel bezocht en getroost. Daarvoor werd hij , toen zijn list was ontdekt, gevangen gezet, en de brouwer J. F. Vermoelen, die hem zijne toegangskaart voor het kasteel had geleend, werd met eene boete van 4,000 livres gestraft. Wij hebben de namen van 139 ijzelaars opgeteld, allen voorname ingezetenen van Antwerpen, die uit hunne woningen werden opgelicht. Wij zeggen : HONDERD NEGEN EN DERTIG ! doch daar zullen er ongetwijfeld nog wel meer zijn geweest, waarvan de namen niet bewaard zijn gebleven . De willekeurige aanhouding der gijzelaars, was inderdaad 69 barbaarsch te noemen, maar daar bekreunden onze verdrukkers zich niet om. Zij gingen voor geene gewelddadigheden, achteruit. De Antwerpenaars waren daar nogmaals getuigen van op 23 October, toen een Fransch kanunnik uit de O.-L. Vrouwekerk, J. L. Marcel, na een kort verhoor, op het Kasteelplein werd doodgeschoten, onder beschuldiging, dat hij met koningsgezinde vrienden uit Frankrijk , in briefwisseling was. Om de Antwerpenaars te vermurwen en vrijgeviger te maken, veerdigde het toenmalige hoofd der gemeente, J. B. De Haan, den 29" van die maand, eene waarlijk gekke proclamatie uit, waarboven de woorden : « Vryheid, Gelykheid, Liefde des Evennaesten, » als eene bittere spotternij prijkten . Als een staaltje van al te verre gaande onbeschaamdheid, laten wij die proclamatie hier volgen : « Zullen wy nog langer dulden, Borgers, Vrienden en Broeders, dat onze vaders, Echtgenoten en Naestbestaende het Slagtoffer van de hardnekkigheyd der monniken zyn ! Zullen wy eyndelyk geene spoedige maetregelen neémen, om aen de bedroefde Vrouwen en Moeders de zoete tegenwoordigheyd van hunne Mannen en geliefde Kinderen te verzekeren ? Zeker is het meer dan tyd, om de misdadige werkingen te vereydelen van die dolle Egoïsten , van die bloedzuygers van ' t volk, die zich in de Abdyen en Kloosters opeen-stapelen, om zich met lekkeren wyn, en dranken vet te mesten, terwyl zy Hemel en aerde bewegen, om het volk, dat aen onze vaderlyke zorg is toebetrouwt, uyt-te-hongeren . - » Gy ziet, waerde Medeborgers, onze Contributie dagelyks met hondert- duyzend Livers vermeerderen, ieder zonnenopgang ziet U tien van uwe Medeborgers ontrukken, en wie is ' er de oorzaek van ? De Monniken, de Priesters, de Uytwykelingen, altemael aenklevers der Dwingelandy, geven zich de hand, om U om hals te brengen, om U te vernielen ; zy zyn het eens, om eerder op de Puynhoopen van dit schoone land te treden, dan hunne plicht te vervullen, door 70 aen den rechtvaerdigen en gematigden Tax te voldoen, die hun is opgelegd. Neen Borgers, Gy hebt deugdzaeme en onberispelyke Bestierders aen uw hoofd, die sedert lang uwe waere verdrukkers gekent hebben ; Gy zult niet in het Graf gestort worden, ' t geen zy onder uwe voeten graeven, de afgrond, die zy U beryden, zal hen zelve verslinden , met hunne vryheyd moordende ontwerpen, en het Volk zal gered zyn . » Het Hoofd- Magistraet van het arrondissement van Antwerpen, doortrokken van droefheyd, op het gezigt der onberekenbaere rampen waer van de list en trouwloosheyd der Monniken, Geestelyken, Uytwykelingen en Egoïsten de eenige oorzaek zyn, heeft eenstemmig besloten de volgende Artikels vast- te-stellen. » 1. Dat alle Speciën, gelyk ook alle Goud en Zilver, gewerkt of ongewerkt (de Uerwerken alleen uitgezondert) het zy dat de zelve aen byzondere Persoonen, aen Kerken, Abdyen, Kloosters, Kapellen, Burgerlyke of Kerkelyke Corpora toebehooren, zoo op eygen Naem, als onder den tytel van aenbetrouwde Goederen, van dit oogenblik afaen in Réquisitie zyn, voor de Betaeling der Contributie, aen deéze Stad en haer Arrondissement opgelegt. » 2. Dat al het geén, ' t welk binnen de 24 ueren niet overgegeéven zal zyn, aen de Ontfangers, die voor de onderscheyde Classen, van Edelen, Geestelyken en gegoede Lieden, zyn aengestelt, verbeurt verklaert zal worden, verbeurt en gebruykt ter voldoening der Contributie, zonder vermindering der Quota's der geénen, die in gebreke blyven en zonder eenige terug-gave, maar dat alle die geéne, die aen deéze Order niet gehoorzaemen, zullen aengeklaegt worden als wederspannigen, en overgelevert aen het Tribu . nal-Criminel. » 3. Dat ' er behoorlyke Quittantie zal afgeleverd worden, aen de Gevers der Speciën, of Goud en Zilverwerk, en dat de Erkentenissen der betaelde sommen, valideéren zullen ter betaeling van de kooppenningen, der vaste Goederen, die aen de Geestelyken en Uytwykelingen toebehooren , en die verkogt worden of zullen worden, ter beloop van het aendeel dat zy in de Contributie schuldig zyn. 71 - » 4. Dat al het geen uyt de gelden voortspruyt, die door hun gegeven zyn, die niet in de Contributie zyn begrepen , gelyk ook het meerdere, ' t geen zy die in de Contributie begrepen zyn, zullen gegeven hebben, boven het geen zy wegens hunne Quota's hebben betaeld, of nog moeten betaelen, terstond zal gehypothequéerd worden op alle de roerende en onroerende Goederen, zoo der Geestelyken als der Uytwykelingen, ingevolge het Octroy ons door den Raed van Braband verleend . » 5. Dat al het geen van het voorname dezer Requisitie zal komen (uytgenomen de Goederen die aen verbeurtverklaering onderhevig zyn) niet anders kan beschouwd worden , dan als eene Leening, en dat ' er bygevolg eene Premie van twintig ten honderd zal toegestaen worden op de som die op de voorschreve wyze in de kas der Contributie zal gestort zyn voor zoo verre het beloop daer van de som te boven zal gaen, op welke zy mogten zyn gequotiseerd, zoodanig, dat die genen , die duysend Guldens in de kas der Contributie zullen gestort hebben, daer voor ontfangen zullen eene Obligatie van twelf honderd Guldens, en daerenboven, van de hoofd- som genieten een Intrest van vyf ten honderd tot den tyd der teruggave toe. » 6. Dat de teruggave dadelyk geschieden zal , na de volle betaling der Contributie volgens de dagteekening en nummers der Quittancien, in klinkenden Gelde van Goud ofte Zilver komende uyt den verkoop, welken men met den meest mogelyken spoed vervolgen zal. » Gedaen in het volle Collegie den 8 Brumaire het 3 jaer der Fransche Republiek, Een en Onverdeelbaer. » Deze proclamatie moest niet alleen te Antwerpen, maar ook op al de dorpen van het arrondissement afgekondigd worden. In eene geschrevene nota lezen wij : « Den ondergeteekenden Rector tot Ste Lenaerts Sub Brecht verklaert de voorenstaende prcc'amatie afgelesen te - 72 hebben met het kleppen der klock om half een uren naermiddag. >> Actum 4 9ber 1794 . » J. PROOST, Rector. » Om aan al die knevelarijen eenige afleiding te geven , werd op Vrijdag, 31 October, een echt republikeinsch feest gevierd, namelijk het planten van eenen vrijheidsboom , op de Grootemarkt. De boom werd er in processie heengevoerd, omringd door maagdekens en grijzaards. De planting gebeurde des middags, en dit deed den woordenkramers nogmaals de gelegenheid aan de hand, hun hart op te halen in ronkende machtspreuken over vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid , en luide te roemen op al de weldaden, waarmede de Franschen ons hadden begiftigd . Een rijmelaar, die zich onder den naam Republicain verbergt, had het volgende stukje laten drukken, dat wij hier letterlijk overnemen : Op de Vryheids- boom t' Antwerpen opgerigt den 10 Brumaire van het derdejaar der Franschen Eene en Onverdeelbare Republiek. Komt nader, lang verdrukten Belgen ! Aanschouwt dees' Vryheids-Boom, die ' t Hart en d' Oogen [streeld, De Heerschzugt, steeds gewoon uw rechten te Verdelgen, Is woedend' daar ze u vlucht voor ' t dierbaar vryheids- beeld . Dit groot geluk ontvangt gy van de Franschen, Zweerd hulde aan hun zui'vre Vryheids Min ! Vlegt om hun braven Kruin de schoonsten Lauwerkransen, En treed met hen het spoor der lieve Vryheid in. O Franschen ! gy, gy hebt ons zo veel Heils beschoren Ontfangt ons dankbaar hart de hand van broederschap , 73- Dan zal den ouden Grys, dan zal den Jung- gebooren Blymoedig juichen met een vrolyk handgeklap. De rechten van den mensch, door eendragt, Trouw bewaard. Verband de Tyranny, voor eeuwig, van deez' aard. V. A CTTIEN der gijzelaars, de heeren J. F. C. Werbrouck, J. B. Vrancken, J. Tourbé, Hellaert, J. Goutsiers, J. Van Deurme, B. A. Jacobs, A., De Coninck, A. Delfontaine, A. C. Van Celst, M. Wouters, Van Camp, F. J. Maes, P. J. Kremer, L. Dierckx, J. Wachters, G. Geeraerts, en L. Stordeur, zonden, op II December 1794, van uit het arresthuis, te Luxemburg, aan de Nationale Conventie een smeekschrift, hetwelk door den druk werd openbaar gemaakt. Na gezegd te hebben, dat eenige hunner, ter wille van de brandschatting van tien millioen, reeds voor de tweede maal waren gegijzeld, wezen zij er op, dat zoolang de Fransche natie de Oostenrijkers had- bestreden , niet een Antwerpenaar, om zoo te zeggen, zich onder de vaandels der verbondene mogendheden had geschaard. Zij herinnerden vervolgens aan het besluit der Nationale Conventie van 30 Messidor jaar 2 ( 18 Juli 1794 , ) waarin werd bepaald, dat er op de inwoners eene belasting mocht worden geheven, ten minste tweemaal zooveel als alle welkdanige jaarlijksche belastingen, door de oude regeering - 75 ontfangen, en zij voegden erbij , dat al de belastingen welke Antwerpen onder de vorige regeering betalen moest, nog geen 400,000 gulden wisselgeld bedroegen, makende 857,142 livres tournois. Vervolgens zegden zij : « Brussel is met vijf millioen belast, en heeft alle moeite der wereld gehad om ze bijeen te krijgen , Leuven met twee, en Antwerpen met tien millioen . en » Men moet opmerken dat, voorheen, bij het heffen van den twintigsten penning, Brussel tien , Antwerpen zes en Leuven vier betaalde ; dat deze evenredigheid werd vastgesteld in den tijd toen de handel te Antwerpen het bloeiendst was, er thans veel meer handel te Brussel dan te Antwerpen wordt gedreven . Het verdient ook te worden aangemerkt, dat er te Brussel verscheidene fortuinen zijn welke kollossaal mogen heeten, terwijl Antwerpen er geene enkele dergelijke bezit ; en ten slotte, dat in het jaar twee en tachtig dezer eeuw, de bevolking van Brussel op 100,000 zielen werd geraamd, en te Antwerpen maar op 48,000 . >> Het zij ons toegelaten, hier te doen opmerken, dat wij niet zoozeer onze eigene zaak, als die onzer medeburgers pleiten, aangezien wij allen het aandeel hebben gestort, dat van ons werd geëischt. Dat het ons veroorloofd weze, aan uwe achtbare vergadering in bedenking te geven, dat, ondanks de krachtige, gezamenlijke pogingen der municipaliteit en burgers van Antwerpen, om heel de belasting te kwijten, er daartoe nog al te veel ontbreekt, om te durven verhopen, binnen kort er aan te kunnen voldoen, vooral wanneer men in aanmerking neemt, dat de hulpmiddelen teenemaal schijnen. uitgeput te zijn ; en diensvolgens, bijaldien wij moeten wachten tot alles voldaan zij , wij nog lang in eene smartelijke ballingschap zullen moeten kwijnen. » Wij durven dus, ten gunste onzer medeburgers, aan de Fransche Volksvertegenwoordigers vragen, dat zij de belasting zouden verminderen, welke op de gemeente Antwerpen is geheven ; wij durven hun voor ons vragen, dat zij ons eene algeheele vrijstelling zouden toestaan, en ons, na een 76- afzijn sinds den 26 Vendémiaire ( 17 October) laatstleden , tot onze bloedverwanten te laten wederkeeren. » ( 1 ) Onmiddellijk vond dit smeekschrift geen gehoor ; althans, de gijzelaars werden eerst in de maand Februari 1795 ontsla gen, maar er werd aan Antwerpen vergund, dat een deel der brandschatting, met assignaten zou mogen aangezuiverd worden. In eene later gedrukte Mémoire sur la contribution de guerre, imposée à la ville d'Anvers et à son arrondissement, wordt gezegd, dat er boven de tien millioen livres , nog twee millioen aan boeten waren betaald . Om haar aandeel in de brandschatting van tien millioen en in eene kort daarop gevolgde leening van drie millioen te kunnen kwijten, hadden de kerken en kloosters een deel harer eigendommen, waarvan zij alsdan zeer goed waren voorzien, moeten te gelde maken. Voor haar aandeel bezat O.-L.-Vrouwekerk, met het kappittel, de plebanie enz. , alleen omtrent 200 huizen, zonder de hoeven en landen mede te rekenen. Dit alles werd door onze vreemde verdrukkers als goeden buit aanzien. Ondanks al die schaamtelooze rooverijen, herhaalde men gedurig, dat wij nu eerst vrije menschen waren, en ongetwijfeld om die onzinnige bewering te bevestigen , werden hier allerlei Fransche gekheden ingevoerd. Te Parijs was een eeredienst aan de « godin der Rede » ingericht, en de schoonste vrouwen, gewoonlijk tooneelspeelsters, werden er als godinnen vereerd. Dewijl dit met haar bedrijf goed samenging, kweten deze zich uitmuntend van hare taak en lieten zich de algemeene hulde welgevallen . Ook te Antwerpen zouden wij dergelijke feesten hebben. De paters Lieve- Vrouwebroeders, waren uit hun klooster verdreven, dat op de Meir gansch de (1) Petition des Oluges de la commune d' Anvers a la Convention Nationale. Zonder naam van drukker of stad. 77 oppervlakte besloeg, waar thans het bisschoppelijke college is gebouwd, en hunne kapel, uitkomende over de Grammay straat, moest tot tempel der Rede worden ingewijd . Het feest had plaats op Zondag, 30 November 1794. Ten 10 ure ' s morgens trok er, langs de Schoenmarkt, Kammenstraat, Oude- Koornmarkt, Grootemarkt, Melkmarkt, Eiermarkt tot op de Meir, een nog al lange stoet, samengesteld uit trompetters en ruiters voorop ; dan volgde er een wagen, waarop het schavot, de galg, het rad en andere marteltuigen stonden, welke, op bevel der crimineele rechtbank, moesten worden verbrand. Onmiddellijk daarachter reed een wagen, waarop de godin der Rede, onder eiken takken , gezeten was, en omringd door muzikanten. Ongetwijfeld had men te Antwerpen geene enkele vrouw kunnen vinden, welke die alleszins bespottelijke taak wilde op zich nemen ; althans het godinneke der Rede was een 7jarig meisje, dat voorzeker niet begreep, welke belachelijke rol men het deed spelen. Aan de galg hing het levensgroot afbeeldsel van keizer Joseph II, op last van het magistraat, door A. B. De Quertenmont geschilderd, hetwelk vroeger ten stadhuize, op de statenkamer pronkte, en op het schavot bemerkte men een pauselijken mijter, een bisschoppelijken staf, blazoenen en portretten van verschillende mogendheden. Op de Meir werd een groot vuur ontstoken, waardoor dit alles, alsmede ook de straftuigen werden vernield. In den tempel der Rede werd het godinneke op het voetstuk gezet, dat tot dan toe voor het beeld der H. Maagd had gediend, en de redevoeringen volgden alsdan van zelve. De openbare beschuldiger, zekere Baret, sprak het eerst en klaagde de pries: ers aan, als wezende zij de oorzaak van alle kwaad. Namens het magistraat, werd er nog tweemaal op denzelfden toon gesproken. Natuurlijk gebeurden al die 78 - onzinnige woordenkramerijen in het Fransch, zoodat de meeste Antwerpenaars, welke gedwongen of ongedwongen, de plechtigheid met hunne tegenwoordigheid vereerden, er geen woord van verstonden. Wij, die ons de moeite hebben getroost die bombastige toespraken te lezen , kunnen int geweten verklaren, dat zij er hoegenaamd niets bij verloren. hebben . Met begeleiding van muziek, werd er een Fransch lied gezongen, dat niet minder.dan dertien coupletten bevatte ; als een staaltje , schrijven wij hier het laatste af : Montrez vous digne d'être libre, Peuple d'Anvers, soyez Français ! C'est par l' Escaut, non par le Tibre, Que vous récevrez les décrets ; Vous maudissez vos anciens Maitres, Vous ne voulez ni Ducs ni Rois... Eh ! qu'on dise aussi : l'Anversois Peut très bien se passer de prêtres . Ook zong men een Vlaamsch liedje, op de wijze de boer zal ' t al betalen. Het telde acht stroofjes, echt caramellengerijmel ; ziehier den aanvang : Kloek aen nu Nederlandsche schaer, Die eylaes nu zoo menig jaer, Door valssheyd zyt bedrogen ; Van adel, princen hoog van staet, Die U wilden brengen tot baet, Wat hebben zy gelogen. Nadat het feest in den tempel was afgeloopen, werd het in den refter van het klooster dapper voortgezet, en des avonds had er, in het Tappissierspand, eene kostelooze vertooning plaats, opgevolgd door een bal . 79% - In den namiddag van den volgenden dag, werd in den tempel der Rede een republikeinsche sermoen gedaan, waarna aan het gemeene volk assignaten werden uitgedeeld . Tot aandenken van die zonderlinge tempelinwijding, was er besloten, dat er voor het zevenjarig Redegodinneke eene medaille zou worden geslagen, met het volgende opschrift : A la citoyenne agé de sept ans, qui la première en cette ville a representé la liberté dans la fête civique du 10 Frimaire de l'an 3 de la république française . La ville d'Anvers offre cette médaille comme une preuve de son amour pour la liberté. De brandschatting van tien millioen, zoowel als de gedwongen contributie van 3,000 livres gingen , intusschen nog altoos zeer slecht ; ten einde de stortingen wat te bespoedigen, had het magistraat, daags voor de tempelwijding, eene << Extraordinaire waerschouwinge » laten uitgaan, waaruit wij het volgende overschrijven : « 1e Alle Eygenaers ofte Bezitters van Obligatien aen den Draeger, ten laste van de vereenigde Staeten van NoordAmerica , van Zweden, Denemarken en Rusland zullen de zelve overhandigen aen de Commissie daer toe aengesteld, op den Raedhuyze, op pene van te worden aengezien als vyanden van het gemeenebest. » 2 Het zelve zal plaets grypen, ten opzigte van alle Bezitters of Bewaerders van Diamanten en edele Gesteentens gezet of ongezet, deeze zullen van wegens het Magistraet door twee desverstaende worden geschat. » 3e Gemelde Obligatien en Gesteentens zullen bewaerd worden ter Thresorye in eene kas met 2 sleutels, waer van eenen berusten zal in handen der Thresoriers , den anderen onder den Betaelder der Legers. » 4e Alle en igelyke de Goederen, ' tzy meubel of immeubel der Kerken, Cappittels, Kloosters en Abdýen, zoo mede alle de vaste Goederen der Uytwykelingen, worden van nu af voor opgemelde Obligatien en Gesteentens als eenen Borg vast gestelt. » 5 Er zal gegeven worden eene Premie van 10 per cento 85 op het beloop der bovenstaende Effecten , betaelbaer in Republicaensche Munt. » 6e Het Magistraet zal dagelyks doen uytkondigen 2 Lysten, van die de welke, die Effecten zullen hebben ingebragt, met de naemen der Brengers, de hoedaenigheyd, quantiteyt, en waerde der zelve, om te worden terug gegeven, na maete dat het product van de Verkoopingen, bij de Rentmeesters zal inkomen. »> Dewijl de burgers niet zeer haastig bleken te zijn , om hunne obligatien in te brengen, volgde er op 25 Frimaire (15 December) nogmaals eene waarschuwing, aen alle >> Maekelaers binnen deze Stad , om uyterlyk voor ofte op den » 30 dezer maend Frimaire, ter Stads Tresory accuratelyk, by ondergeteekende Lysten, op- te-geven, en zulks op den » Eed by het aenveerden van hun Ampt gedaen, voor welke >> Persoonen zy zedert twee jaeren hebben gekogt, Obligatien » op Zweden, Denemarken, Rusland en Noord America, » met de Datums by ieder Koop gesteld, op poene dat, zoo >> zy daer ontrent naerlaetig mogten zyn, ofte iets verzwygen » als ongehoorzaemen en Myn- Eedige te zullen worden >> gestraft. »> Van zulke eene verregaande onbeschaamde schelmerij, als die waarvan de sansculotten nu blijk gaven, waren de Antwerpenaars nog niet getuigen geweest. De winter van 1794-95, is als een der strengste in de Antwerpsche jaarboeken bekend gebleven . Vooral in de maand Januari vroos het steenen dik, en daarbij , tot overmaat van ramp, werden de levensmiddelen zeldzaam , en diensvolgens buitengewoon duur. De winkels bleven meestal gesloten ; de winkeliers namen geenen voorraad meer meer in, aangezien zij hunne waren voor geene assignaten wilden afleveren, want als men deze ontvangen had, kon men ze niet dan voor eenen spotprijs kwijt worden. Om in 81 - het immeraangroeiende gebrek eenigszins te voorzien, werd er bij verordening uitgeveerdigd, dat al de arme menschen, welke voorwerpen in den berg van barmhartigheid hadden verpand, dezelve kosteloos mochten terug halen, uitgenomen goud en zilver, en wanneer er minder dan zes gulden was op geleend. Bij besluit van 5 Januari 1795, werden de maalders en bakkers verplicht, de hoeveelheid meel op te geven, die zij nog bezaten. Voortaan zou het meel aan de bakkers uit het stadsmagazijn worden bezorgd, en zij , die zouden weigeren te bakken, zouden « als Uythongeraers beschouwt en aen de criminele » Regtsbank worden overgelevert. » Te beginnen met den 20¹ van bovengemelde maand, zouden er kaartjes worden uitgedeeld, waarmee ieder huisgezin een bepaald getal brooden, bij eenen aan te duiden bakker, zou kunnen gaan halen . Bij al die ellende , werd er een wezenlijk misbruik van het luiden der klokken gemaakt, alsmede van het beiaardspel. Zoohaast de Fransche legers ergens eene stad hadden veroverd, hoe klein ook, werd zulks bij klokgelui en beiaardspel aan iedereen bekend gemaakt. Den 21 Januari werd zelfs de verjaardag gevierd der halsrechting van Lodewijk XVI, en alhoewel het bijtend koud was, gebeurde dit onder de opene lucht. Het feest moest door de tegenwoordigheid van de godin der Rede worden opgeluisterd. Op de Grootemarkt, onder den vrijheidsboom, was eene stellage, rondom met treden, opgetimmerd. In het Fransch en in het Vlaamsch las men er de volgende opschriften : HAAT AAN DE KONINGEN. GEHOORZAAMHEID AAN DE WETTEN. LIEFDE TOT de deugd. 6. - 82 - Het meisje, dat voor godin dienen moest, werd op den troon gezet, onder het gelui der groote klok, het spelen van muziek en het geronk van het geschut. Redevoeringen en liederen kwamen er weeral niet te kort : daar schenen de sansculotten zeer veel van te houden. Maar toen zij de koude al te scherp vonden, trok men naar den tempel der Rede. waar nog eenige liedjes werden gezongen, ongetwijfeld ook wel de Marseillaise, ( 1 ) van welk lied er in 1793, te Parijs, bij den boekdrukker H. J. Jansen, Cloitre Saint- Honoré, eene puike vertaling, of beter gezegd, omwerking, was verschenen, onder den titel : De Marche der Marseillanen. Dit vernederlandst lied duidt een bekwamen Hollandschen dichter aan. Wij laten het hier volgen : Op, op, rechtschapen Vaderlanders ! De dag der glorie lacht ons aen. Gy ziet de bloedige oorlogstanders Van aards-tierannen voor U staen. Hoort ge op het veld die tygers huilen : Wier klauw, gereed tot roof en moord, Uw gade en kroost het hart doorboort, Ofschoon ze ook in uwe armen schuilen . Te wapen Burgery, schaer uwen heldenstoet ! Ruk aen, drenk uwen grond met dat onwaerdig bloed ! Wat wil dien drom van zaemgezwooren, Van koningen, van slaven, toch ? Voor wie die kluisters, lang te vooren (1) De genieofficier, Joseph Rouget-de Lisle, welke dit wereldberoemd strijdlied heeft verveerdigd, was geen volbloed republikein, zooals men wellicht meenen zou ; hij was integendeel een warm voorstaander van den troon. Na de halsrech ting van Lodewijk XVI, had hij, verontweerdigd over het plegen van die gruweldaad, in wanhoop zijnen degen verbroken ; ook moest hij , tijdens het schrikbewind, zijne koningsgezindheid, met gevangenschap boeten. Bij de terugkomst van Lodewijk XVIII, in 1814, schreef hij eene cantate, met het slotvers Vice le roi ! - 83 - Gereed gemaekt met snood bedrog ? Voor U, o Franschen ! ... voor uw vuisten ! Wat schampre hoon ! Men durft beraan , Om ons in d' ysren boei te slaen ; In ketens, die wy lang vergruisten ! - Te wapen Burgery, schaer uwen heldenstoet, Ruk aen, drenk uwen grond met dat onwaerdig bloed ! Hoe? zouden onze vrye velden Beheerscht zyn door dit vreemd gebroed ? Door huurelingen onze Helden Verpletterd worden met den voet ! Hoe ? zouden ons geboeide handen Den nek doen krommen, groote God ! Hoe ? zou ' t beslisschen van ons lot Afhanglyk zyn van dwingelanden ! Te wapen Burgery, schaer uwen heldenstoet, Ruk aen, drenk uwen grond met dat onwaerdig bloed ! Tierannen beeft ! En gy verraders ! Die elks veragting op U laedt ; Straks jaegt het strafzwaerd U door de aders De bloed- prys voor uw gruweldaed. Tot uw verderf vliegt elk te wapen. En komen onze Helden om, - Het aerdryk baert een' nieuwen drom , Met de eygen deugd in ' t hart geschapen. Te wapen Burgery, schaer uwen heldenstoet, Ruk aen, drenk uwen grond met dat onwaerdig bloed ! O Franken ! als rechtaerte braven, Ai ! maetigt, of verheft uw zwaerd ; Verschoont dien somb'ren sleep van slaven , Met weerzin tegen ons geschaerd . Maer die ontmenschte dwingelanden ! Maar dien Bouillé, en zijn gebroed ! Die tygers, die, in euvelmoed, — 84 - Hun moeder tystren met hun tanden ! Te wapen Burgery, schaer uwen heldenstoet, Ruk aen, drenk uwen grond met dat onwaerdig bloed ! Versterk ons wraakstaal, reine liefde, - Gewyde zugt voor ' t Vaderland ! O Vryheid, vryheid, die ons griefde, Stry met uw Braven hand aan hand ! De zege kroone onze oorlogschaeren, Genodigd op uw luid geschal ! Uw haters zien, bij hunnen val, Uw zegeprael, onze eereblaeren ! Te wapen Burgery, schaer uwen heldenstoet , Ruk aen, drenk uwen grond met dat onwaerdig bloed ! In onze jeugd vernamen wij, uit den mond van eenen tijdgenoot, dat dergelijke gekke feesten verscheidene malen werden herhaald, en er telkens eene nieuwe godin der Rede werd gehuldigd. Een dezer was, volgens aan ons meedegedeelde oude aanteekeningen, het onmondig kind van eenen schaarslijper, met name Spirlet. Een ander was de dochter van eenen hairkapper uit de Jodenstraat en heette Joanna Josepha Antonia Willebors. Zij was op 23 October 1785 geboren en trad op 18jarigen ouderdom , met een Franschen kok, Jan Maurits Rodet, die van zijne eerste vrouw was gescheiden, in het huwelijk. Of zij in haar huwe lijk veel vreugde heeft beleefd, is niet te denken, want volgens eene ons toevertrouwde nota, verkeerde zij niet in voorspoedigen toestand en moest meer dan eens om onderstand vragen. Voormelde tijdgenoot verzekerde ons insgelijks, dat die feesten bij de gegoede burgerij geenen ingang vonden en slechts door een aantal arme lieden werden bijgewoond, die men eene assignaat in de hand gestopt en aldus naar den - 85 Redetempel had gelokt. Ter bevestiging daarvan , lezen wij in een oud handschrift : « alle dese dingen wirden van niemand >> als van slegt volk by gewoond. >> Die feesten gaven echter geen voedsel aan de ledige magen. Alles was purper duur, want de weinige nog voorhanden zijnde levensmiddelen werden zorgvuldig verborgen ; ook kwamen er geene boeren meer naar de markt, al was nu het maximum afgeschaft. Wel had het stedelijk bestuur eene verordening doen afkondigen, waarbij de dagloonen waren verdubbeld ; maar wat kon dit helpen ? De bazen zonden hunne heele gasten door en namen er halve. Overigens, er was schier volslagen gebrek aan werk, en de nood was ten top gestegen ; het arme volk leed honger.

en

Alle dagen stonden er, van ' s morgens vroeg, in de bittere koude, honderde menschen voor de broodwinkels, ongeduldig wachtend tot de bakkers hun brood uitdeelden dan gebeurde het nog zeer dikwijls, dat er voor talrijke arme duivels niets te krijgen was, en deze weer, met ijdele handen, ongetroost moesten huiswaarts keeren . Bij dit alles was het brood nog zeer slecht, al had men het dan ook den naam van « gelijkheidsbrood » gegeven ; het bestond meest uit zemelen en een weinig meel. Er werd een liedje op gemaakt, dat wij , in onze jeugd, nog dikwijls hoorden zingen . Onze moeder zaliger kende dit lied geheel van buiten en zong, in de lange winteravonden, terwijl zij zich vlijtig met haar huiswerk onledig hield, het, met heldere stem, hare kinderen meermaals voor. In lateren leeftijd, en toen de brave vrouw reeds lang naar een beter leven was overgegaan, heeft het ons dikwijls berouwd, het niet uit haren mond te hebben opgeschreven. Wat ervan zij , hier volgt, bij geheugenis, een stroofje, zonder evenwel voor de volkomene getrouwheid er van, in te staan : 86 - Van 's morgens vroeg ten half dry Stonden wy aen de bakkery, Met een dixken in de hand, Te wachten naer ' nen roggen kant. En dan konden wij ' t schier niet eten, 't Meel dat was er in vergeten ; Och Heer ! Och Heer! Nooit geen Franschen in ' t land hier meer! En elke stroof eindigde met het refrein : Och Heer ! Och Heer ! Nooit geen Franschen in ' t land hier meer ! Ten slotte moest het magistraat bekennen, dat het zich in de onmogelijkheid bevond, de burgers langer van brood te voorzien. Wel mocht het graan vrijelijk ter markt worden verkocht ; de landlieden zouden zelfs bij de policie bescherming vinden ; maar de boeren hadden geen vertrouwen meer in die beloften en bleven te huis. Het zag er voor de bevol king zeer slecht uit ; er was in het stadsmagazijn geen meel meer te bekomen, en de behoeftigen konden maar zien waar zij eten vonden. Om het graan te sparen , was het verboden. bier of sterke dranken te brouwen, en mocht er zelfs geen zoetekoek worden gebakken ; ook niet met nieuwjaar. Dit alles kon echter geene leniging brengen aan de ellenden ,. waaronder de werkende menschen toen gebukt gingen. Hadde men de hongerige buiken met holklinkende redevoeringen kunnen vullen, ja ! dat ware eene schoone zaak geweest, want die kon men dikwijls en kosteloos gaan hooren. Elken decadi werden er, in den tempel der Rede , voor het publiek , republikeinsche aanspraken gehouden . Het magistraat wilde de weeskinderen dwingen , die preken te komen aanhooren , doch de aalmoeseniers verzetteden zich kracht- 87 dadig, met welgelukken, tegen dien eisch, en dit wel in naam van de godsdienstvrijheid, welke door de Nationale Conventie was erkend. Van de eene plagerij viel men in de andere : eene ambtelijke waarschuwing van 6 Meert, luidt : « Alle Logisthouders, Herbergiers, Tracteerders, Caffé, Wyn en Brandewynschenkers, Bakkers, Apothekers, en generalyk alle Winkeliers, eenigen Koophandel dryvende in Levensmiddelen van de eerste noodzaekelykheyd, en welke een half jaer voor ofte onmiddelyk naer het inkomen der Zegenpralende Franschen, hun met dezen respectiven Koophandel ophielen , zullen verpligt zyn binnen de dry dagen hunne Huyzen en Winkels wederom te openen, de zelve te verlichten, en hunne voorige Neiringe voords te dryven tot welzyn van het Gemeene- best, op poene van zes honderd Livres amende. >» De uithangborden moesten worden herplaatst, op boete van 300 en de voornoemde tapperijen en winkels moesten tot 10 ure ' s avonds open blijven, op boete van 600 livres. De brandschatting van tien millioen, zoomin als de geldlichting van 300.000 livres, waren nog altijd niet ten volle aanbetaald. Kerken en kloosters hadden reeds eenige harer eigendommen verkocht, doch vermits het geld zeer schaars bleek te wezen, konden zij niet gemakkelijk koopers vinden, en om haar aandeel te kunnen storten, hadden zij hare gouden en zilveren kerksieraden moeten inleveren. Deze gewijde voorwerpen, waaronder zich wezenlijke kunststukken bevonden, werden door de Vandalen stuk geslagen, of wel , in kroezen tot staven versmolten en, op karren, naar Frankrijks hoofdstad gevoerd. In het begin van 1795, werd België door onze Fransche verlossers met een requisitie, of gedwongen inlevering van 300.000 paar schoenen geslagen, waarvan 8.500 paren ten 88 laste van Antwerpen ; maar den 9 Juni was er nog geen enkel paar geleverd, en er werd opnieuw eene dringende uitnoodiging aan de belanghebbenden gezonden, om aanbiedingen te doen. Alles werd langs hoe meer op een Franschen leest geschoeid, onze instellingen kregen, de eene voor, en de andere na, een vreemd aanzien, en van Vlaamsch recht en Vlaamsche zeden werd er niet meer gesproken. Met één woord, er ontbrak niets meer dan dat ons landeke teenemaal Fransch worden zou. Dit werd er dan ook op aangelegd. Om te beginnen werd elkeen, vrouwen zoowel als mannen, gedwongen de Fransche kokarde te dragen, maar aangezien er zeer veel nalatigen waren, maakte de plaatselijke bevelhebber, den 16 Mei, het magistraat daar opmerkzaam op, en in een ambtelijk bericht leest men: « Word bevolen aen allen Borger >> en Borgeresse van binnen de 24 ueren naer de tegenwoór- >> dige Uytkondinge te draegen de dry Couleurige Cocarde » der Natie op straffe van aengehouden ende gestraft te >> worden ingevolge de Wet. » Tevens werden de verspreiders van valsche nieuwswaren ook met straffen bedreigd. Er was door de heethoofden een Comité van Waekzaemheyd ingericht, waarvan burger Vermeulen voorzitter en burger Mesigh secretaris was. Op 21 Januari 1795 vierden de leden, in den tempel der Rede, den tweeden verjaardag der halsrechting van « Louis Capet, » zooals zij den ongelukkigen koning Lodewijk XVI noemden. De advocaat Karel d'Or was de woordenkramer ; gansch zijne redevoering was, zooals men begrijpen zal, eene aaneenschakeling van holklinkende volzinnen. Niettemin, of wellicht juist dáárom, werd zij , op last van het comiteit, bij den burger Parys, in de beide talen gedrukt. Ziehier, volgens de Vlaamsche vertaling , een staaltje van zijnen dollemanspraat : 89 « Borgers het was deézen zelven dag, deéze zelve uere , dat Ludovicus den XVI ophiel te leéven ; de maet van zyne schelmstukken was vervult, en daer moest een voorbeeld van de Koningen zyn ; het gerugt van zyne dood was aenstonds tot over de Alpsche en Pyreneésche Bergen bekent, het weergalmde op de boorden van den Donau, van den Tyber en den Temst, en de Tyrannen wierden bleek van schrik op hunne Troonen, terwyl de Vrienden van Vryheyd en Evengelykheyd, verspryd op het Oppervlak van deéze Aerde, hun vreugd-geroep tot aen de wolken laten hooren... » Het is den Verjaerdag van die Gebeurtenis, Borgers, die Wy heden vieren, in het aenschyn van hetOpperwezen, in het Aenschyn van dien, die het Vraekzweèrd der bedrukte Volken bestierd op de pligtige Hoofden der Koningen en Verdrukkers. >> En op dien toon buldert Karel d'Or een viertal bladzijden voort. Ook riep hij uit : « Jae, jae, wy zullen Fransche » worden, wy zyn het reeds ! » Waren wij het toen nog niet, het zou toch niet lang meer duren. Terzelfdertijd begon men de katholieke burgers te plagen en het den geestelijken zeer lastig te maken. Den 4º Thermidor van het jaar III der Fransche republiek, of voor elkeen verstaanbaar gezegd, op 22 Juli 1795, liet de Fransche volksvertegenwoordiger Giroust, in zending bij de legers van het Noorden en van Samber en Maas, het volgende besluit afkondigen, hetwelk overal in beide talen werd aangeplakt : ༥« Willende in het overwonnen land de godsdienstvrijheid handhaven en tegelijkertijd de wanorders voorkomen, welke de uitoefening ervan zouden verstoren ; » Overwegende dat in eenige gemeenten de processiën buiten de kerken, aanleiding gegeven hebben tot onbetamelijke botsingen , tusschen personen van verschillenden godsdienst ; » Besluit het volgende : DE SANSCULOTTEN TE ANTWERPEN.. 7. 90 » Art. 1. Er zal voorloopig geene enkele processie buiten de kerken worden gehouden. » Art. II . De militaire bevelhebbers zullen zorg dragen dat de rust en de welvoegelijkheid, bij de uitoefening van den godsdienst, hoegenaamd niet worden gestoord. » Art. III. Dewijl de eeredienst binnen de kerken en niet in de omliggende straten moet worden uitgeoefend , zullen er geene samenscholingen aan de portalen mogen plaats hebben. » Art. iv. Al de militaire en burgelijke overheden zijn verplicht te straffen, al wie de bedienaars van den godsdienst of de burgers die in of uit de kerken komen, zou lastig vallen. » Na de afkondiging van dit besluit, gingen er geene plechtige processiën meer langs de straten van Antwerpen ; alleen. de berechtingen en begrafenissen hadden nog, volgens de oude gewoonte, plaats. Maar ook dit zou niet lang meer worden gedoogd ; er stonden aan Antwerpen nog vele donkere dagen te wachten ; er heerschten droefheid en kommer in menig huisgezin . VI. OOALS wij in een vorig hoofdstuk hebben gezien , was de scheepvaart op de Schelde, den 16" November 1792 , door de Fransche republiek, vrijverklaard , na ongeveer anderhalve eeuw, ten voordeele van Engeland en Holland, gesloten te zijn geweest. Onmiddellijk nadat België door generaal Dumouriez was ontruimd, hadden de eigenbaatzuchtige Hollanders de Schelde weder gesloten ; doch na den tweeden inval, en vooral nadat de Fransche huzaren de Hollandsche vloot, die aan de monding der Zuiderzee, nabij Texel, lag vastgevrozen, over het ijs heen, bemachtigden, en generaal Pichegru vervolgens gansch Holland overrompelde, was het voor immer met hunnen overmoed gedaan. De Scheldevaart werd opnieuw heropend, en die vrijverklaring van onze schoone rivier, werd op Maandag, 17 Augustus 1795, wettelijk gevierd en bekrachtigd . Ten 4 ure des namiddags, na van aan het fort St. - Laureis , de Schelde te zijn opgevaren, hielden de Fransche vertegenwoordigers, D. V. Ramel en J. Lefevre, vlak voor de stad, aan de Werf stil . De leden der municipaliteit, met hunne 11 92 - driekleurige sluiers versierd, stonden, benevens een aantal volk, op de kade geschaard, en om aan de plechtigheid meer aanzien te geven, was de bezetting onder de wapens geroepen . Een der beide vertegenwoordigers sprak eene redevoering uit, waarin de Belgen werden aangemaand, zich bij Frankrijk aan te sluiten en maar ééne familie uit te maken. Vervolgens werd de vrijheid van de scheepvaart op de Schelde uitgeroepen en onder de hoede der Fransche republiek gesteld . Al de schepen moesten voortaan de nationale vlag voeren. Doctor J. H. Matthey, een Maaseyckenaar, sedert 1770 te Antwerpen gevestigd , zegde, als voorzitter der municipaliteit, namens de Antwerpenaars, aan de Nationale Conventie dank voor die vrijverklaring. Het slot zijner toespraak luidde als volgt : « Ontfangt dan, Volksvertegenwoordigers ! de zuyvere Hulde welke Wyaen die verhevene Vergaedering betoonen, doet aen onze Weldoeners gevoelen hoe zeer de Belgen in ' t algemeen aen de Conventie verknogt en aengekleeft zyn, en hoezeer de stad Antwerpen in ' t byzonder haer dankbaer is , geleyd wordende door de Grondregels van de Gelykheyd en van de Vryheyd, welke zy nooyt zal naelaten van de belyden, gevoelens die niet zullen als aengroeyen op het nog gelukkiger Tydstip wanneer het Belgenland aen Vrankryk zal vereenigt weézen, en dat Tydstip wanneer de menschen van die twee Natiën, maer een en de zelve Familie zullen uytmaeken . (1) De twee Fransche volksvertegenwoordigers legden de belofte af, dat zij , bij de Nationale Conventie, dien wensch zouden doen kennen en ondersteunen. (1 ) Proces-verbael van de Openinge der Schipvaert op de Schelde waer van de Vryheid uytgesproken is door de Fransche Republiek den dertigsten Thermidor, Verjaer- en Feest-dag van den Onsterrelyken tienden Augusty 1792. (O. S. ) Eene brochuur in klein quarto- formaat, met Franschen en Vlaamschen tekst, « de l'Im- primerie du Citoïen Parys. » 93 Om het feest meer plecht bij te zetten, vaarden al de schepen uit de vlieten, gevlagd en gewimpeld, bij herhaald kanongedommel, de rivier, voor de stad, op en neer. Ook in de stad zelve was het feest, met muziek en klokgelui. Op eenen praalwagen zat een troep muzikanten lustig te spelen. ' s Avonds werden de voornaamste gebouwen verlicht, alsmede de Beurs, waar, onder de gaanderijen, cenige vaten bier en wijn voor de krijgslieden lagen. Op de Meir stond een schoon vuurwerk gereed, dat evenwel, ter oorzake van het slechte weer, eerst den volgenden avond kon worden afgestoken. In de hoop, niet langer als een overwonnen volk te worden behandeld en voortaan van de knevelarijen en brandschattingen bevrijd te zullen wezen, waren vele Belgen de inlijving bij Frankrijk niet ongenegen. Uit verschillende steden van ons vaderland, ook uit Antwerpen, werden adressen en smeekschriften naar Parijs gezonden, om op de vereeniging met Frankrijk aan te dringen. In het adres van het hooger middenbestuur van België leest men : « Het gezonde en verlichte deel van het Belgische volk, smacht sedert lang naar eene wezenlijke aansluiting bij de Fransche republiek. Deze vereeniging werd meer dan eens gevraagd, en de ontvangst, welke gij , voor twee jaren aan die vraag deed, ontstak in het hart der Belgen de hoop, den gelukkigen dag voor hen te zien aanbreken, waarop zij met een heilige geestdrift zullen kunnen zeggen : Wij zijn Fran- schen ! » En moeten bekennen, dat dergelijke lafheden met Vlaamsche namen zijn onderteekend, zooals Lambrechts, Metdepenningen, Meyer, enz. ! In den loop der maand September 1795 werd er, in de 94 - Nationale Conventie, over die vereeniging beraadslaagd . Slechts twee leden, Armand en Lesage, verklaarden er zich tegen, en na verdaagd geweest te zijn, stemde de Vergadering, alvorens de volmacht waarmee zij bekleed was, voor immer neer te leggen, onze inlijving bij Frankrijk. Alzoo waren de Antwerpenaars van natie veranderd ; op zekeren morgend vernamen zij , en wel zonder eenige verwondering, dat zij voortaan deeluitmaakten van de groote Fransche republiek zij waren als Belgen gaan slapen en werden als Franschen wakker. Men zegde hun, dat zij nu eerst << menschen » waren geworden , weerdig het volkenrecht te genieten. Dit was evenwel niets anders dan grootspraak, want de verdrukking nam immer toe ; het reeds zoo zwaar knellende juk werd nog knellender. Dit belette niet , dat onze vereeniging met Frankrijk, op 7, 8 en 9 October, met herhaaldelijk klokgelui, beiaardspel en verlichting werd gevierd. Voor het einde van dit jaar hadden er nog republikeinsche feesten, klokgelui en verlichting, in overvloed plaats ; maar zij konden de Antwerpenaars niet wakker schudden uit de moedeloosheid, waarin zij waren gevallen. Ook vonden die feesten geen den minsten bijval , tenzij bij eenige heethoofden en woelmannen ; de vredelievende burgers bleven rustig te huis, den rampzaligen toestand betreurend, waarin hunne geliefde moederstad verkeerde . Het dragen der Fransche kokarde wilde bij de Antwerpenaars maar geenen wortel schieten . Dat men hen tegen dank, en zonder hen te raadplegen, tot den rang van Citoyens had verheven, was reeds meer dan genoeg, beviel hen in geenen deele. Om hen daartoe over te halen, werd er, den 11n Januari 1796, wegens het centraal bestuur, een bericht aangeplakt, luidende als volgt : « Er word geordonnéerd aen alle Borgers, >> in de uytgestrektheyd van het Departement der twee Nethen 95 -- » van zig te versieren met eene Nationale Cocarde op eene » duydelyke en zigtbaere wyze, op straf voor de Overtreders » van gepakt en in de Gevangenis gesteld te worden voor » den tyd van dry dagen, en daerenboven te worden ver- » weezen tot eene boete overeenkomstig met de weérde van » dry dagloonen . » Vier en twintig uren na de afkondiging, zou dit besluit reeds van kracht zijn . De eeredienst der Redegodin was destijds reeds teenemaal buiten de mode geraakt ; de Franschen zelve haalden er de schouders voor op. Nu had men weer wat nieuws verzonnen : Den 6º Februari 1796, werd door het centraal bestuur bevolen, « dat de geweezene Kerke der Jesuieten dienen zal ter » verzaemel-plaets voor het vieren der Feesten, de Broeder- » lyke vereeninge der Republikaenen , de publieke onderwy- » zing, en tot de leezing der Wetten, deéze plaets zal benoemt » worden onder den naem van Tempel van de Weth. » De tempel der wet moest op Maandag, 26 Februari , worden ingewijd met een feest en het planten van een nieuwen vrijheidsboom , dewijl de oude gestorven was. Aangezien de Jesuitenkerk voor hare nieuwe bestemming nog niet in gereedheid was gebracht, werd intusschen de Huidvetterskapel daartoe gebruikt. Onder het gelui der klokken en het spelen van den beiaard, werd daar, op gemelden dag, de nieuwe vrijheidsboom afgehaald door eenen stoet maagdekens, opgevolgd door de leden van het magistraat en van de burgerlijke en criminele rechtbank, allen begeleid door eene afdeeling der bezetting en een muziekkorps. De boom werd feestelijk naar de Grootemarkt gevoerd, waar aan redevoeringen en liedekens geen gebrek was. Een der sprekers, de advokaat Karel d'Or, verklaarde zich overgelukkig, deel te maken van de Fransche republiek. De tempel der wet zou eene openbare school zijn van 96 republikaansch onderwijs ; daar zouden de valsche aantijgingen der priesters wederlegd en aan de dweepzucht den doodsteek worden toegebracht. De psalmen Davids waren , zoo beweerde hij , eene wansmakelijke dwaasheid en zouden door republikeinsche liederen worden vervangen, enz . enz . Ten slotte deelden de maagdekens, aan de sansculotten, lauwertakjes uit, en ' s avonds had er een groot kosteloos bal in den schouwburg plaats. In den tempe! der wet werden nu elken decadi of republikeinschen Zondag, de wetten en besluiten in het openbaar voorgelezen, en het was ook daar dat de republikeinsche huwelijken werden gesloten. Bij de zoogezegde publieke ouderwijzing werd er niet weinig gewoordenkraamd over Fransche vrijheden en Franschen wind. Dewijl het volk er echter niet gewillig heen kwam, besloot men, het er heen te lokken ; daartoe werden er boterkaartjes uitgedeeld, en al degenen die eene revolutionaire preek wilden hooren, ontvingen een pond boter. Nu waren. er spoedig toehoorders in overvloed ; maar zij kwamen er niet zoo zeer om de preek, dan wel om het pond boter. Die uitdeelingen duurden evenwel niet lang, want de boter was te schaarsch geworden. De Antwerpsche burgerij bleef onverschillig voor al de nieuwigheden , welke men haar opdischte ; zij was haren ouden godsdienst aangekleefd, en om haar voor die aangekleefdheid te straffen, besloot men de geestelijkheid te kwellen en te vervolgen. Zekere Simon Pieter Dargonne stond aan het hoofd der vervolgers en speelde daarbij eene hatelijke rol . Die Fransche rat, zoon van eenen tandentrekker, was hier als dansmeester overgewaaid ; in 1790 was hij als dusdanig aan den operaschouwburg van Antwerpen gehecht. Na den tweeden inval der sansculotten, had hij zich bij hen aangesloten en, door - 97 zijn dollen ijver, welhaast de plaats van nationalen agent verworven . Het tiende artikel van de niet ten onrechte hooggeroemde Verklaring der rechten van den mensch, zegt duidelijk, dat niemand om zijne godsdienstige denkwijze mocht worden vervolgd, en art. 11 der wet van 7 Vendémiaire, jaar iv, (29 September 1795) nopens de vrije uitoefening van alle` godsdiensten, luidde, volgens eene te Antwerpen aangeplakte vertaling, aldus : « Die de welke belédigen zullen de voorwerpen van eenen welkdaenigen godsdienst in de plaetse tot zyne uytoefening geschikt, of zyne Ministers in bediening, of door een openbaere stoornisse zullen onderbreéken de Religieuse Cérémoniën van welkdaenigen anderen godsdienst het zy, zullen gevonnist worden tot eene boete de welke de 500 livres niet zal mogen overtreffen , nog ook niet minder weézen dan 50 livres voor iederen persoon en tot eene gevangenisse de welke de twee jaeren niet zal mogen overtreffen , of niet minder weézen dan van eene maend, zonder nadeel toetebrengen aer: de pénen in den strafwetboek vervat, wanneer den aerd van het fyt daer toe kan oorzaek geéven. » Het blijkt evenwel, dat die wetten voor alle godsdiensten , behalve voor den Roomsch- katholieke, waren gemaakt. Tot nu toe hadden de berechtingen en begrafenissen nog volgens ouder gewoonte mogen plaats hebben, maar ook dit begon Dargonne te vervelen , vooral het « serpent » hinderde hem. fel ; de zware tonen van dit blaasinstrument, deden zijn gehoor pijnlijk aan, en hij besloot er een einde aan te stellen . Den 5 Maart 1796 zond hij , daartoe aangedreven door zijnen collega A. J. Frison , commissaris van het uitvoerend bewind bij de correctioneele rechtbank, aan de zes pastoors der stad het volgende briefje : Gij zult u stiptelijk aan het besluit van 4 Thermidor moeten gedragen en u niet meer veroorlooven, het H. sacra- 98 ment processiegewijs tot de zieken te dragen, u waarschuwend in geval van overtreding, dat ik zal gedwongen zijn, u bij den openbaren beschuldiger van de crimineele rechtbank aan te klagen . » Ik reken op den eerbied, welken gij aan de wet verschuldigd zijt. » Na de ontvangst van die niet heel vriendelijke waarschuwing, hielden al de pastoors van Antwerpen eene bijeenkomst, te weten : J. A. Seerwart, plebaan van het zuidkwartier der kathedrale, G. J. B, Van Bombergen, plebaan van het noordkwartier id. , M. J. Van Camp, pastoor van St.-Jacobs, Ph. Georgerie, pastoor van St. -Joris, A. J. Van der Stallen, pastoor van St.-Andries, en P. J. G. De Bock, pastoor van Ste-Walburgis. Bukkend voor het geweld , besloten zij wijselijk , alles wat eenigszins aan de berechtingen en begrafenissen den schijn van eene processie geven kon , voortaan achterwege te laten, zooals muziek, zang, standaard en baldekien ; alleen de veertiendaagsche berechting zou nog, door zes of acht leden van het broederschap, met flambeeuwen worden vergezeld. Ondanks dit alles, bleek Dargonne nog niet voldaan te wezen, want reeds den gr Meert zond hij een nieuw briefje aan de pastoors, waarin hij hun, op eigen gezag, gebood, bij al de berechtingen en begrafenissen, de flambeeuwen, de bel, het kruis en zelfs de witte overkleederen achter te laten. Ten slotte verwittigde hij hun, dat deze waarschuwing de « laatste » was. In den nanoen van denzelfden dag vergaderden de pastoors nogmaals en er werd door hen besloten, de twee vicarissen van het bisdom naar Dargonne te zenden, om hem voor oogen te leggen, dat er in het besluit van 4 Thermidor, van berechtingen of begrafenissen niet werd gesproken . Deze heeren volbrachten den hun opgedragen last, doch kwamen 99 spoedig terug met het treurige bericht, dat Dargonne van zijne beslissing niet af te brengen was. Deze noodelooze halsstarrigheid gaf aar.leiding tot herhaalde protesten van wege de heeren pastoors, en zelfs tot onlusten, welke door de openbare macht gewelddadig werden onderdrukt. Van dit alles heeft de eerw. heer Seerwart een kort verhaal opgesteld, waarvan de zaakrijke inhoud reeds vroeger door ons afzonderlijk is uitgegeven, en dat wij hier nogmaals hebben benuttigd. Den 11n Meert zonden de pastoors, bij het departement van het centraal bestuur der Beide- Nethen, een wijdloopig protest in tegen het bevel van Dargonne. Zij deden daarin uitschijnen, dat er in het besluit van 4 Thermidor, hoegenaamd geene sprake was van berechtingen of begrafenissen ; dat burger Dargonne het art. 111 van het besluit van 4 Thermidor verkeerdelijk uitlegde, en er aan de vrije uitoefening van den Roomschen katholieken godsdienst geenen hinderpaal mocht worden gesteld . Maar de heeren pastoors hadden dit protest gezamenlijk geteekend, en, horresco ! zij hadden er den datum van. ΙΙ Meert 1796, volgens den ouden stijl, boven gesteld . Deze twee misgrepen werden door het middenbestuur te baat. genomen, om te beslissen , « dat er geene reden bestond om >> over het verzoekschrift der pastoors van Antwerpen te beraad- » slagen. » Tevens herinnerde het den petitionnarissen aan den eerbied, welken zij verschuldigd waren aan de geconstitueerde machten, en wel voornamelijk aan den commissaris. van het uitvoerend bewind bij de municipaliteit van Antwerpen, wiens gedrag het ten volle goedkeurde. Deze uitspraak van het middenbestuur was geteekend : Leveque, voorzitter, Wouters, secretaris . Geene middelen willende verzuimen, dienden de zes pastoors, op 18 Meert, elk op eigen naam, een verzoekschrift - 100 - bij gemeld bestuur in, en zij zorgden er ditmaal voor, er als datum 28 Ventose, jaar 1v der Fransche republiek boven te plaatsen. Zij zegden, doordrongen te zijn van eerbied voor de overheden, maar dat de Fransche grondwet, evenals de verklaring der rechten van den mensch, de godsdienstvrijheid waarborgde, en zij verzochten, beter ingelicht te worden over den wezenlijken zin van het besluit van 4 Thermidor, jaar III der Fransche republiek . In afwachting van het antwoord van het middenbestuur, hadden de berechtingen in stilte plaats, zonder eenig uitwendig vertoon. De priester, enkel door den koster vergezeld en beiden met den hoed op het hoofd, droeg het H. Sacrament, in een verguld zilveren doosje, onder zijnen mantel , welke evenzeer zijnen overrok en stool zorgvuldig bedekte. Maar eenige godvruchtige personen volgden gewoonlijk al biddend den geestelijke, en waar men voorbijging , kwam het volk met licht, aan de deur, knielen en bidden. Dit laatste vooral sprong den burger Dargonne tegen het hoofd. Den 23n Meert bekloeg hij zich deswegens bitter bij het departementaal bestuur. Hij beweerde, dat er bij elke berechting twee of drie wakkere personen, met den hoed af, vooruit liepen, en aan al de huizen gingen bellen, om de menschen te waarschuwen, dat er eene berechting voorbij zou komen ; volgens hem, hield de priester zichtbaarlijk zijne armen al te hoog, en het hoofd te veel gebogen over den kostbaren schat dien hij droeg. Dit alles gebeurde slechts , zegde hij in zijn schrijven, om de verontweerdiging des volks op te wekken over den smaad jegens den Allerhoogste, zooals zij het doen verstaan. Daaruit volgde, dat, al wie niet bij tijds aan zijne deur op de knieën zat, bij de anderen als goddeloos werd aangewezen. Ten slotte vroeg hij , of het niet geraadzaam zijn zou, die heeren (de pastoors) eene geschikte manier aan te duiden, om alle wanorders te ver- ΙΟΙ - mijden, welke zij, voegde hij er kwaadwillig bij , wellicht met genoegen zouden doen ontstaan . Den volgenden dag ontvingen de pastoors van Dargonne eenen brief, volkomen in denzelfden zin , en waarin hij beweerde, dat de kelk te groot was en hij hun verantwoordelijk stelde voor de onlusten, welke hunne handelwijze zou kunnen veroorzaken . Hierop bleven de pastoors het antwoord niet schuldig. Reeds den 13n Germinal, jaar 1v, (2 April 1796) zond elk hunner hem een tamelijk wijdloopig protest, waarin zij nogmaals betoogden, dat er in het besluit van 4 Thermidor geene sprake was van berechtingen ; dat zijne bevelen, waaraan zij zich overigens gedroegen, op geene enkele wet der Fransche republiek waren gegrond ; dat ze in de andere kantons van het land nog onbekend waren ; dat art. 7 der rechten van den mensch duidelijk zegde : « Wat niet door » de wet verboden is, kan niet worden belet ; » dat ze nooit iemand hadden aangesteld om de menschen van de komst eener berechting te gaan verwittigen, en dat hij dienaangaande, door zijne aanbrengers, valschelijk was ingelicht ; dat het volk, hetzij door de familie, hetzij door de geburen van den zieke, dikwijls eerder dan de priester, van de berechting kennis kreeg ; dus, dat wanneer er onlusten moesten ontstaan , dit aan hun niet kon toegeweten worden, want dat, zelfs al bestond er eene wet, hun gedrag niet onberispelijker zou kunnen wezen. Wat de grootte van den kelk betrof, daarop antwoordde de eerw. heer Seerwart, in zijnen brief aan Dargonne, zeer gepast : « Gij moet dien kennen, burger, want ik herinner » mij, u dikwijls op de knieën te hebben zien zitten , toen ik, » hem in ' t openbaar dragend, u voorbijging . » Aan al dit gehaspel een einde willende stellen , gelastten de pastoors den notaris Van den Brandt, bij het departement 102 - der Beide- Nethen op een klaar en duidelijk antwoord aan te dringen op hun verzoekschrift van 28 Ventose laatstleden ; doch ziende dat al zijne moeite te vergeefs was, drongen zij , op 20 April, elk in eigen naam, bij gemeld departement aan , om inlichtingen en uitleggingen te bekomen nopens het beruchte besluit van 4 Thermidor. Toen de notaris Van den Brandt, vier dagen nadien , in het departement antwoord kwam vragen, zegde het bestuurlid Jan Solvyns, dat de zaak reeds ter zitting was besproken en het antwoord binnen een of twee dagen zou worden afgeleverd. Na verloop van twee dagen ging de notaris nogmaals om het antwoord, en ontving alsdan van den burger Solvyns het bericht, dat er geen antwoord meer noodig was, dewijl er een brief van Parijs was toegekomen, waarvan hij hem een afschrift overhandigde. Die brief, gedagteekend van 28n Germinal, jaar iv, was door den Franschen minister van politie, Cochon , aan het middenbestuur van het departement der Beide- Nethen gezonden. Na een brutalen uitvål tegen de geestelijkheid van Antwerpen, en in afwachting dat het uitvoerend bewind stellige maatregelen nopens den burgerlijken stand der priesters en monniken van het overwonnen land zou nemen, wakkerde Cochon het gemeld bestuur aan, op eigen gezag streng tegen de « zoogezegde apostels der waarheid » te werk te gaan, en diegenen voor de rechtbank te dagen, welke van hun priesterambt zouden misbruik maken, om den opstand aan te preken en den burgeroorlog aan te stoken. In dit ministerieel schrijven vonden de pastoors evenwel nog geen antwoord op hun verzoekschrift, en de notaris Van den Brandt werd andermaal gelast, er aanhoudend pogingen toe aan te wenden. Maar telkenmale werd hij uitgesteld en kwam altoos zonder het zoozeer verlangde antwoord terug. Eindelijk werd hem den 21n Mei, stellig beloofd, dat er 103 voldoende stukken over het doel zijner zending, nog denzelfden dag, aan de pastoors zouden gezonden worden ; dat het dus nutteloos was nog terug te komen. Evenals de vorige keeren, ontvingen de pastoors niemendal ; maar vijf dagen later, werd er eene proclamatie van het municipaal bestuur aangeplakt, waarin aan de burgers en vooral aan de burgeressen werd bericht, dat het hun streng verboden was, de berechtingen te volgen of te vergezelschappen, zooals zij dit tot nu toe deden . Alleen in de kerken mochten de geloovigen, voor de uitoefening van hunnen. godsdienst, bijeenkomen. De overtreders van het verbod werden gewaarschuwd, dat ze voortaan , onmiddellijk zouden aangehouden, voor de rechtbanken gebracht en met de uiterste strengheid gestraft worden. Deze proclamatie was geteekend door Reynaud, voorzitter, Cuylits, Franck, Georgerie , Diercxsens, leden , en Dargonne, commissaris van het uitvoerend bewind ; zij maakte op de bevolking geen den minsten indruk. Inderdaad, toen de pastoor van St. -Andries, op Maandag 30 Mei , de algemeene berechting in zijne parochie deed, werd hij door een aantal geloovigen vergezeld . Den volgenden dag ging de berechting in de St.-Jorisparochie, en daar was het volk nog talrijker aanwezig ; doch het werd onderweg, door de gewapende macht, «< te voet en te peerd, » zegt het handschrift, uiteengedreven . De pastoor van St. -Jacobs, waar insgelijks de berechting moest uitgaan, had de menschen, die gereed stonden ze te volgen, wijselijk vermaand, naar huis te gaan en zich aan geen gevaar bloot te stellen . Maar op Woensdag, 1 Juni, was er wederom veel volk bij de berechting van Ste. - Walburgis, en Donderdags, in het zuidkwartier van O.- L. -Vrouwe, niet minder ; doch bij die laatste berechting werd het door eene patrouille , onder het -104 - bevel van den burger Begoden, op afstand gehouden en verjaagd. Intusschentijd hadden de pastoors den notaris Van den Brandt nogmaals herhaaldelijk bij het departemen der BeideNethen doen aandringen, om een afdoende antwoord op hun verzoekschrift te bekomen. Alle twee of drie dagen deed de notaris opnieuw, maar telkens eene vergeefsche poging. Den 20-22 Juni schreven de pastoors nogmaals elk eenen brief aan gemeld departement, om een bepaald antwoord op hunne petitie te vragen. Bij de ontvangst van die nieuwe brieven, besliste het middenbestuur, op 4 Messidor jaar Iv, (22 Juni 1796) dat er vooralsnog geene reden bestond, om daarover te beraadslagen. Dit besluit droeg de handteekens van Leveque, voorzitter, Jan Solvyns, A. P. De Moor, Billotey, De Haan, bestuurders, Eruslé, commissaris van het uitvoerend bewind, en Wouters, secretaris. Ten einde raad, zagen de pastoors zich genoodzaakt, het hoofd in den schoot te leggen en zich volgens de omstandigheden te schikken, in hope op betere dagen. De berechtingen, hoe geheim ook gedaan, werden echter schier altoos door eenen hoop volk vergezeld, en dit gaf aanleiding tot zeer betreurensweerdige feiten . Wij schrijven hier letterlijk het verhaal af, dat de eerw. heer Seerwart er heeft van opgesteld : « Kort verhael van het geschil, met de daertoe betrekkelyke stukken, tusschen de Pastoors der stad Antwerpen, ter eenre, en de aengestelde Magten der zelver stad, ter andere zyde, ter oorzaek zoo van het verbod aen de eersten gedaen nopens de Beregtingen der zieken en de Begraeffenissen der dooden, als van het ontnemen hunner Registers der Doopsels, Houwelyken en Begraffenissen, door den Zeer Eerweerden Heer Joannes Franciscus Seerwart, Kanonik en Plebaen van het Zuydkwartier der Cathedrale Kerk van Antwerpen. » Den 14 Juny H. Sacraments avond had den Plebaen van het zuyd quartier der Cathedrale als hy met het H. 105 Sacrament onder zynen mantel, om het aen de zieken te draegen, uyt de Kerk ging, een groot getal van geloovigen die hem volgden tot zyne wederkomst toe hy heeft geheel den weg gedaen zonder eenig beletsel te ontmoeten en alles is met veel godvruchtigheyd afgeloopen. » Den 17 in de parochie van St. Andries is alles geschied gelyk in de Cathedrale, uytgenomen dat er meer volk by den pastoor was, en dat in de Schuytstraet het H. Sacrament by de zieken wird ingebracht en door geheel de straet gelyd met eenige flambeeuwen ; maer den pastoor merkende dat men hem daer verder mede wilde vergezelschappen, deede de flambeeuwdragers verzoeken, dezelve uyt te doen of wel daer mede achter te blyven , het welk zy aenstonds deden en alles eindigde in goeden schik. >> Den 19 had den pastoor van St. Joris zeer veel volk agter zig ; twee jonge dogterkens, aengelyd door hunnen vader, quamen hem in de Schuytstraet te gemoet ; zy hadden elk eene flambeeuw in de eene hand en met de andere droegen zy te saemen een mandeken vol bloemen, daer men den weg mede bestroeyde ; die twee kinderkens bragten zoo den pastoor by de zieken en vergezelschapten hem tot aen het eynde van de straet, waer zy hem verlieten . Als hy in de St. Janstraet quam wierd hy met ses flambeeuwen ontvangen en gelyd tot in de Prekestraet, waer de zelve wirden uitgedaen. Diergelyks gebeurde in de Begynestraet tot aen de Arembergstraet, waer de flambeeuwen ook uytgedaen wirden. - » In het Hopland ontving men hem met twaelf flambeeuwen, waer men er in de Gezondstraet nog acht by dede ; met deze twintig flambeeuwen wird hy vergezelschapt tot binnen de kerk, zonder dat het goed orde daer iets het minst door geleden heeft. » Den 20 had men in St. Jacobs dezelve uytkomst niet, maer alles scheen daer eene algemeyne opschudding aen te zeggen door de barsheyd en onvoorzichtigheyd van eenen Commissaris van policie. » Alle de straeten langs welke het H. Sacrament moest gedragen worden, waeren voor het meestendeel versiert en met bloemen bestroeyt ; de huyzen waren ' er met brandende De Sansculotten te Antwerpen. 8. - 106 - flambeeuwen opgeheldert ; met een woord alles verthoonde de oude gewoonte van den Heer op zynen weg te verheerlyken. >> Eene zeer groote menigte volgde den pastoor als hy met het hylig Sacrament uit de kerk ging : op de straet wird hy omringd en aengelyd met twintig flambeeuwen door het midden van oneyndig veel volk, dat nog altyd vermeerderde en zig zonderlinge aan de hoeken der straeten verzaemelde. >> Zoo haest hy op de Meir, tegenover het klooster der Minimen gekoomen was, wird hy aengerand door den Commissaris van policie Joseph Somers, die aen het hoofd van twintig gendarmen was : dezen Commissaris nam hem barslyk gevangen in den naem van de Wet, hy maekte hem verantwoordelyk voor de byeenrotting en dwong hem naer de kerk weder te draegen het H. Sacrament, het welk den pastoor, op den voet van den strengsten uytleg der zoo genaemde wet, onder zynen mantel verborgen droeg. >> De gendarmen geleyden den pastoor tot aen de kerk en bleven aen de deur, terwyl Somers hem volgde tot aen het tabernakel. » Het volk dat agter den pastoor gaende op de Meir met de kolven der fusieken was verspreyd geweest, quam wederom byeen omtrent de kerk, en die verzameling der geloovigen heeft men niet konnen scheyden, dan alleen naer dat de gendarmen eenige fusiekschoten op hun gelost hadden, die nochtans meer in de locht als op het volk gaven, zoo dat ' er niemand is gequetst geweest . » Rondom de kerk en alle de straeten daer omtrent wirden ' r schildwachten gesteld, die niemant al waeren zy maer met twee te saemen op de straet lieten staen , maer zy verspryden ze seffens hun drygende met de bayonnet. » Ondertusschen den commissaris Somers, aen het hoofd van eene magt van gendarmen, bragt den pastoor met zynen coster onder het stadhuys ; hy zette hun in het huysken der stadsdienaeren en gaf ze te bewaeren aen de gendarmen, die hy verschyde posten op de groote Merkt aenwees, met bevel van te zorgen dat het volk niet digt by de gevangenen zou komen. >> Ten tien ueren wierd op het stadhuys den Raed vergadert, op de kamer van policie, waer de pastoor, door de 107 - gendarmen gelyd, verscheen voor zynen regter van Peys. Spanoghe. Dezen, naer dat hy den coster, zonder hem alleenelyk onderhoort te hebben, had naer huys gezonden, deede aen den pastoor, in het bywezen van de gendarmen en vele andere, de ondervraeging, die hier in ' t kort, benevens de antwoorden van den pastoor, gaet volgen. » Naer dat hy den pastoor zynen naem, zynen ouderdom, zyne hoedanigheid, enz. had doen zeggen, vroeg hy hem : » Door wie zyt gy gevangen genomen, waer en om wat rede ? » Door den commissaris van policie Somers, op de Meir, terwyl ik aen de zieken het H. Sacrament verborgen droeg, gelykvormig aen de wetten. » Hebt gy niet gezien als gy uyt de kerk gingt dat er voor u brandende flambeeuwen wirden gedraegen en dat er u veel volk volgde ? » Ik was zoodanig in myne bediening verslonden dat ik er niet op gelet heb. » Hebt gy dan op de straeten geene brandende flambeeuwen gezien ? » Ik heb er waerlyk op de straeten en aen sommige huyzen gezien ? » Waerom zyt gy niet terug gekeert als gy die zaegt ? » Om dat ik dacht regt te hebben en verpligt te zyn in myne bediening voort te gaen, het welk myne parochiaenen van my vereyschten en door de wet niet verboden was. » Hebt gy de verklaering gedaen die de wet oplegt ? » Dewyl dit geensints de reden raekt waerom ik gevangen ben, zoo moet ik daerop niet antwoorden. >> Zoohaest deze ondervraging op elke bladzyde door den pastoor, door den regter van Peys en door zynen greffier onderteekend was, is den regter van Peys buyten de kamer gegaen en maer omtrent een uer daer naer wedergekomen ; hy had een schrift in de hand, dat nog van hem nog van zynen greffier geschreven was ; hy had daerenboven eenige gevangenisbrieven medegebragt, maar dewyl deze alleenlyk voor titel voerden, den bewindhebber van het geregt, deed hy er andere haelen , welkers titel was : den regter van Peys. » Als hy weder op zyne plaets gezeten was en het gemelde schrift onder de oogen had, gebood hy aen den pastoor, - 108 - zonder uytstel te antwoorden op de vraeg of hy de verklaering had gedaen die de wet voorschreef. » Antwoord. Ik ken geene wet die my eene verklaering oplegt. » Hebt gy niet aengeplakt gezien de wet van 7 Vende- miaire 4°jaer ? » Ik heb inderdaed een soort van besluyt gezien, dat eene verklaering voorschryft ; maer vermits ik dat besluyt nooit erkent heb voor eene wet die my zou kunnen verbinden, zoo heb ik nooyt geloofd die verklaering te moeten doen. » Was het met uwe kennis en uwe goedkeuring niet dat al dat uytwendig dezen morgen moest gebeuren ? » Ik heb'er geene de minste kennis van gehad, ik heb er geene de minste goedkeuring aen gegeven, maer wel integendeel is dat alles tegen mynen dank geschied. >> Deze ondervraging wird insgelyks onderteekend als de voorgaende, en zonder dat'er eenen gevangenisbrief wird afgeleverd, stond men wel toe aen den pastoor naer huys te gaen, maer met eene wacht van gendarmen, die voor zynen persoon moesten verantwoorden en hem tegen den avond wederom naer het stadhuys brengen. » Geheel den voormiddag had'er zeer veel volk in de gebuerte van den pastoor bezig geweest met byeen te rotten ; men riep'er met luyder stemme is ' t dat onzen pastoor dezen middag niet thuys is , dan zullen wy hem gaen halen. Zulke en diergelyke tael voerde en herhaelde men zonder ophouden in de wyken. » Als nu den pastoor met zyne wagt daer aen quam hoorde men van alle kanten vreugdegeroepen wedergalmen, maer ten zelven tyde quam'er eene stem van gramschap tegen die wagt met verbittering uytgeschettert ; men wilde deze doen vertrekken en den pastoor in volle vryheyd stellen. » De byeenrotting groeyde aen en de zaek scheen eyndelinge van gevolg te worden : de gendarmen bestonden van d'een agter d'ander tot vyf of ses fusikschoten op de verzaemeling te lossen, maer gelukkiglyk zonder iemant te quetsen; er is enkelyk eenen kogel door eenen hoed gevlogen ; het volk daer en tegen wirp hun met steenen ; het trofer eenen swaerlyk aen het hoofd en dwong hem in het huys van den pastoor te trekken . - - 109 >> Intusschentyd ontving de klyne bezetting van het kasteel bevel van onder de wapenen te komen, en quam post vatten op de groote Merkt. » De byeenrotting hield niet op ; andere gendarmen tot twintig toe quamen zig met hunne gezellen vervoegen, in het huys van den pastoor ; hunnen luytenant quam ' er ook en verzogt den pastoor en zyne onderpastoors hun best te willen doen om het volk te verspreyden en dus de eyselykste gevolgen te vermyden. » Deze gaven hem tot antwoord dat het volk al te zeer verbitterd was op de gendarmen, om dat zy'er op geschoten hadden, dat het gevolgentlyk niet zou te stillen zyn zoolang zyne soldaten niet wegtrokken, en dat daerenboven vermits hy geen twintig gewapende mannen noodig had, om een deftig man die zyn woord van eer gaf te bewaeren, zy hem zeer ernstig baden zyn volk weg te zenden, om zooveel mogelyk de gemoederen te stillen. Den lieutenant was te vrede, hy deede de gendarmen vertrekken met bevel nogtans van daer omstreeks te patrouilleren en hy liet maer eenen man by den pastoor. » Het volk geliet zich seffens als of het zig wilde verspryden maer zig mistrouwende van list en om niet bedrogen te worden, ging het maer in de naestgelegene huysen en straeten , om het huys van den pastoor in d'oog te konnen houden. » 'Savonds omtrent zes ueren bragt eenen deurwaerder aen den pastoor den gevangenisbrief, die zynen regter van Peys tegen hem gegeven had, om rede dat hy het H. Sacrament in processie had gedragen. >> De gendarmen, versterkt met vyf en twintig man van de bezetting van het casteel, verschenen op den stond om den pastoor te gelyden naar het gevangenhuys, te voren het tugthuys genaemt. » Het volk quam ook terstond byeen in veel grooter getal en omringde het huys van den pastoor, zeggende dat zy niet zouden toelaeten dat hunnen pastoor elders gebragt wird , dat hy nergens plichtig in was, en dat byaldien ' er iet misdaen was, men dit op hun en geensints op den pastoor moest verhaelen. » De onderpastoors en de vrienden van den pastoor, die alsdan ten zynen huyze waeren , deden al wat mogelyk was - 110 om de gemoederen te stillen, doch vruchteloos , Eyndelyk quam de pastoor zelf, hy sprak hun op het allerdrukkelykste aen en deede hun ter nauwernood gelooven, dat dit alles niet dan eene noodige formaliteyt was, om zyne zaek te eyndigen, en dat hy verzekert was dat hy nog den zelven avond, of ten langste des anderendags zou t'huys zyn. Ten tyde dezer aenspraek dede men allengskens de soldaeten door den hoop van het volk doorgaen en den pastoor wird dus in de gevangenis gebragt. >> Des anderendags den 21 is den bewindhebber van het casteel omtrent half elf ueren den pastoor komen overhooren , hy deede hem zeer naer dezelve ondervraeging die den regter van Peys hem den dag te vooren gedaen had, ook gaf den pastoor hem omtrent dezelve antwoorden ; by die nogthans, die hy op den laetsten artikel gegeven had, voegde hy by : Dat al dat uytwendig tegen mynen dank was, kan men gemakkelyk besluyten uyt hetgene ik laetstleden zondag in myn sermoon gezyt heb, wanneer ik predikende op de eer die men het Allerheyligste Sacrament verschuldigd is , deze woorden aen myne toehoorders toestierde : « dewyl men ons verbied het Allerheyligste Sacrament in het openbaer en om zoo te zeggen in zegeprael te draegen, laeten wy onzen iever en onze godvruchtigheyd verdobbelen en tragten daeraen te goed te komen, met het destemeer te eerbiedigen binnen onze ziel en onze kerken. ». » Deze ondervraging wederzyds geteekend zynde, wirt den pastoor onder persoonelen waerborg losgelaten. » Men moet bemerken dat de pastoor zig den dag te vooren deswegens had geuyt en te kennen gegeven dat, zoo men hem gevangen nam, ter oorzaek van de voorgemelde verklaering, daer men hem van gesproken had, hy geenen borg zou stellen , maer in de gevangenis zyn vonnis zou afwagten . » Ter dier oorzaeke besprak men dat men den borg stellen zou, gelykvormig aen den gevangenisbrief en bygevolg eeniglyk om het H. Sacrament zoo te hebben gedraegen, gelyk hy het den dag te vooren gedraegen had , maer geensints om dat hy die bediening verrigt had zonder de verklaering, die de wet van 7 Vendemiaire 4 jaer voorschreef, gedaen te hebben, niettegenstaende men hem deswegens ondervraegt III - had ; ' t is ook op dien voet dat den akt van borgtogt op gesteld en geteekend wird . » Ten een uer quam den pastoor van het gevangenhuys om naer zynent te keeren : duyzenden menschen van allen slach en staet vond hy op zynen weg, ider haeste zich om het meest om hem de duydelykste bewyzen van de hoogste achting en van de teerste vriendschap te geven, men hoorde vreugde geschallen, de blydschap verspreyde zig alom en de rust wird volkomentlyk herstelt . » Den gemelden dag van 21 Juny zouden de zelve plegtigheden, die men dags te vooren gezien had ongetwyfelt in de Borgt hebben plaets gehad, ten waer het voorgevallene in St. Jacobs daer beletsel aen gesteld had. » Den deservitor der voorschreve parochie van de Borgt, om des te zekerder alle gelegentheyd van onlusten uyt den weg te ruymen, had nog de gewoonelyke uer voorkomen zoodanig dat hy, in plaets van ten zeven uren, ten zes uren 's morgens met het H. Sacrament was uytgegaen, zonder dat de parochianen, uytgenomen die zieken die het H. Sacrament moesten ontfangen , daer iets van wisten , en des niet te min begon het volk dit reeds hier en daer gewaer te worden en aenteleggen om te volgen, wanneer men zag verschynen eene wagt van gendarmen , aengelyd door den commissaris van policie Potiau die , met van tyd tot tyd rond den deservitor te sweven, alle byeenrotting voorquam. » Niettegenstaende deze voorzorg, quam een woest en valsch gerugt als of men in het boerenquartier bezig was met de gevels der huyzen te vercieren en veel andere uytwendigheden te beryden, den deservitor van onpas ontrusten : een uyterste vrees overviel hem en dede hem eensklaps het besluyt nemen van in het gemeld quartier het H. Sacrament niet te dragen, maar zonder uytstel naer de kerk weder te keeren . » Seffens gaf hy het H. Sacrament aen zynen coster, die priester was, en belaste hem het zelve naer de kerk zoo gehymelyk te dragen, dat het volk het niet zou konnen merken . Zoo wanneer dit volbragt was, begaf den deservitor zich ook naer de kerk, waer hy tot de gestelde uer genoodzaekt was te wagten om den plechtigen inhael van het H. Sacrament te doen . I12 » Den 22, den laetsten dag der octave, had den plebaen van het noordquartier der cathedrale zeer veel volk, dat hem volgde, van aen het tabernakel tot aen de kerkdeur, alwaer de heeren van het broederschap der beregting dit volk verzogten van het H. Sacrament buyten de kerk niet te vergezelschappen, om zoo te vermyden de slegte gevolgen die er zouden konnen uyt voortspruyten ; zy waeren alle te vrede en de plebaen ging uyt en deede geheel den weg zonder dat'er hem eenig volk vergezelschapte. » Den commissaris van policie De Jonghe, aen het hoofd van eenige gendarmen, verthoonde zig onder den weg ; maer ziende dat'er geene verzaemeling omtrent het H. Sacrament was, vertrok hy aenstonds en alles eindigde in den besten schik. » Eyndelyk den 25 verwittigde den pastoor van St. Jacobs zyn volk van den predikstoel , dat aengezien hy door den bekenden voorval van den 20 was belet geweest zyne bediening te voltrekken, hy den 28, zynde den avond van de HH. Apostelen Petrus en Paulus, daer aen zou voldoen ; dat hy gevolgentlyk op dien dag zou hernemen de beregting der zieken en in de kerk op zyne wederkomst den plegtigen inhael van het Allerheiligste Sacrament verrigten , dat hy de geloovigen verzogt, deze feest in de kerk met eene voorbeeldige godvruchtigheyd by te wonen, om zooveel mogelyk te herstellen alle de versmadingen, die aen het H. Sacrament op den rampzaligen dag van den 20 waeren toegebragt. » Op den gestelden dag gebeurde de beregting zonder dat'er eenig volk medeging, maer het getal der geloovigen die in de kerk de wederkomst van het Allerheyligste afwachte, was des te grooter, en den inhael wird met de grootste plecht en met de hertroerenste godvrugtighyd voltrokken. >> Zoo eyndigden de plegtigheden van deze octave, die eertyds zoo trots en zoo luysterlyk ten allen aenzien was. » Nog voordat al de hiervoren verhaalde onlusten , nopens de berechtingen, hadden plaats gegrepen, was den 28" Mei 1796, te Antwerpen de volgende kennisgeving, voor de burgers, aangeplakt : Do en kend der B Jaestle geborte Wetop eenen Of worden, schikkinge aen de Re strengheyd a » Gedaen Fransche Rep de Borgers Re Diercxsens, Of van het Uytoeff Elke pastoor v Maandag 30 Mei de burgers Reynaklerk, zoon van tersstraat, welke eene soort van pi sloten werden ve taris op van al d Dit alles gebe heeren pastoors besloten, zich a J. F. E. Wert einde van hen stond. In afwa 113 « Gewigtige Bekent- macking. » Alle de Borgers woonagtig binnen ' t Canton van Antwerpen zyn gewaerschouwt, dat van den dertigsten Mey 1796 (Ouden Stiel) II Prairéal 4de jaer, alle de Doop, Trouw en Dood Registers, in de Parochiale Kerken zullen ophouden en gesloóten zyn, ingevolge de Wet van 20 7ber 1792. raekende de maniere tot het doen blyken den wereldlyken Staet der Borgers, afgekondigd binnen deéze Stad den 20 Floréal laestleéden , ende dat van den zelve dage te beginnen, de gebortens, Houwelyken en Afstervingen zullen volgens de Wet op ' t Secretariat generael van de Municipaliteyt door eenen Officier Municipael daer toe aengesteld aengeteekent worden, dat alle de geéne die aen deéze tegenwoordige schikkinge zullen tegenstreéven, overgelevert zullen worden aen de Rechtsbanken, om gestraft te worden volgens de strengheyd der Wetten. » Gedaen in de Zittinge van den 8 Prairéal 4de Jaer der Fransche Republiek, een en onverdeelbaer. Tegenwoordig de Borgers Reynaud, President ; Cuylits, Franck, Georgerie, Diercxsens, Officieren Municipael. Dargonne, Commissaris van het Uytoeffenend Bestier, en Le Franc, Secret. Greff. » Elke pastoor van eene der zes stadsparochiën , ontving, op Maandag 30 Mei, het voor hem niet aangename bezoek van de burgers Reynaud, Dargonne, Le Franc en Van Dyck, klerk, zoon van den notaris van dien naam in de Huidvettersstraat, welke op de doop-, trouw- en overlijdens- registers eene soort van proces-verbaal steiden , door hetwelk deze gesloten werden verklaard. Vervolgens maakten zij eenen inven. taris op van al de aanwezige registers. Dit alles gebeurde niet zonder tegenstribbelen van de heeren pastoors, welke des anderdaags bijeenkwamen en besloten, zich aanstonds tot de vicarissen van het bisdom , J. F. E. Werbrouck en J. H. Van Bloer, te wenden, ten einde van hen te vernemen, wat hun in dit geval te doen stond. In afwachting, zouden zij de registers niet laten 114 wcgnemen, iets dat ze aan den burger Dargonne waarschuwden. Deze stoorde zich hoegenaamd niet aan die beslissing, want reeds denzelfden dag, terwijl de pastoors, in de pastorij van St.-Jacobs, met hunnen raad, den advocaat Nanteuil , nog vergaderd zaten, kwam Le Franc met twee kantoorbedienden, per rijtuig, om de registers weg te halen ; doch hij moest, tegenover de weigering van den pastoor, onverrichterzake terugkeeren . Er was nauwelijks een kwartuurs verloopen, of hij kwam weer, ditmaal door Dargonne vergezeld ; doch ook deze kon, ondanks zijne bedreigingen en grove woorden, zijn doel niet bereiken ; tot zijn groote spijt, was hij genoodzaakt te vertrekken, zooals hij gekomen was, dat is met achterlating der registers. Le Franc, die door hem naar de andere pastorijen gezonden was, ondervond insgelijks overal dezelfde weigering. Den 1 Juni ontvingen de pastoors het antwoord van de vicarissen- generaal , luidende, dat ze de bedoelde registers in hun bezit moesten houden. Onmiddellijk deden zij dit antwoord aan den commissaris Dargonne kennen, maar verklaarden tevens, bereid te zijn , alle jaren een afschrift van hunne registers af te leveren, zooals zij dit onder het oude regiem, sedert 1779, hadden gedaan . Het laat zich gemakkelijk begrijpen, dat een man, zooals Dargonne, daar niet mede tevreden was, maar wel integendeel maatregelen nam, om tot zijn doel te komen. Niet zonder verwondering, zagen de pastoors, op Vrijdag, 3n Juni , dat hunne woningen, van in den voormiddag, door schildwachten werden bewaakt, derwijze dat er niemand in- of uit kon gaan. Welhaast verscheen Dargonne, vergezeld door de burgers Cuylits, raadslid, Le Franc, secretaris, Moreau , bureelbe- 115 diende, alsook een officier der ruiterij en een smid, welke laatste, haken, breekijzers en verder gerief bij zich droeg. Vier mannen te peerd waren gelast, de deur te bewaken en aan ieder den toegang te beletten . Op de herhaalde weigering van de pastoors, doorzocht Dargonne met zijne handlangers overal de pastorijen en sacristijen . Met geweld werden de kassen geopend, waarin de registers lagen , en deze werden naar het stadhuis gevoerd. Den 16 Juli ontvingen de pastoors van de municipaliteit het bevel, om, op straffe van vervolging, binnen de 24 uren , ook de alphabetische inhoudstafels der registers, op het stadhuis af te leveren. Ten antwoorde daarop, schreven de pastoors , dat ze bereid waren gemelde inhoudstafels af te staan , maar dat men ze moest komen halen, iets wat, vijf dagen nadien, door den burger Yernaux, werd gedaan. Het blijkt evenwel, dat de Antwerpsche burgers zich aan het besluit, om de geboorte hunner kinderen ten stadhuize te komen aangeven, zeer weinig hebben bekommerd. Althans , eerst lang nadien , en wel bij beslissing van het magistraat, in dato 24 September 1797, werd er bevolen, dat de aangiften moesten gebeuren voor de politiecommissarissen , wiens taak het was, zich naar de huizen te begeven, waar kinderen waren geboren, er eene akte van op te stellen en deze aan den beambte van den burgerlijken stand in te leveren . Die wijze van aangifte heeft nog tal van jaren voortgeduurd. VII. NDERTUSSCHEN werden de republikeinsche feesten niet vergeten. Behalve dat men gedurig voor behaalde zegepralen van de Fransche legers vierde, had men nog velerlei andere feesten verzonnen, ten einde het gemeene volk aan den gang te houden. Alzoo had men het feest der jeugd, id. der getrouwen, id. der ouderlingen, id. van den landbouw, enz. enz. De val van Robespierre werd zoowel gefeest als de val van Capet. De 4° verjaardag der vernietiging van het koninklijk gezag, zou nu, op Woensdag, 10 Augustus, bij besluit van het sansculottenbestuur, feestelijk worden herdacht. Artikel IV van dit besluit zegde : « De onderwijzers der » jeugd, in de gemeente woonachtig, zullen met hunne » leerlingen op de openbare plaats komen. Zij zullen de >> verbintenis aangaan, hunne leerlingen enkel republikein- » sche gevoelens, eerbied voor de deugden , het talent, den >> moed en erkentenis voor de stichters der republiek in te » boezemen. Deze plechtige verbintenis zal door burgerlijke » gezangen worden besloten. » In eenen aan den schoolmeester Jan Lesterlinckx gezonden - - 117 Franschen omzendbrief, die voor ons ligt, lezen wij nog deze door Dargonne onderteekende regelen : « Ik twijfel er niet aan, of gij zult u verhaasten, in ' t bijwezen uwer medeburgers en voor uwe leerlingen, deze heilige verbintenis te komen nemen. Aangezien het evenwel mogelijk is dat, uwe plichten vergetend en naar eene verblinde kwaadwilligheid luisterend, gij weigeren zoudt, aan het voorschrift van het besluit des Directoirs te voldoen , ben ik gemachtigd u te waarschuwen, dat in dit geval uwe school voor altijd zal worden gesloten, zonder hoop voor u, ooit te worden toegelaten tot de plaats van onderwijzer, bij de nieuwe inrichting van het oper.baar onderwijs. >> Voor de aardigheid, en als een staaltje van de toenmalige volksvermaken, geven wij hier het programma van het feest, volgens een blijkbaar uit het Fransch vertaald druksel van dien tijd : « Voorschrift der feest van 10 Augusti, die zal worden gevierd den 23ste Thermidor van ' t loopendejaer. » Het geluy van alle de Stadsklokken zal met de opkomende Zon aenkondigen, dat dezen dag is toegewyd in de Fransche Jaerboeken als een der voornaemste tydstippen der Revolutie. » Ten 9 ueren s' morgens zeer stiptelyk zullen alle de Borgerlyke en Krijgsdienstelyke Overheden zig vervoegen nae den Tempel der Wet. » Naer dat het Musiek de borgerdomsche Airen, (1 ) en de Republicaensche Zangen zal hebben uytgeoeffend, zal den Plegt-tryn optrekken in ' t volgenden order : » Een compagnie van Fusiliers, » Het Musiek, » De Onderwyzers en hun Leerlingen , » De Krygsdienstige Administratie, >> De Amptsgenooten der borgerlyke Administratien , » De Notarissen , (1 ) Borgerdomsche airen : Volksduentjes. 118 » De Peys- Regters, en hun Me- Regters, » De Correctioneele Regtsbank, » De Borgerlyke Regtsbank, » De Misdaedkundige Regtsbank, » De Zeeluyden, » Den Staet Major, » De Municipaliteyt, » Het Departement, » Een Compagnie van Fusiliers.. >> De troupen van ' t Garnizoen zullen den optrek beschutten op de twee gelederen : Den Plegttryn zal de Huydevetterstraet instappen, de Gasthuysstraet, het Vlemincxveld, de Klyn- merkt, de Kammenstraet, de oude Koorde-merkt, en gekomen zynde op de Merkt van ' t Gemynte- Huys, alwaer zal opgeplant zyn een rondagtigen Omvang van boomen, rondom dien van de Vryheyd : zullen de troupen eene rondte betrekken buyten de boomen, binnen welke niemand zal worden toegelaeten, ten zy den Plegt- tryn, den welken zal worden in ry gezet volgens het order van den Optrek, ten eynde van dien te konnen hervatten . » Den President der Centrale Administratie zal klimmen op een Stellagie, opgetimmerd onder den Boom der Vryheyd. » Hy zal een redevoering uytspreken, die het voorwerp. der Feest zal indagtig maeken aen het verzaemeld Volk. » Hy zal daernaer, onder het roepen van Leve de Republiek, en onder geschal van een Oorlog- Musiek, het volgende Opschrift vasthangen aen den Boom der Vryheyd : » Op den 10de Augusti » Eer aen de Dapperen, die den Troon hebben ten grond geworpen : de Fransche Volken erkennen geen andere Meesters meer als de Wetten >> De onderwyzers zullen daernaer klimmen op de stellagie, en in handen van den President, alsmede voor het aenschyn des Volks, zig verbinden met luyder stemme, in de tegenwoordigheyd van alle geconstitueerde Overheden, van niet in te storten aen hun Lerlingen, als de Republicaensche Gevoelens, van eerbied voor de deugden, de begaeftheyd, den kloekmoed, en de dankbaerheyd voor de Stigters der Republiek. Die plegtige Verbintenisse zal worden gevolgd door borgerdomsche Zangen. - 119 - » Naer die plegtigheyd, zal den Plegttryn optrekken in ' t zelve order, gelyk voorgaendelyk, ingaen de Kaes- ruy- straet, de Koepoortstraet, de Zierikstraet, tot op de Werf, alwaer het Krygsvolk zig zal uytzetten in geleder, alle langs henen de Kay. De Overheden zullen aen boord gaen van de booten, ten dien eynde opgecierd , en zullen gaen ankeren rondom het schip, toebereyd voor den prys, te winnen door de Matroosen. » Aen ' t uyteynde van de Boeg-spriet zal worden geplaetst een drykleurige Vlag, welke de Prys-kampers zullen moeten weghaelen, gaende over den Boeg- spriet, die bezeept zal wezen. » Den Borger Max Solvyns, Capiteyn der Haeve, zal Regter zyn, en de zilvere doose, bestemd voor den Winnaer, zal aen den zelven, te midden van het Trompetgeschal, worden toegewezen door den President der Centrale Admi- nistratie. » Alle de Vaertuygen zullen in den wind liggen, en de Schelde, overdekt met Schuyten , zal dit deel der Feest . aenmoedigen door den pragtigsten, en den glinsterendste luyster. » De Feest zal alsdan worden aengezegd tegen dry ueren namiddag. » Alle de geconstitueerde Overheden zullen zig vervoegen nae de Kasteel plyn, alwaer de stoelen voor hun zullen gereed zyn. >> De spelen zullen beginnen met eenen loop te voet , waer van den Winnaer voor prys zal ontfangen een paer zilvere Gespen, uyt handen van den President der Centrale Admi- nistratie. » Dit spel zal worden gevolgd door het loopende ring- steken te peerd. » Den Prys zal een kostelyke Sweep zyn. » Onmiddelyk daernaer zullen die, op een Veld, ten dien eynde aengelegd, stryden met de scherm- degens, de welke zullen willen mekampen nae den Prys der schermkunde den welken zal bestaen in een schoonen Zabel. » Op den zelven oogenblik zal het spel van den Handboog beginnen de Mekampers zullen tragten eenen Vogel te schieten, gezet boven een zeer verheve Wip .

120 » Den Winnaer zal voor Prys ontfangen een zilvere zakhorologie. » In de verschillende Spelen zullen de Onderwyzers Regters wezen, uytgenomen voor de Schermkunde, waer voor zy zullen worden gekozen uyt de Krygsmannen, zaem- maekende het Garnizoen. >> De Regters zullen de Winnaeren met Laurier bekroonen, en Prys-takken behandigen. » Den President der Centrale Administratie zal Voorzitten in de gantsche Feest, en hun de prysen toewyzen , behalven dien der Schermkunde, welken zal worden gegeven door den Generaal. >> Een Musicante-tuyn zal gesteld zyn op een deel der Kasteel- plyn, en de dansen zullen worden verlengd tot s' avonds. toe. Verlustingen van alle slagt zullen die Feest aenmoedigen, waer toe alle de Borgers, en alle de Borgeressen zullen worden genoodigd me te helpen. » Den vlyt, welken zy hebben getoond in de twee laeste by te woonen, die zyn gevierd geweest, is een zeker waerborge, dat zy zig niet minder een waer Vermaek zullen maeken, van deze te vercieren met hun persoon, waer in de Administratie alle haere zorgen zal stellen, op dat die uytgeoeffend werd op de allervolkomenste en allerweerdigste voor haer Voorworp. >> Met Zonne ondergang zal het feest worden aangekondigd door het geluy van alle de Stadsklokken . » Die, welke zullen willen mekampen in de verschillende Spelen, worden genoodigd, om zig in te schryven by den Borger Max Solvyns, voor den Prys op ' t Water, en in den tweeden Bureel voor de andere Pryzen. » Elke schoolmeester had, evenals J. Lesterlinckx, een dringenden omzendbrief ontvangen, doch verreweg de meesten lieten zich door de bedreigingen niet afschrikken en bleven met hunne leerlingen te huis. Dargonne wanhoopte evenwel niet , hun tot zijne republikeinsche gevoelens over te halen ; daartoe had hij niet alleen dwang en geweld ten zijnen dienste, maar ook schoone beloften. Het aanstaande republikeinsche nieuwjaar (1 Vendémiaire 121 jaar v) zou met ongewonen luister worden gevierd, door het uitrijden van den Ommeganck, iets wat in langen tijd niet meer had plaats gegrepen. De municipaliteit werd den 8n September gemachtigd, den walvisch, het zeeschip, den Neptunuswagen, alsook den reus, die veel van de muizen had te lijden gehad, te doen herstellen ; maar de onkosten mochten de 900 gulden niet te boven gaan. Het programmã van dit feest was, met eenige bijvoegingen nopens den Ommeganck, volkomen gelijk aan het hiervoren door ons medegedeelde, zoodat wij onnoodig achten het op te nemen.. In den voormiddag van Donderdag, 22 September, had de aangekondigde uitrijding plaats. Gansch den dag moesten de winkels gesloten blijven en er mocht niet worden gewerkt. In den stoet, vlak achter den walvisch, gingen slechts drij onderwijzers. Op de leden van het burgerlijke en van het krijgsbestuur, volgde eene schaar jonge Borgeressen, »> muziek, enz. Het zeeschip, den Neptunuswagen en de reus reden achteraan . Te midden van de Meir was het altaar des vaderlands opgetimmerd, waarop de voorzitter van de municipaliteit de verklaring voorlas der rechten en plichten van den mensch, door de grondwet voorgeschreven . Vervolgens werden er republikeinsche liederen gezongen, en des namiddags hadden er, op het Kasteelplein , verschillende volksspelen plaats. Tot slot van het feest, werd er ' s avonds, in de Kolvenierszaal , een kosteloos bal gegeven. Dargonne was woedend, omdat er zoo weinig onderwijzers bij het feest aanwezig waren geweest ; dienvolgens werd den 26 November een gebod uitgeveerdigd , waarbij de scholen werden gesloten, uitgenomen die der meesters Baillieu , Raeymaekers en Van der Borgt. Al de andere hadden geDE SANSCULOTTEN TE ANTWERPEN. 9. J22 weigerd, in den stoet te gaan en aan hunne leerlingen republikeinsche gevoelens in te prenten. Bij al dit gefeest verzuimde men niet, den katholiek voortdurend in zijne overtuiging te krenken. Alzoo werd er overgegaan tot het vernietigen van de talrijke O.- L.- Vrouwe- en heiligenbeelden, staande op de hoeken van de straten , alsmede van het groot bronzen kruisbeeld op de Meir, tegenover de Huidvetterstraat, en van de kruisen op de kerken . Het kruisbeeld op de Meir stond er sedert het jaar 1635 ; het was 33 voeten hoog en door Jan Couthals, van Mechelen, gemaakt. Wij hebben de rekening gezien van zekeren C. Claessens, die voor het neerhalen van het O. -L.-Vrouwebeeld, onder de Kipdorppoort, en van een dergelijk beeld , achter den Jesuitentoren , 9 livres eischte. Hij had die twee beelden naar de Kloosterstraat, in den Eeckhof, moeten brengen. Een aantal heiligenbeelden werden door de burgers , des nachts, in stilte weggenomen en verborgen. Later werden de beelden, in den Eeckhof, bij opbod verkocht. Het kruisbeeld van de Meir werd, voor eenen spotprijs, toegewezen aan den geelgieter Verveken, woonachtig op het Zand, die, toen de sansculottenwoede ten einde was, het aan de kathedraal ten geschenke gaf.

Op 1 September waren al de kloosters afgeschaft, en reeds in de daaropvolgende maand November, begon de uitdrijving der kloosterlingen. De prachtige St. -Michielsabdij , in de Kloosterstraat, nabij het Kasteelplein, lag het eerst aan de beurt ; de abdijheeren werden er met geweld uitgehaald . De volgende dagen deed men de andere kloosters ontruimen ; vooral in de vrouwenkloosters heerschte veel droefheid over die uitjaging. De kapucijners, op de Peerdenmarkt, waren zeer onwillig om hun klooster te verlaten ; doch zij werden bij den baard gegrepen en er alzoo uit gesleurd. Dargonne speelde, bij die gewelddadige uitdrijving, de groote rol, en hij muntte zoozeer uit door zijne vervolgingszucht, dat reeds in Januari 1797, al de kloosters waren ontruimd. Dat al die ruststorende tooneelen zeer veel volk te been brachten, valt gemakkelijk te begrijpen ; doch wel verre van er de hand aan te leenen, gaf het herhaaldelijk zijnen afkeer te kennen. De kloosters, met alles wat er in was, ten voordeele van onze Fransche overheerschers aangeslagen, werden later in veiling gebracht en verkocht. Wat de gasthuisnonnen, zwartzusters en grauwnonnen betreft, deze waren gedwongen, haar kloosterhabijt af te leggen en wereldlijke kleederen te dragen. En om de aandacht van al die schelmerijen af te leiden , vond de municipaliteit geen ander middel, dan nu en dan eene proclamatie aan te plakken, vol machtspreuken en ronkende volzinnen. Dit was den 3º December alweer het geval. In dit plakschrift werd nogmaals gepocht, dat de werkman van alle belasting was verlost, terwijl de gegoede burgers werden uitgekreten als benijders van zijn geluk, laaghartige schepsels, die zich met zijn zweet hadden verrijkt, enz. enz . Ten slotte las men in die proclamatie : « Medeborgers, >> sluyt u digt in en rondom de Constitutie, hebt gy eenige » klagten te doen, draegd die onbeschroomd in den schoot » van ' t aengesteld Gezag, door hetwelk als gelukkige Mid- » delaers, gy heylzaeme verbeteringen zult zien te wege >> brengen... Dat ider dan maer een lichaem met hun uyt- » maeke, en welhaest zal het blyken, dat de menigmael >> aengekondigde Weldaeden alleen afhangen van de vuerig- » heyd van het verlangen, om de zelve onverandelyk te » genieten. » Weeral anders niet dan bombast ! DeAntwerpenaars wisten, eilaas maar al te goed, wat die zoogezegde verbeteringen — 124- en weldaden te beteekenen hadden. Dit was, door hen, reeds dikwijls genoeg ondervonden ! Bij beslissing van 31n Meert 1797 des middenbestuurs van het departement der Beide- Nethen, werd er den 26º April, tegen den avond, te Antwerpen een plakkaat aangeplakt, bevattende de voornaamste artikels der wet van 7 Vendémiaire, Ive jaar der Fransche republiek, betrekkelijk de uitoefening en de regeltucht der eerediensten . Door artikel VI van gemelde wet werd vereischt, dat al de bedienaars van eenigen godsdienst de volgende verklaring zouden afleggen : « Ik erken, dat de algemeenheid >> der Fransche burgers souverein is, en beloof onderwerping >> en gehoorzaamheid aan de wetten van de republiek. >> Er werd tevens bij vermeld, dat al de personen, welke, tien dagen na de afkondiging, die verklaring niet zouden hebben gedaan, en ondanks dit in de bediening van hun priesterambt blijven voortgaan, zouden strafbaar zijn met eene boete van 500 livres en eene gevangzitting van ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar. De pastoors van Antwerpen hielden den 28 April eene samenkomst, om onderling te beraadslagen, wat hun in dit geval te doen stond. Zij kwamen tot het besluit , dat ze, volgens hun geweten, die verklaring niet mochten afleggen, aangezien de bewoordingen er van al te onbepaald waren en voor verschillende uitleggingen vatbaar, waarvan sommige in strijd met de grondbeginsels van den Roomsch- katholieken godsdienst. Dit was insgelijks het gevoelen der vicarissen van Antwerpen, Mechelen, Namen en der godgeleerde faculteit van Leuven. De vicarissen van het bisdom Antwerpen hadden de zaak zelfs aan den paus onderworpen en wachtteden op zijne uitspraak. In eene tweede bijeenkomst, op 1 Mei, welke insgelijks -. 125 - door de pastoors van het Begijnhof en van het gasthuis werd bijgewoond, alsmede door de rechtsgeleerden , de heeren Van Dun en Nanteuil , zoon, werd het vraagstuk der verklaring nogmaals breedvoerig besproken, en ten slotte werd er overeengekomen, aan het middenbestuur van het departement der Beide-Nethen een vertoogschrift te zenden, om op het intrekken der gemelde wet aan te dringen, of ten minste de uitvoering er van te verdagen, tot de paus er uitspraak zou hebben over gedaan. Ook zouden zij daarin doen uitschijnen, dat die verklaring gansch nutteloos was voor de Antwerpsche geestelijkheid, welke nooit de goede orde of de openbare rust had gestoord ; dat die wet in strijd was met de grondwet en nooit, voor wat deze departementen betreft,. door het wetgevend lichaam was bekrachtigd ; dat ze hier te lande slechts gedeeltelijk was afgekondigd, enz. Ten slotte, zouden de pastoors het departement der Beide- Nethen verzoeken, hun vertoogschrift aan het wetgevend lichaam te zenden en het daarbij mede te ondersteunen. Verder besloten zij , zonder eenige vreeze voor gevangenis of boete, in hunne geestelijke bedieningen te blijven volharden. Het verzoekschrift werd den 5n Mei, door twee der pastoors, naar het departement der Beide- Nethen gebracht en overhandigd aan het eenige aanwezig bestuurlid, dat hen zeer beleefdelijk ontving . De voorzitter, intusschen ter plaatse gekomen, was hun insgelijks zeer vriendelijk en verzekerde, dat het departement der Beide- Nethen hoegenaamd niet voornemens was, die wet spoedig te doen uitvoeren, en dit des te min, « dewijl het gedrag der pastoors van Antwerpen, » altijd deftig en vreedzaam was geweest. » Wat meer is, zij beloofden stellig, het vertoogschrift bij het wetgevend lichaam krachtdadig te zullen ondersteunen. Nog denzelfden dag, verwittigden de pastoors, den com- 126 - missaris van het uitvoerend bewind bij de municipaliteit van Antwerpen, dat ze tegen de wet van 7 Vendémiaire, Ive jaar der Fransche republiek, in wettelijk rechtsberoep waren. Had de voorzitter van het middenbestuur, toen de pastoors hun verzoekschrift hem lieten overhandigen, hen slechts met schoone beloften zoeken te paaien, of werd de Antwerpsche municipaliteit er van hoogerhand toe gedwongen ? Beide veronderstellingen zijn evenzeer waarschijnlijk. Althans is het zeker, dat hun verzoekschrift den gn Mei nog niet naar Parijs, aan het wetgevend lichaam, was opgezonden, zoodat ze die verzending den dag nadien zelf deden. Weldra bleek dit eene vergeefsche poging te zijn geweest, want reeds den 25n Mei werd er een besluit van het uitvoerend bewind aangeplakt, waarbij op de toepassing der wet van 7 Vendémiaire krachtig werd aangedrongen. De pastoors, vreezende dat de wet onmiddellijk en in al hare strengheid ging worden uitgevoerd, hielden nog denzelfden dag eene samenkomst, waarin met eenparig gevoelen, besloten werd, allen op hunnen post te blijven en hunne bedieningen te blijven vervullen. Zij deelden elkander, alsook aan de onderpastoors, wederzijds hunne volmacht mede, opdat diegenen, welke het langst op vrije voeten mochten zijn, de parochiën zouden kunnen bedienen, waarvan de pastoors in de gevangenis zouden geworpen worden . En in bet vooruitzicht van nog meer rampspoedige tijden - zooals er inderdaad nog komen moesten - verzekerden zij zich de medehulp van onbeschroomde priesters, die de heilige bedieningen in 't geheim konden verrichten en welke den geloovigen door de kosters aangewezen zouden worden. - VIII. M ET den geldelijken toestand van Antwerpen was het, op dit tijdstip, allertreurigst gesteld ; de stad zag hoegenaamd geene kans, om aan hare talrijke verplichtingen te voldoen. Burger Hendrik Van der Mey, gewezen lid der municipale commissie van het kanton Antwerpen, en destijds greffier bij de burgerlijke rechtbank van het departement der Beide- Nethen, hangt daarvan een somber tafereel op, in een door hem opgemaakt en op 5 Juli 1797, bij het bestuur ingediend verslag. Ziehier de voornaamste oorzaken , welke hij van dien zakentoestand aanwijst : » Gy weét Borgers Administrateurs, dat by de zegepraelende inkomst der Fransche Troupen in het voorheen Belgenland, verschillende beweegredenen, welken het onnoodig is alhier op te tellen , de Borgerlyke en Militaire bedienden van het Gouvernement van de Republiek hebben doen alle de Kassen van de Stad ledig maeken, om'er de penningen van te storten in die van de Republiek ; dat zelfs de Kasse der Consignatie- penningen niet gespaert is ; dat de Stad gedwongen is geweest tot eene menigte van Krygsdienstige onkosten, 128 en dat zederd het zelfde tydstip alle de Steédelyke inkomsten hebben moeten overgebragt worden in de Republikaensche Kasse. ...... Zoo ik derhalven alhier gewag maeke van alle de bovengenoemde smertelyke omstandigheden, ' t geschied alleen om aen te wyzen de bron van eene andere zeer aenzienlyke en geheyligde schuld, welke de Gemeente gedwongen is geweest te maeken, by een groot aental van uwe bestierden ; en die ongelukkiglyk en tot groot nadeel van de meesten dier schuldeysscheren , tot op deézen dag toe, niet heeft konnen verreffend noch betaeld worden. >> Ik bedoele alle die werken en Leverantien van allerleyen aert, die gemaekt en gedaen zyn door verschillende Werklieden, Kooplieden , Winkeliers en Konstenaers deézer Gemeente, waer van de meesten tot voorwerp hadden krygsdienstige zaeken, of schikkingen en instellingen, welke de omwenteling en de nieuwe orde van zaeken, die er uyt gesproten is, hebben doen aenzien als noodzaekelyk. » Eene andere zeer aenmerkelyke, niet minder geheyligde, en even zoo veel spoed vereysschende schuld, immers voor de meesten, is de regtmaetige vordering van alle die openbaere Amptenaeren en Bedienden, die hunne ampten en bedieningen gekogt, en vervolgens verlooren hebbende, ontroosbaer zyn wegens dat ongeluk, zoo lang als men hun de meer of min aenzienlyke sommen, welken zy er voor betaeld hebben, en die het gansche fortuyn van de meesten hunner uytmaeken, niet zal hebben terug gegeeven, » U is, ongetwyffeld niet onbekend, Borgers Administrateurs, dat er eene Wet is betrekkelyk tot de schulden der Gemeenten. Zy is van den 10" Augusti 1791 , en wyst vier middelen aen om die schulden te betaelen. » 1. De inkoop van Nationale Domeynen, en de verkoop daer van, om de winst, die by dien verkoop kan gedaen worden, te besteéden tot koelinge van haere schulden . » 2. De verkoop, voor, een gedeelte, of zelfs in ' t geheel , van haere Erfgoederen, Inschulden, en wezenlyke of verdichte onroerende goederen, uytgezonderd alleen die gebouwen en goederen, die geschikt zyn voor den dienst van 't algemeen. » 3. De vermeerdering van de schattingen op vaste en 129 - roerende goederen, met eenen stuyver per Livre, en het besteéden van diên stuyver per Livre tot betaelinge der achterstallen en achtereen volgende aflossingen ; zoodanig dat ' er van elken stuyver tien penningen gebruykt worden tot betaelinge der Interessen, en de twee overigen tot de Kas van aflossing . » 4. De Steden en Gemeenten, die door de winst op de verkooping van ingekochte Nationaele Domeynen, en door den verkoop van haere bezittingen, alle haere schulden niet zullen hebben konnen afbetaelen, zullen van het geen ' er van die schulden dan nogh overschieten zal , niet meer behoeven te betaelen dan een Capitael, waer van tien penningen van elke Livre van haere schattingen op vaste en roerende goederen de Interessen zullen betaelen tegen den penning twintig al het overige van haere schulden neemt de Natie voor haere rekening. » De bestellingen deézer Wet zouden ongemeen troostryk zyn, indien inderdaed de Nationaele schatkist in zoodanigen staet was, dat zy den schuldeysscheren deézer Stad konde gerustheyd en gegronde hoop geêven, dat derzelver vorderingen zoo spoedig zullen betaeld worden, als de hooge nood van de meesten hunner, en de byna algemeene uytgeputheyd, welke de omstandigheden en de gevolgen van den oorlog hebben te weég gebragt, in de geldmiddelen van alle de Inwooneren deézer Stad vorderen zoude. » De brandschattingen , de ontzachlyke Requisitien ; het nog ontzachlyker verlies op de Assignaten ; het vertrek van eene menigte gegoede Familien ; het niet betaelen der Interessen van die onnoembaere Capitaelen, die buyten en binnen ' s Lands zyn uytgezet ; de gedwongen Ligting ; de vernietiging der Kloosters, het Zegelregt, en dat van Enregistrement, het regt der Patenten ; alle die oorzaeken te samen genomen, gy weet het, Borgers Administrateurs, hebben de Winkeliersnegotie, de Fabrieken en neeringen byna t' eenemael doen ophouden, en eene zoo algemeene armoede te weeg gebragt, dat ' er, inzonderheyd onder het middelslag van Borgers en ingesetenen deézer Stadt, van honderd huysgezinnen nauwelyks twee zyn, die niet de uyterste moeyte hebben, om zich een ordentlyk bestaen te verschaffen . » ' t Is myns bedunkens, voornaemelyk aen deézen staet yan 130 — zaeken, dat men te wyten heeft die denkwyze, die by aenhoudendheyd hier te Lande heerscht ; die onverschilligheyd , of liever dat hartzeer, ' t welk de Inwooners over het algemeen betoonen, over de waerschynlykheyd van eenen Vrede, waer van men zich te vergeefsch verbloemen wil , dat de gevolgen zyn zullen de bestendige inlyving van deéze Landen in de Fransche Republiek. » Men gevoeld de weldaed van die inlyving niet, noch de gelukkige gevolgen, die ' er uyt ontstaen zullen, na dat de Vrede het werk der omwenteling zal bevestigt hebben ; om dat men een levendig gevoel heeft van de elende, die deéze omwenteling verzeld en gevolgd heeft. » De Stadt heeft, voor zoo veel ik weéte, geene Nationaele Domeynen gekocht, en ik twyffele, of haere tegenwoordige middelen, haer wel in staet stellen om te voldoen aen de voorwaerden, waer op men 'er koopen kan ; het eerste middel om haere schulden te betaelen , door de bovenaengehaelde wet voorgeschreéven, is dus niet toepasselyk op de Stadt van Antwerpen. >> Het tweede zou, wel is waer, konnen aengewend worden, indiën het Wetgeévend Lighaem, na ingenomen Advis van de Centraele Administratie van het Departement, U daer toe gelieft te magtigen ; maer de prys der te verkoopene Erfgoederen van de Stadt zal maer een gering gedeelte konnen koelen van het uytermaeten groot beloop van haere schulden . >> Het zelfde moet ik zeggen van het derde middel om die schulden te betaelen , te weéten de vermeerdering van de schattingen op vaste en roerende goederen met eenen stuyver voor elke Livre ; ' t Is waer, ik kan het beloop daer van niet opmaeken ; maer nooyt zal het, op verre na, konnen haelen by het geen de Stadt nogh schuldig blyven zal, na het verkoopen van haere Erfgoederen. » Daer zal dus altoos eene zeer acnmerklyke som overblyven, welke de Natie, volgens den inhoud dier wet, voor haere rekening neémen zal . Maer wanneer zal de Natie in staet zyn, ik zeg niet, om ' tr de betaeling van te doen of te beginnen, maer zelfs om de Interessen te betalen ? Welk onderpand, welke verzekering, welke gegronde hoop zal zy aen de schuldeysschers konnen geeven, dat die betaeling zal konnen plaets hebben en inderdaed geschieden zal ? Wat zal 131 ' er ondertusschen geworden van alle die werklieden, die leveraers, die winkeliers, die hun werk, hunne waeren, ter goeder trouwe, aen de Stadt geleverd hebben, en die zich , sederd een zoo geruymen tyd, in de grootste verlegenheyd bevonden hebben en nogh bevinden, door het achterblyven van de betaeling van eene schuld, waer in het gansch fortuyn bestaet van de meesten hunner ? Wat zal ' er geworden van die Amptenaeren, die hun geheele fortuyn uytgeput hebben om zich eene bediening te bezorgen, waer uyt zy mogten verzekert zyn van een bestaen te bekomen, en die het een met het ander verlooren hebben ? Wat zal ' er geworden van die rentheffers, die hunne penningen aen de Stad geschoten hebben op onderpanden en hypotheéken, waer van de Stadt geen genot meer heeft, maer die zich tegenwoordig bevinden in de handen van de Natie ? Wat zal ' er geworden van die geenen onder die Renthefferen , die geen ander bestaen hebben dan de Interessen van die zelfde Capitaelen, die hunnen geheelen schat uytmaeken, en waer van zy nu reeds zoo lang verstoken geweest zyn, zoo zy niet binnen korten tyd betaeld worden ? Wat zal ' er geworden van alle die Weezen, wiër gansche opvoeding en onderhoud afhangt van de betaeling der verschuldigde Interessen ? Van die arme Weduwen, die van alle ander bestaenmiddel ontbloot zyn ? Van die openbaere inrigtingen voor zieken en armen, die van dag tot dag de bronnen zien opdroogen van den bystand, dien de behoefte vorderd, en niet langer konnen verstoken blyven van de achterstallen , welke de Stadt haer schuldig is ? » (¹) Om zooveel mogelijk eene klare en duidelijke voorstelling te geven van den wezenlijken toestand, waarin Antwerpen alsdan verkeerde, hebben wij een groot gedeelte uit Van der Mey's verslag woordelijk overgenomen en den man zelven laten spreken, die zeker niet verdacht worden zal, van'in (1) Verslag van den borger Hendrik Van der Mey, voorheen Lid van de Municipaele Commissie van ' t Canton van Antwerpen , thans Griffier van de Borgerlyke Recht- Bank van ' t Departement der twee Néthen, gedaen aen de borgers President en Admi- nistrateurs van het gemelde Canton , raekende den staet der financien der gemeente van Antwerpen, op den 17 Messidor 5 Jaer van de Fransche Republiek eene en onver- deelbaer. ' t Antwerpen, uyt de Drukkerey van den Borger J. Saeyens , op de Oude-Borse N. 45. -- 132 - zijne beschouwing, dien toestand zwarter te hebben afgeschilderd dan hij inderdaad was. Wel somt hij al de ellende uitvoerig genoeg op ; maar om die te keer te gaan, daartoe weet hij geene afdoende en doeltreffende maatregelen aan te wijzen. Enkel raadt hij aan, de stadseigendommen meer en meer te doen opbrengen, eene belasting te heffen van eenen stuiver per livre boven de schatting op vaste en roerende goederen, en daarmee de intresten harer schulden te kwijten . Verder wijst hij ook nog op het voordeel dat de stad zou kunnen trekken uit het vruchtbaar maken van woeste en onbebouwde landerijen , welke mettertijd, min of meer aanzienlijke inkomsten zouden verschaffen. Maar al de door hem aangehaalde middelen zijn stellig niet als doelmatig te beschouwen. Van der Mey drukt, in zijn verslag, ook het gevoelen uit, << dat Antwerpen de eenigde Gemeente niet zyn zal, wiër » geldmiddelen reddeloos geworden zyn door de boven >> aengehaelde omstandigheden. » En dit wist hij , tijdgenoot van de gebeurtenissen, en van nabij met de finantieele zaken bekend, beter dan wie ook. In de andere steden van ons vaderland, was de toestand even erbarmelijk als in onze moederstad. Cambon had ongelukkiglijk waarheid gesproken , toen hij , zonder omwegen, verklaarde, dat de veldtocht in België, voor de Fransche republiek slechts « eene geldzaak » was. Geheel het land werd door de sansculotten uitgezogen ; zij hadden op alles de hand gelegd . Ten hunnen profijte was men reeds, van af de maand Februari 1797, volop aan den gang met het verkoopen der eigendommen van geestelijke en wereldlijke gestichten, en nu vernamen de uitgeplunderde Antwerpenaars, dat er op 4 Thermidor jaar v, dat is op 22 Juli 1797, des morgens ten 9 ure voor- en ten 2 ure namiddag, een begin zou worden gemaakt met den verkoop van het dusgenoemde « Nationael Mobilier, » van kloosters en - 133 - kerken. In het plakkaat waren aangekondigd : « Allerhande » kerk- en altaer-gewaed, als alben , kazuyffels, choor-kappen , » ciborie-kelken, boiseéringen, kassen, gestoeltens, Biegt- >> stoelen, communie-bank en autaeren van marber, twee » orgels, predik- stoel, steene en marbere beelden, houte » banken, schilderyen, en andere kerkgoederen, ook dry opwindmolens, enz. » De voorwerpen moesten met « klinkend-geld » worden betaald ; die bepaling wordt, in de voorwaarden der verkooping, tot tweemaal toe herhaald : « Zy zal in ' t openbaer met » ophoogen geschieden, mits comptante betaeling en alleen- » lyk in metaellike specie. De koopers zullen gehouden zyn » voor en aleer iets wech te voeren, in geldspecie te betaelen . >> Onze Fransche geldwolven waren dus hoegenaamd niet belust op hun eigen muntpapier, hetwelk zij aan hunne talrijke slachtoffers , onder velerlei bedreigingen, in de handen hadden gestopt. In Frankrijk zelve was de weerde der assignaten, op dit tijdstip , bijna tot nul vervallen, en dit laat zich verklaren. Te Parijs waren er niet voor millioenen, maar voor milliards livres in omloop gebracht ; doch hoe meer er werden uitgegeven, des te minder werden zij gewild. In de maand December 1795, toen de Raad der Vijf honderd pas in werking was getreden, eischte het uitvoerend bewind, van de gegoede burgerij , eene leening van 600 millioen livres, in klinkend geld, en er was bij bepaald, dat de assignaten, in die leening niet zouden ontvangen worden, dan voor 1/100 hunner volle weerde. Reeds destijds gold een gouden Louis, ter beurze van Parijs, 3,950 livres in assignaten, en het volgende jaar was hij er 8,600 weerd ! Voor één pond boter vroeg men 200 livres, in assignaten wel te verstaan ; voor een pond vleesch 150 tot 180 ; voor een paar schoenen 600 ; voor een frak of kleed 7 tot 8,000, enz. Te beginnen van 1 Nivose jaar Iv, (22 December 1795) - 134 - was de abonnementsprijs op den Franschen Moniteur , voor drij maanden, op 1,000 livres, in assignaten, gesteld ; het jaar nadien werd die prijs tot op 1250 livres verhoogd. Wat België betreft, in een besluit van het hooger middenbestuur, uitgeveerdigd op 25 Prairial jaar III , ( 13 Juni 1795), zien wij, dat de weerde der assignaten, van dien datum af, op een twintigste was bepaald, en dat de wettige koers voortaan alle veertien dagen zou worden vastgesteld . De kroniekschrijver F. J. De Coninck teekent aan, dat op 22 September van hetzelfde jaar, te Antwerpen werd afgekondigd, dat drij Fransche livres in assignaten, de weerde nog hadden van een halven Brabantschen stuiver ! Volgens eene door ons geraadpleegde tabel, was de wettige koers in het begin van het 2e jaar der Fransche republiek, 50 livres 10 Sous ; die weerde, per assignaat van 100 livres berekend, en daalde dit zelfde jaar tot op 35 1. II s. In ' t jaar II zakte ze van 29 1. 16 s. tot op 2 1. 4 s. II deniers. In ' t jaar iv gold ze, in den aanvang, nog 2 1. 2 s . I denier, en viel tot op 2 sous 10 deniers. (¹ ) Men heeft berekend, dat er in het geheel, van 1 Augustus 1790, toen zij voor de eerste maal werden gedrukt, tot den 19 Februari 1796, wanneer er voor 860 millioenen livres aan assignaten, benevens de stempels en drukplaten te Parijs , op het Vendòmeplein, in het openbaar werden vernietigd, voor 45 milliards 578 millioen livres, aan assignaten waren verspreid, zonder de valsche, welke insgelijks bij milliards moeten worden geteld . Op het bevel van het Directoire, werden er den 18 Meert, ter vervanging der nog in omloop zijnde assignaten, voor 2 milliards 400 millioen territoriale mandaten, met gedwongen koers, uitgegeven. Elk mandaat gold 30 assignaten. Ondanks de algemeen erkende onweerde van dit Fransch (1 ) 20 sous golden een livre ; 12 deniers een sou. 135 - papieren geld, mochten er, van eerst af, bij de snel op elkander volgende verkoopingen der aangeslagen grondgoederen van kerken, kloosters, adellijke familiën , gilden , enz., voor een groot deel van den verkoopprijs, assignaten aan pari en later territoriale mandaten, in betaling worden gegeven. Die mandaten werden, door het publiek, evenmin gewild en daalden aldra tot op minder dan de helft ; de aankoopers van zwart goed » maakten er, ten hunnen voordeele, ruimschoots gebruik van. De eerste verkooping van kerkmeubelen had in het Predikheerenklooster plaats, op Zaterdag, 22 Juli 1797 , des morgens ten 10 ure, door den notaris J. Ballieu , bijgestaan door den deurwaarder A. Le Chaugette en den commissaris J. J. Verbelen . De uitgestrekte kloostergebouwen, met de kerk en de hovin-. gen, waren op 3 Mei te voren , openbaar te koop geveild en door den prior, C. J. Peltiers, voor 320,000 livres ingekocht. De nu te koop gestelde goederen waren in een en veertig loten verdeeld, welke gezamenlijk 1217 gulden opbrachten. Wij laten hier de opgave met de opbrengst der voornaamste loten volgen. Onze lezers zullen opmerken, dat een en dezelfde persoon soms eenigszins verschillend staat vermeld ; maar wij schrijven de namen der koopers, uit de processen- verbaal van deze en de volgende verkoopingen, letterlijk af: Vijf alben en een klein stuk linnen, aan burger Schepens, voor 6 gulden, to stuivers . Tien kazuivels, met hunne versiersels, aan denzelfde, voor 20 gulden. Twee groote en zes kleine geel koperen kandelaars, aan burger Adriessen, voor 7 gulden, 10 stuivers. Elf biechtstoelen met de beschotten, banken, enz. , aan burger Frère, voor 100 gulden. - 136 -1 De predikstoel, aan J. Van Hencxthoven, zoon, voor 35 gulden. Het groot orgel met de toebehoorten, aan Schepens, voor 100 gulden. Elf steenen beelden, de apostelen verbeeldende, aan J. Van Hencxthoven, voor II gulden. Vier offerblokken , aan burger Frère, voor 10 gulden. Het altaar van den naam Jesus, in zwart en wit marmer, met drie houten kandelaars, enz. , aan Van Hencxthoven, voor 50 gulden. Het wit en grijs marmeren altaar van den Rozenkrans, aan denzelfde, voor 100 gulden. Vier marmeren communiebanken, aan Frère, 50 gulden. Elf slechte lijsten en negentien schilderijen , aan Van Hencxthoven, 10 gulden, 10 stuivers . Het klein orgel in het koor, vijf oude stoelen , koorlessenaar en kas, aan Frère, 200 gulden . Het groot altaar, in marmer van verschillende kleur, met de toebehoorten, tien houten kandelaars, en voorhangsel met blad, drie marmeren graven met zes figuren, marmeren leuningen, enz. , aan J. Van Hencxthoven, 250 gulden. De beschotten der bibliotheek, drij tafels, vijf stoelen, twee lessenaars en eene groote schilderij , aan burger Peltiers, 25 gulden . Eene groote schilderij , nabij de eetzaal, aan Schepens, I gulden, 10 stuivers. Vele koopers waren er bij de veiling niet aanwezig , want in het proces- verbaal worden geene andere namen dan de hooger genoemden vermeld. J. Van Hencxthoven en de eerw. heer Peltiers, prior der Predikheeren, hadden voor rekening van het klooster gekocht . Op Zaterdag, 26 Augustus, in den voormiddag, gingen dezelfde ambtenaars, in de St.-Michielsabdij, over tot de 137 - verkooping der voorwerpen, herkomstig uit de St.- Bernardsabdij , die in 78 loten verdeeld waren . Zeven en dertig kazuivels, in zeven loten verdeeld, werden aan burger Gobiort, woonachtig te Brussel, toegewezen, voor 33 gulden, 10 stuivers. Negentien kazuivels, aan burger C. Van Ekeren, woonachtig in Holland, voor 16 gulden. Elf schilderijen en twee lijsten, aan burger Dierckx, woonachtig te Antwerpen, Klapdorp, voor 2 gulden, 10 stuivers. Tien geschilderde houten figuren, aan Wuyls, 2 gulden. Elf kleine en groote schilderijen, aan Van Ekeren, 9 gl . Veertien schilderijen , aan Koninck, voor 5 gulden. Twaalf slechte schilderijen met gebroken lijsten, aan Jouval, voor 1 gulden, 15 stuivers. Vier en twintig groote en kleine schilderijen, met en zonder lijsten, aan Van Ekeren, voor 7 gl. , 15 stuivers . Twee groote schilderijen, aan burger Assasine, voor 35 gl. Nog andere voorwerpen werden aangekocht door Adnet, Akermans, Gobiert, Bellotey, Bautemans, Lambert, Tanasi, Choquet (van Brussel), Berteaux en Pierre . De geheele opbrengt der verkooping bedroeg 1087 gulden, 13 st. Vervolgens werd er overgegaan tot de verkooping der kerkmeubelen van de St. - Michielsabdij . Deze vermaarde abdij , met al hare afhankelijkheden , het prinsenhof, de brouwerij , voorhoven en magazijnen, was op 29 April 1797, toegewezen aan burger Asseline , voor rekening van J. B. Paulée, koopman te Parijs, voor 1,100,000 livres, De nu te veilen voorwerpen waren in 161 loten verdeeld. Negen altaarvoorhangsels, aan Monteyremar, voor 21 gulden, 8 stuivers. Zestien alben, aan Berteaux, voor 51 gulden , 10 stuivers. 10. 138 - Zeven en twintig kazuivels en zeven koorkleederen , aan burger Molyn, in verschillende loten, voor 57 gulden . Vier groote schilderijen, aan Jouval, voor 4 gl . De predikstoel, aan Molyn, voor 20 gl . Elf beelden der apostelen , in albast, aan denzelfde, voor 25 gl. Een altaar in wit en zwart marmer, aan denzelfde , voor 60 gulden. Vijf marmeren altaren, aan denzelfde, voor 68 gl, Twee grafsteenen van J. Van den Berg en M. Wesenbeeck, verbeeldende Mater dolorosa en St. -Joseph, aan denzelfde, voor 2 gl . Het gestoelte in het koor, aan denzelfde, voor 40 gl. Het oxaal, met de leuning en den trap, aan denzelfde , voor 20 gulden . Het orgel, aan denzelfde, voor 140 gl . Het groot marmeren altaar, aan denzelfde, voor 150 gl. Drie marmeren wijwatervaten, aan denzelfde, voor 1 gl. , IO Stuivers , Ten 6 1/2 ure des namiddags werd de veiling gestaakt, en op Maandag 28 Augustus, des morgens ten 10 ure, voortgezet. Dertien slechte schilderijen , aan Van Ekeren, voor 2 gl. Een houten figuur, aan Van Beveren, voor 10 stuivers. Een houten altaar, aan denzelfde, voor 2 gl. Vier groote schilderijen, aan Dirickx, voor 12 gl. Eene groote schilderij, aan Van Beveren, voor 2 gl. Een marmeren altaar, >> )) 9 » 10 st. Nog andere voorwerpen werden gekocht door de burgers Adnet, Hoeger, Dutenque, Asseline, Gobiart en Hocque. De gezamenlijke opbrengst was 1355 gulden , 14 stuivers. Denzelfden dag, 28 Augustus, ten 3 ure des namiddags, ging men over tot de veiling der meubilaire voorwerpen 139 - van het St.- Salvatorsklooster (Pieter Potsabdij) , te zamen 40 loten. De gebouwen met den hof waren, op 17 Juli te voren, in openbare veiling, toegewezen aan M. Desmaretz, van Mechelen, voor 61,100 livres. Twee kazuifels en verscheidene stoolen, aan Van Ekeren, voor 4 gl. , 10 st. Zes schilderijen, aan burger Adnet, voor 3 gl. Twee slechte schilderijen, een doosje en eenige kleine planken, aan Van Ekeren, voor I gl. , 4 st. Een geschilderd altaar, met twee 'reliquikassen bezijden , en de voettrede, aan denzelfde, voor 18 gl. Drie biechtstoelen , met de beschotten en voettreden, aan Dirickx, voor 34 gulden . De predikstoel , aan Van Ekeren, voor 9 gl . , 10 st. Een klein orgel met de leuning, aan de weduwe Demarais, voor 86 gl. Twee geschilderde altaren , met de twee marmeren pilaren bezijden, aan Van Ekeren, voor 25 gl. Het gestoelte met de beschotten, dubbele deur, en twee muzieklessenaren , aan denzelfde, voor 11 gl. Het groot marmeren altaar, met twee grafsteenen bezijden , aan de weduwe Demarais, voor 52 gulden . Drie schilderijen, aan Gobiart, voor I gl. , 10 st. Drie schilderijen, aan Koukenberg, voor 2 gl . , 10 st . Andere voorwerpen werden gekocht door Jouvet, Sebarie en Blavière. De geheele opbrengst was 422 gulden, 12 st . Op Dinsdag, 29 Augustus, had de veiling van dergelijke voorwerpen, in het Minderbroedersklooster plaats, des voormiddags ten 10 ure. Er waren 90 loten . Vier priesterhemden met kant, een communiedoek en vier kleine stukken linnen, aan Gobiart, voor II gulden. 140 - Vier alben, drie kazuivels, eene koorkap met de versiersels, aan denzelfde, 25 gl. Zes kazuivels en eene koorkap, aan Van Ekeren, voor 17 gl . , 10 st. Twee kazuivels, een zwart en een wit, aan Dillis, 9 gl . , 15 st . Zestien steenen beelden van verschillende heiligen, aan Auwers, 51 gl . De predikstoel , aan Dillis, 49 gl . , 15. st. Twaalf schilderijen, aan denzelfde, 12 gl .. Een marmeren altaar, met de figuren er boven, en twee grafsteenen met figuren bezijden het altaar, het eene verbeeldende Maria-Anna, het andere Francisci Lopez , aan denzelfde, 40 gl . , 15 st. Het marmeren altaar van de H. Maria, aan denzelfde, voor 50 gl. Een marmeren grafsteen van J. F. Van der Elst, aan denzelfde, 6 gl. Eene communiebank en een geschilderd houten altaar, aan Dillis, 33 gl. , 5 st. Een marmeren grafsteen , verbeeldende de H. Maagd, uan Bincken, 13 gl . Een marmeren altaar, aan Gobiart, 50 gl. Een marmeren grafsteen van Jacobi le Roi, en een andere kleine grafsteen bezijden , aan Trouvemar, 2 gl . Het gestoelte en zes koorlessenaren , aan Dillis , 150 gl . Een grafsteen, in de kapel rechts, aan burger Siboin, 2 gl. Twee groote marmeren deuren, bezijden het groot altaar, aan Heuvemans, 13 gl. Het groot marmeren altaar, met de twee grafsteenen bezijden, aan Dillis , 125 gl . Twee marmeren grafsteenen van Perez, aan Trouveniar, voor 2 gl. -141 Eene groote schilderij , in de kapel achter het hoog altaar, aan Dillis, 40 gl . Het orgel met de toebehoorten, aan Gobiart, 150 gl. Twaalf schilderijen, aan Dillis, 2 gl. Een blauw steenen engelenbeeld, aan Schraken , 4 gl . De overige loten werden gekocht door de burgers Auwers, Lauwers, Adnet, Boutemans, Vermeiren , Koekenberg en Verschueren. De gezamenlijke opbrengst beliep 1708 gulden , 19 stuivers. Dit klooster, thans de academie van schoone kunsten , bleef in het bezit van het nationaal domein. Bij de veiling in het Kapucijnersklooster, welke in den voormiddag van Woensdag, 30 Augustus, plaats greep, waren zeer weinig koopers opgekomen ; wij vinden slechts drie in het proces- verbaal vermeld : Soufflet, Gobiart en Adnet. er Vijf alben en eenige kleine stukken linnen, aan Soufflet, voor 12 gl. , 5 st. Vijf kazuivels en stoolen , aan Gobiart, 7 gl . Het portaal in de kerk, aan Soufflet , 22 gl. De predikstoel, met vier banken, aan denzelfde, II gl . , 5 st . Vijf altaren, in geschilderd hout, aan denzelfde, 126 gl . De 27 loten brachten te zamen 290 gulden, 5 stuivers op. Het Kapucijnersklooster, met de kerk en den hof, werden, op 4 December 1797 , toegewezen aan J, De Roy, koopman te Brussel, voor 320,000 livres. Des namiddags ging men over tot de verkooping in het klooster der paters Miniemen, op de Meir. Er waren slechts 30 loten. Tien alben, aan burger Koekenberg, voor 18 gl . , 5 st. Acht kazuivels en stoolen, aan Verhesen , 9 gl. , 10 st . De predikstoel, aan Van Ekeren, 9 gl. Een klein geschilderd houten altaar, met het tabernakel, 142 - vier houten kandelaars en eene schilderij , aan Chocquet, voor 3 gl. Een ander klein altaar, met tabernakel, aan Schaken, 6 gl. Het tabernakel van het groot altaar, aan Van Ekeren, voor 102 gl. Het groot altaar, in geschilderd hout, de twee deuren bezijden en drie gordijnen, aan Koekenberg, 20 gl . Het orgel met de toebehoorten, aan Adnet, 5o gl . Eene groote schilderij in de kappittelkamer, aan denzelfde, voor 3 gl. Eene groote schilderij , drie bidbanken, eene tafel en een pers, aan Boret, 6 gl. , 10 st . De overige koopers waren Hoytens, Goubiart, Schraken en Hoekens. De opbrengst bedroeg 494 gulden, 9 stuivers. Het klooster met de kerk werden, op 14 Meert 1798, aan burger Bouchart verkocht, voor 720,000 livres . Op Vrijdag, 1 September, was het de beurt aan het Beggaardenklooster. Er waren 51 loten . Eene groote en acht kleine schilderijen , aan Steenecruys, voor 14 gulden, 10 stuivers. De predikstoel, aan Hoefnagels, 20 gl. , 10 st . Vier marmeren altaren , waarvan een met schilderij , aan Steenecruys, 120 gl . , 10 st. Het orgel, aan Gobiart, 90 gl . Het groot altaar, in geschilderd hout, aan Soufflet, 10 gl . Vier en twintig kazuivels, aan denzelfde, 48 gl. Vijf idem, met stoolen en koorkap, aan Koekenberg, 61 gl . Zeven schilderijen, aan Adnet, 3 gl . , 15 st . Elf idem , aan Koekenberg, 4 gl . , 4 st. Eene kas, twee tafels en een beddebak, aan Buret, 5 gl . Andere koopers vinden wij in het proces- verbaal niet. vermeld. De geheele opbrengst bedroeg 613 gulden, 4 st. Den 19 October 1797 , werd het klooster, met den hof en - 143 - de kerk, voor 115,500 livres verkocht, aan burger Gillet, voor rekening van M. Le Coulteux , een Franschman, verblijf houdend te Antwerpen, in den Gouden Leeuw, Kammenstraat. Op 1 October hield men verkooping in het klooster der paters Augustijnen, hetwelk met kerk en hof, op 18 April te voren, in openbare veiling was toegewezen aan M. De Vinck, te Parijs, voor 107,000 livres. De verschillende kerkgoederen waren in 52 loten verdeeld. Eene schilderij , drie kassen , acht lijsten en een wijwaterkwispel, aan burger Voguet, I gl . , 4 st . Twee groote en twee kleine schilderijen, aan denzelfde, 7 gl . Twee marmeren altaren, ter rechter- en linkerzijde , aan denzelfde, 20 gl . Het hoog altaar, in geschilderd hout, met het tabernakel, en de trede, aan denzelfde , 25 gl . Het orgel, aan denzelfde, 14 gl . Zestien schilderijen in den middenbeuk, aan denzelfde , voor 24 gl . De predikstoel , aan denzelfde, 3 gl. Zes kleine schilderijen, met een kruisvoet, een houten beeld, eene deur en eenige planken, aan denzelfde , 14 gl . De bibliotheekkassen , met eene groote en vier kleine schilderijen, aan Jouval, 15 gl . De overige koopers waren Pape, Adnet en Hagens. De gezamenlijke opbrengst was 302 gulden , 13 stuivers. Het klooster der Groote- Karmelieten , beter gekend onder den naam der Lieve-Vrouwebroeders, uitkomende in de Huidvetters- en Jodenstraat en op de Meir, was den 18" April 1797, met de kapel die aan de sansculotten tot tempel der Rede had gediend den hof en de brouwerij , aan Raphaël De Coster, van Gent, voor 270,500 livres , verkocht. ― - De veiling der kerkmeubelen had op Maandag, 4 Septem ber, plaats ; er waren slechts 36 loten . 144 Vijf alben, zes altaardoeken en vijf kazuivels met stoolen , aan Studer, voor 35 gl. , 10 st. Negen schilderijen , aan Gobiart, 13 gl. Deze twee koopers kochten ook al de overige voorwerpen. De gezamenlijke opbrengst beliep 113 gulden, 18 stuivers. In het klooster der Spaansche Theresianen had de veiling denzelfden dag plaats. Dit klooster, met de kerk en den hof, was op 17 Juli te voren, door M. De Wachter, voor 102,600 livres, ingekocht, voor rekening der kloosterzusters. De kerkmeubelen, in 14 loten verdeeld, en waartusschen zich zes schilderijen bevonden, werden allen door denzelfden persoon, voor 59 gulden, ingekocht. . Ook dienzelfden dag werden, in het Kapucynersklooster, de voorwerpen verkocht, welke bij de eerste veiling niet waren geschat geweest. Er waren nu nog 29 loten . Zestien schilderijen, in drie loten verdeeld, aan Van Gils, voor 14 gulden. De predikstoel, met de communiebank, aan denzelfde , 9 gl. Een altaar, in geschilderd hout, met schilderij en twee figuren bezijden het altaar, aan denzelfde, 6 gl . Het hoogaltaar met blauw marmeren blad, de groote schilderij en nog eene kleine bezijden , aan denzelfden Van Gils, 36 gl . Het tabernakel van dit altaar, omzet met rood fluweel en gouden galon, aan Gobiert, 51 gl. Een klein houten altaar en 19 stuks marmer, van een ander altaar voortkomstig, aan Adnet, 9 gl. , 10, st . Deze drie personen kochten ook de overige voorwerpen ; in het proces- verbaal vinden wij geene andere namen opgegeven. De opbrengst van die tweede verkooping, in het Kapucynersklooster, beliep 25 gulden , 10 stuivers . De verdere verkoopingen van kerk- en kloostergoederen - 145 werden nu voor geruimen tijd opgeschorst. De afgeloopen veilingen, hadden, volgens de processen- verbaal, gezamenlijk 7928 gulden, 2 stuivers opgebracht ; maar nauwkeurig geteld , bedroeg die som slechts 7915 gulden, 17 stuivers. Wat de kooper van het Lieve- Vrouwebroedersklooster betreft ; wij denken dat De Coster ofwel een strooie man moet zijn geweest, ofwel de kapel aan een tweeden persoon zal hebben afgestaan, want J. B. Van der Straelen meldt, in zijne onuitgegevene Kroniek van Antwerpen, dat Jonker de Meulenaer de wezenlijke kooper was. Ziehier wat wij , onder het jaartal 1798 , in zijn handschrift dienaangaande vinden geboekt : « Ten zelven dage ( 12 April) wird de Schoone en Groote kerke der Eerw. P. P. L. V. Broeders, eene der schoonste kerken deser stad, wegens Jon' P. D. De Meulenaer, die de zelve voorlede jaer gekogt had, begonst afgebroken te worden. Deze Meulenaer is gebortig en inwoonder deser stad, heeft na dat hy het geld van zyne vrouw verquist had, een bankroet gemaekt en met syne crediteuren een accoord aengegaen hadde, beginnen Geestelyke goederen, als landen, bosschen, hoeven, kerken, abdyen en cloosters te koopen ; het is ook dese die de schoone kerke en abdye van Tongerloo afbreekt, de bosschen kapt en veele ruinen te wege brengt. » Den 26 ( Mei) dags voor Sinxen smorgens wird wegens Jonr P. De Meulenaer, kooper en verwoester der schoone kerk van de P. P. Lievevrouwe Broeders alhier, seer veel hout, als planken , balken, voetsteenen , schalien en zerken van de zelve kerke, aldaer op de kerkplyn aen de meestbiedende publiek verkogt. >> Ten zelven dage (2Juni) is er wederom wegens gemelden Jon Petr. De Meulenaer publieke verkooping van hout en andere materiaelen voorktskomende van de Lieve Vrouwenbroederskerke gehouden. De twee Sey Beuken waren reeds van hun dak berooft. Het was verschrikkende dese schoone kerke in dusdanige gesteltenisse te zien : alle de graven waren geopend, de doode Lichaemen uyt de kisten geworpen - 146 en het verrot hout der zelve wird ter Vrydagsche Merkt alhier publiek verkogt, jae de geheele kerke wird opgegraeven even al of hy daer verborgen schatten opzoeken wilde ! >> Wij meenen te mogen veronderstellen , dat de kroniekschrijver, de door hem medegedeelde feiten een weinig overdrijft. In allen gevalle blijkt eruit, dat Jonker de Meulenaer bij hem op geen goed blaadje stond aangeteekend. IX. EER natuurlijk was het, dat, toen er geene kloostergoederen meer waren binnen te palmen, de beurt aan de kerken komen moest. Van de priesters werd vereischt dat zij den volgenden eed zouden afleggen : « Ik >> zweer haat aan het koninkdom en aan de regeeringloosheid , » verkleefdheid en getrouwheid aan de republiek en aan de >> grondwet van het jaar drie. » De twee plebanen van de kathedraal en al de pastoors der overige kerken gaven het goede voorbeeld aan hunne geestelijken en weigerden krachtdadig, dewijl zij het in geweten niet van zich konden verkrijgen , gemelden eed te doen, als in strijd zijnde met den geest der Kerk. Ten gevolge van die weigering, werd op 21 September, || bij trompetgeschal afgekondigd en tevens aangeplakt, dat de uitoefening van den Roomsch-katholieken godsdienst te Antwerpen was afgeschaft. Des avonds werd, onder toeloop van zeer veel volk, in de O.- L. - Vrouwekerk, nog driemaal den Rozenkrans gelezen ; tevens was het H. Sacrament, voor de geloovigen, ter aanbidding uitgestald . Drie dagen nadien was het Zondag. Talrijke burgers - 148 gingen mis hooren naar de omliggende dorpen, waar het verbod nog niet was afgekondigd. Dit mis lezen op de buitengemeenten duurde nog eenige weken voort ; te Bouchout en Contich tot 20 October. Er werden daar zelfs nog huwelijken ingezegend. Reeds den 27" van dezelfde maand September, werden al de kerken gesloten. Vooraleer het besluit desaangaande echter ten uitvoer werd gebracht, was de mare er van onder het volk verspreid, en nu snelden er honderde geloovigen naar de kerken, om te redden wat nog kon gered worden, en zooveel kerksieraden, reliquieën enz. , als ' t mogelijk zijn kon, in veiligheid te brengen. De O. -L.-Vrouwekerk was insgelijks vol volk, er met dit doel naar toegeloopen, en dat nu volop aan het wegdragen was ; het vermaarde O.-L.-Vrouwebeeld werd ten huize van den kapelmeester, Antoon Diricx, korteNieuwstraat, verborgen. Kort na den middag, kreeg men op het stadhuis kennis van dit alles. Onmiddellijk begaven de vreemde gezagvoerders zich naar de verschillende kerken , om aan dit wegdragen een einde te stellen. De genaamde Frans Roché , een Parijzenaar, ging, met twee zijner makkers naar de O.-L.-Vrouwekerk ; doch slecht moest het hem bekomen. Eenig geklop hoorend in de Venerabel kapel, verliet hij zijne twee ambtgenooten, om te gaan zien wat er gebeurde, toen hij eensklaps, langs achter, door twee hamerslagen zoo hevig op het hoofd werd getroffen, dat hij badend in zijn bloed ten gronde viel. Er kwam welhaast een andere municipale ambtenaar, met een half dozijn gendarmen, ter plaatse, die het volk uit de kerk joegen en Roché naar zijne woning, in de Everdystraat, brachten zijn bekkeneel was op twee plaatsen verbrijzeld . Er werd dienaangaande eene proclamatie, door de muni- - 149 cipale commissie van het kanton Antwerpen, uitgeveerdigd, luidende als volgt ; « Borgers. » Daer is een groot schelmstuk begaen, eenen misdadiger heeft in de Cathedrale Kerk vermoord eenen der Magistraten van het Volk, tot schande deézer Gemeynte, meer als duyzend van U- L. waeren ' er tegenwoordig, en niemand en is voórgekoómen om hem te beschermen, den pligtigen is zelfs niet opgehouden, zyn dit geene reéden om U-L. als mede pligtige aen-te-zien ? » Maer Borgers, het bloed dat vergoten is zal gevroken worden, den moordenaar zal ontdekt en aen de Justitie overgelevert worden : want uw eygen voordeel moet U- L. aenmoedigen om hem aen te klagen, wilt gy geen deel neémen aen dit schroômelyk schelmstuk. » Ziet dan hoe zeer die menschen bedorven zyn, die U- L. de ongehoorzaemheyd aen de Wetten inboesemen, die door bedrog die geéne verleyden, die de swakheyd hebben van hun te gelooven . en die den doodslag gebieden in den naem van eenen God van Vrede. » En weten zy dan niet, Borgers, dat de straffen hun zullen overvallen al is ' t dat zy meynen dat hunne geheyme opstoókingen bedekt zyn doór den mantel van eene laffe hypocrisie, is hun dan onbekend, dat door de Wet van 19 Fructidor, het uytvoerend Directorium gemagtigd is om hun uyt te bannen ? Wilt Gyl. het zelve dwingen om haere gestrengheyd te gebruyken, ofte wel die van de Wet tegens deéze ongelukkige gemeynte. » De Magistraten van het Volk en vreézen de dood niet. Gyl. hebt ' er de proef var , door den roep van Vivat de Republiek, gelyk onzen Lofweêrdigen ende vlytigen Mede- Broeder den Borger Roché ( 1) heeft uytgesproóken, naer dat hem den slag was toegebragt, den welken voorzeker zal doodelyk zyn ; zoo kan den moordenaer ons ook behandelen, dog de vreéze en zal ons niet beletten onze pligten te vervoòrderen, zoo zouden wy sterven , laetende aen de Republiek de zorge van (1 ) In andere ambtelijke stukken wordt zijn naam verschillend gespeld : Roché, Rochet en Rocher. 150 ons te vreéken zy zal altyd Zegenpraelen boven het geweld der schelmstukken en zy zal haere vyanden verpletteren tot den laetsten toe. >> Dat deeze Bekentmaeking van uwe Magistraeten niet vrugteloos en zy voor U- L. , Borgers, als Gyl. het kwaed op u niet en wilt trekken waer mede gy bedrygt word, verweyderd van U- L. die bedorvelingen die dus het menschelyk bloed willen zien vergieten, zyt gerust en stil van gemoed, gehoorzaemt aen de Wetten en maekt u eyndelyk weêrdig van de voordeelen ende de bescherming der groote Republiek waer van gy mede lidmaeten geworden zyt, het is aldus dat Gyl. uw geluk ende dat van uwe kinderen zult verzekeren , als ' er een tegenstrydig gedrag zal ophouden met u aen de aldergrootste onheylen over-te-leveren. >> Gedaen in de Zitting van 6 Vendémiaire 6de Jaer der Republiek, tegenwoordig de Borgers Guedon in de plaetse van den President, Arbeltier, Richard, Deelen, Municipale commissarissen, Dargonne, Commissaris van ' t uytvoerend Bestier en Masschu, Secret. generaal. » Een paar dagen nadien overleed Roché aan de gevolgen zijner wonden ; hij was 40 jaren oud, met Magaretha Chavagnaz gehuwd en liet drie kinderen achter. Zijn lijk werd met veel plecht naar de Jesuitenkerk gebracht ; aan de pilaren hingen koninklijke wapenschilden, alsmede een kruisbeeld, alles het onderste boven. Een Fransche woordenkramer klom op den predikstoel en hield eene korte toespraak, waarna het lijk werd grafwaarts gevoerd. De dader van dien manslag werd nooit ontdekt , en of schoon het zeer goed geweten was, dat het feit door eenen kuipersgast was gepleegd, wilde niemand hem verraden, dewijl de dood van Roché, door het volk, als eene billijke straffe van God werd aanzien . Ten gevolge van de strenge maatregelen, tegen de onbeëedigde priesters uitgeveerdigd, schijnt men voor eenen volksopstand beducht te zijn geweest, en het blijkt, dat de --- 151 - minister van oorlog, op aanvraag van het middenbestuur van het departement der Beide- Nethen, de bezetting van het kasteel had doen versterken , ten einde de menigte in bedwang te kunnen houden. Uit een besluit van 3 October weten wij , dat schier al de municipale agenten, in de buitengemeenten, hun ontslag hadden gegeven, dewijl zij . aan de vervolgingen tegen de priesters de hand niet wilden leenen , uit vreeze van hun leven en hunne eigendommen in gevaar te stellen . In het begin der maand November, bevool de municipaliteit, dat het kruis van O.- L.-Vrouwentoren moest worden afgenomen. Het was zeer moeilijk, iemand te vinden, die zich met dit werk wilde gelasten ; de smidsbaas Kieven, die het, mits eene ruime betaling, ondernam, zaagde er eerst de ermen af, welke elk omtrent 50 pond wogen. In eenen brief, den 19" Brumaire jaar vi (9 November 1797,) door het departement der Beide- Nethen, aan den minister van algemeene politie , burger Sotin, gezonden , wordt hem bericht, dat de onkosten voor het wegnemen van alle uitwendige teekens van godsdienst , door de aannemers op 20,000 gulden waren geraamd , voor de gemeente Antwerpen alleen, waar men op de torens en andere gebouwen, meer dan 300 kruisen telde. De minister antwoordde, den 14" December, aan gemeld bestuur, dat die onkosten in de plaatselijke uitgaven moesten worden begrepen en , bijgevolg, ten laste van de gemeente vielen . Alzoo moesten de burgers zelve het vernietigen bekostigen van voorwerpen, welke hun dierbaar waren . Den 4 Nivose jaar vi , dat is den 24 December 1797, zond het municipaal bestuur van Antwerpen, aan het departement der Beide- Nethen, den naamlijst der Roomsch-katholieke priesters van het arrondissement, met bijgevoegde aanteekeningen : 1e over hun al of niet afleggen van den eed ; 152 - 2º over hunne zedelijkheid , en 3e over hunne denkwijze, rakende de Fransche republiek. Deze lijst, onderteekend door P. Maillard , Franck, J. Verhoeven , J. J. Verbelen , Martinides, C. Masschu en S. P. Dargonne, bevat niet minder dan 282 namen van geestelijken . Voor velen hunner zijn . zooals men verwachten kan, die bijgaande opmerkingen niet zeer vleiend. Sommige werden uitgekreten voor keizersgezinde, bestrijder van de Fransche republiek, dronkaard, smullebroeder, beminnaar van het schoone geslacht, gevaarlijke kerel, valsche politieker, schijnheilige , dubbele schijnheilige, domkop, onruststoker, halve gek, fanatieke schelm , en nog meer andere fraaiïgheden. Bij gelegenheid der sluiting van den vrede, tusschen de Fransche republiek en den keizer van Oostenrijk, was Antwerpen, op 30 en 31 December, en ook den Nieuwejaarsdag van 1798, ondanks de koude, volop in feest ; de Ommeganck, met den walvisch en den reus, reed door de voornaamste straten. Ter Grootemarkt was eene zuil opgetimmerd, waarop de namen prijkten van de generaals, die zegepralen hadden bevochten, alsmede van personen , welke hun leven op de slagvelden verloren hadden. Van 8 tot 10 ure ' s avonds , moesten de burgers illumineeren, en drie dagen lang een blauw, wit en roodkleurig vaantje uitsteken . Het jaar 1798 moet bij uitstek het jaar der priesterjachten worden genoemd ; reeds van in den aanvang begonnen de vervolgingen, tegen de bedienaars van den Roomsch-katholieken godsdienst, heviger dan ooit. Slechts dertien geestelijken hadden den eed afgelegd, welke door de Fransche republiek van hen werd vereischt ; een hunner was bij die eedaflegging, aan eene beroerte schielijk overleden, en twee anderen hadden, twee of drie dagen nadien, den eed reeds herroepen. Sommige der onbeëedigde 153 - priesters maakten zich bij tijds uit de voeten ; anderen bleven op hunnen post, doch hielden zich zorgvuldig verborgen . Zij moesten vlijtig worden opgezocht, zelfs bij middel van verklikking, want, voor het aanwijzen van elken priester, was eene premie uitgeloofd. En er werden, onder onze eigene natie , verraders en speurhonden gevonden, om, voor een judasloos, hen bij nacht en ontijd, in hunne woningen te gaan verrassen en aan de beulen over te leveren ! En dat alles gebeurde in den naam der vrijheid ! De kerels, welke zich bij die opsporingen het meest onderscheidden, waren de politie - commissarissen J. Somers, J. De Jonge, J. K. Reynwit, Auwers en P. Maillard. Deze gingen des nachts, vergezeld door hunne handlangers, in de woningen, waar zij dachten dat geestelijken verbleven, huiszoeking doen. Op sommige plaatsen liet men hen staan bellen ; elders had men de belkoord doorgesneden. Niet zelden vonden zij het bed nog warm, maar den geestelijke konden zij niet ontdekken . Evenwel verrasten zij er eenige, en deze werden , als misdadigers, gevankelijk naar het kasteel gebracht. De namen dezer priesterjagers verdienen wel te worden. bewaard. Somers scheen de kapitein van dit troepje te wezen . Mijn grootvader, welke gansch dit woelige tijdvak heeft be-- leefd, placht van hem te zeggen : « Die Jef Somers was een >> groote schelm ! Lang nadien was hij nog onder den naam » van priesterjager bekend, werd door ieder aangewezen en >> door ieder geschuwd. » Tusschen de aangehoudenen bevonden zich de eerw . heeren Werbrouck, plebaan der kathedraal, en Van der Stallen, pastoor van St. - Andries. Deze laatste werd op eene zonderlinge wijze verlost : een koeboer, die op het kasteel DE SANSCULOtten te Antwerpen . II. - - 154 gras maaide, verborg hem op zijne karre onder eenen hoop gras en stelde hem aldus in veiligheid. In de woningen, waar zij niets gevonden hadden, lieten de politie-commissarissen twee manschappen achter, om de priesters bij hunne terugkomst te vatten. Al de geestelijken, welke in de macht der sansculotten vielen, werden door de vreemdsoortige ingedrongen rechters ongenadig veroordeeld tot verbanning naar woeste eilanden , waar vele van ontbering bezweken. Talrijke geestelijken wisten echter aan alle opzoekingen te ontsnappen en hun heilig ambt in stilte uit te oefenen. In de buurten waar zij verbleven, was dit zeer goed door de geloovigen geweten , en als er ergens een mensch in stervensgevaar verkeerde, ging een vertrouwd persoon den priester roepen, en deze aarzelde niet, er zich aanstonds heen te begeven. Met het oog op het hem bedreigende gevaar, veranderde hij gedurig van kleedsel. Somtijds was hij als metser of een ander werkman gekleed , dan weer als melkboer, en op die wijze wist hij uit de handen der politie te blijven . Ook waren er aan de geloovigen plaatsen bekend, waar zij des Zondags in stilte konden gaan mis hooren. Op den grooten Kauwenberg gebeurde dit op eenen zolder, in de Groendalstraat n. 28, op eene bovenkamer, in de Kammenstraat in den kelder van het huis, thans n. 31 , in de Jesusstraat en ook nog elders. Het viel nu en dan wel eens voor, dat de zaak verraden was, doch om de listen der verklikkers te verijdelen, was er gemeenschap tusschen de huizen gemaakt, zoodat men gemakkelijk van het eene in het andere komen kon. De politiemannen waren schier aanhoudend naar de priesters op zoek, en toch vond Dargonne dat het niet snel genoeg toeging en beschuldigde hij hen van nalatigheid, in het vervullen van hunnen plicht. Hij bekloeg zich dienaan- - 155 - gaande bij den oppercommissaris Levèque en deed zelfs vermoeden, dat zij zich hadden laten omkoopen ! De geestelijken, die den eed aflegden , hadden dit ongetwijfeld ter goeder trouw gedaan, in de overtuiging dat zij alsdan op hunnen post mochten blijven en aan de geloovigen meer dienst zouden kunnen bewijzen . Ter hunner ontlasting mag ook worden gezegd, dat zij niet onmiddellijk hunnen opperherder, mgr. C. F. de Nelis, dienaangaande konden raadplegen ; de bisschop van Antwerpen had, sinds het jaar 1794, de stad verlaten en verbleef in Italië. Wel had de aartsbisschop van Mechelen, mgr. J. H. van Franckenberg, zich tegen den eed verklaard, maar J. G. Huleu, aartspriester van Mechelen en vicaris-generaal van het bisdom, had hem afgelegd. Wat meer is, hij verdedigde zijne zienswijze, en in door hem uitgegeven schriften , bij vorm van onderrichtingen opgesteld, keurde hij zelfs dien maatregel goed en ried hij de onderwerping aan, zoowel der priesters als der burgers, aan de Fransche wetten. Volgens hij beweert, had de vereischte eed geene andere beteekenis, « als dat men zal hebben eene » borgerlyke afgekeertheyd van het herstellen van het >> Koningsdom in Vrankryk, ofte vervremtheyd van alle » medewerken daer toe direct of indirect : als ook van het » omwerpen der tegenwoordige constitutie, en gevolgentlijk » eene borgerlyke aangekleeftheyd aen de Republiek en haere » constitutie . » Verder zegt hij , dat men << met geruste >> conscientie de Misse mag hooren van de Priesters die » hunnen eed gedaen hebben. » ( 1 ) Er bestond dus verschil van gevoelen nopens dit punt onder de geestelijkheid zelve. Wat er van zij, wij zijn geenszins bevoegd, om nopens die zaak een oordeel te vellen en stippen ze dan ook slechts terloops aan. ( 1 ) J. G. Huleu. Plichten van allen catholyken Borger. 1º Déel, blz . 14-15 . 156 Bij besluit van 6 Februari , werd er, op aanvraag, door het municipaal bestuur machtiging verleend tot het heropenen van de St.-Jacobskerk, ten dienste van drie beëedigde priesters. De eerw. heer J. B. Mortelmans, gewezen kappellaan van. O.-L.-Vrouwe, was door gemelden vicaris-generaal tot desservitor van St. -Jacobs aangesteld . Deze berichtte het stedelijk bestuur, dat hij er den volgenden Zondag de groote mis zou celebreeren, en hij noodigde de magistraten uit, daarbij tegenwoordig te wezen, opdat alles rustig mocht afloopen, en de plechtigheid , door de kwaadwilligen, niet zou worden. gestoord. Van zijnentwege verzocht het magistraat den. plaatselijken bevelhebber, tot het nemen der noodige maatregelen. Op Zondag, 11 Februari, ving dus, na een kort sermoen , de plechtige mis aan, waarbij de heer Mortelmans werd geholpen door de eerw. heeren P. F. Mertens, pastoor van Hoboken, en H. Keirsmaekers, geestelijke bestierder van het Vondelingenhuis, welke beide heeren, na de groote, elk nog eene kleine mis lazen . Ter kerke waren niet veel menschen aanwezig, en dan nog waren het meestal Franschen en Franschgezinden. In de omliggende straten waakte de politie, om des noods de orde te handhaven. De volgende dagen werden er- insgelijks missen gelezen, en op Zondag, 29 Juli daarna, werd ook de St. - Andrieskerk geopend ; de eerw. heer J. M. Timmermans, vroeger priester te Reynrode, bij Diest, verrichtte er de diensten . Hoe dit vieren van den Zondag was overeen te brengen: met een besluit van het Directoire, van 14 Germinal, jaar VI (3 April 1798) verklaren wij niet goed te begrijpen. Door dit besluit werd bevolen, dat de republikeinsche almanak voortaan strengelijk in toepassing moest worden gebracht. De tooneelvertooningen, bals, vuurwerken, enz. , mochten niet 157 - meer op Zon- of heiligdagen, maar moesten op de decadis, dat is op de republikeinsche feestdagen plaats hebben. Het houden der markten moest door de municipale besturen worden bepaald, zonder dat die markten mochten worden verschoven, al vielen zij dan ook op eenen Zondag. Zij moesten daarbij bovenal pogen, alle overeenkomst te verbreken van de vischmarktdagen met de vastendagen, en nog veel andere plagerijen meer. In het bisschopelijk paleis, werd, den 25 Augustus, door de Fransche commissarissen, koopdag gehouden. De meubelen, beelden, schilderijen en sieraden , alsmede de portretten der bisschoppen van Antwerpen werden voor spotprijzen toegewezen. De kroniek, waaraan wij dit ontleenen , meldt , dat de beelden en sieraden door den beeldhouwer Cornelis De Smet, ten tijde van bisschop Wellens, waren verveerdigd. Vijf dagen nadien deed Dargonne weer van zich spreken. De straten en plaatsen der stad, die namen van heiligen, koningen, prinsen of keizers droegen, waren reeds herdoopt geworden, maar hij had nog eenige winkeliers en herbergiers ontdekt, die uithangborden hadden, waarop dergelijk namen pronkten. Dit was den commissaris van het uitvoerend bewind eenen doorn in den teen , en hij liet dan ook een bevel uitgaan, waarbij al die onderscheidingsteekens van de uithangborden onmiddellijk moesten verdwijnen . . Bij dit alles bleven de republikeinsche feesten niet ten achter, in de Jesuitenkerk, die nog altijd tot tempel der wet diende. Op Vrijdag , 7 September 1798, vierde men er feest voor de zegepralen der Fransche legers, den 18" Fructidor behaald. «De Godinne der Vryheyd stond verheven, omringd » door Oragnieboomen, en den Wierook brandde op haere » Autaeren, » zegt een druksel van dien tijd . Den 27 October 1797 , hadden vijf moedige Antwerpsche burgers, A. P. Van Cuyck, P. Stynen, J. B. J. Beeckmans, - 158 - G. J. De Wolf en J. B. De Vos, bij de municipaliteit een verzoekschrift op zegel ingediend , strekkende om de heropening van de O.-L.- Vrouwekerk te bekomen. Het duurde zeer lang, voordat zij van de beslissing nopens hunne vraag iets te weten kwamen. Eerst op 7 October 1798 schreef Dargonne dienaangaande aan het departementeel bestuur. Hij verklaarde zich stokstijf tegen het heropenen van die kerk voor den eeredienst, en stelde voor, aan het wetgevend korps de toelating te vragen, dien tempel tot een nationaal museum in te richten. Antwerpen had daartoe , zegt hij , zooveel recht als Gent, welke stad, tot hetzelfde doel, de St.-Pieterskerk had bekomen. Drie dagen later volgde het antwoord van gemeld bestuur op de vraag der petitionnarissen. Het bevatte hoofdzakelijk, dat dergelijke vragen welhaast geen doel meer zouden hebben, dewijl er, door de verkooping dier kerk, een einde aan zou worden gesteld. Dat mocht zeker geen bemoedigend antwoord heeten ; wel integendeel ! het deed klaar en duidelijk zien , wat het inzicht was van onze Fransche vrienden. Inderdaad, den 4" October hadden de genaamden F. Van Breda, J. Saunier en Aubert, het middenbestuur van het departement der Beide- Nethen uitmakend, den Franschen minister van financien bericht gezonden, dat zij , in overeenkomst met de municipaliteit, besloten hadden, de O.-L.- Vrouwekerk voor afbraak te doen verkoopen , tot het regelen en vergrooten eener openbare plaats, te midden van welke er een gedenkteeken aan Roché zou worden opgericht . De toren was, beweerden zij , bouwvallig, en vereischte jaarlijks 12 tot 15,000 livres, voor herstellingswerken . De minister antwoordde ongetwijfeld niet op dit onzinnig schrijven ; althans, wij hebben zijn antwoord nergens ont- - 159 - dekt. Er werd dus vooreerst aan dit ontwerp tot verkooping en afbraak onzer schoone kathedraal, geen gevolg gegeven. De grootste plaag, van al de plagen die ons boven het hoofd hingen, was de Fransche militiewet, die op 5 October te Antwerpen was afgekondigd, en waarbij al de jonge Fransche burgers, welke den ouderdom van 20 jaren hadden bereikt, zich voor den krijgsdienst moesten komen aangeven. Zij moesten voor vijf jaren in dadelijken dienst treden , naarmate er in het leger manschappen zouden noodig wezen. Aangezien wij de groote, de uitstekende eer genoten, zij het dan ook gedwongen, onder de Fransche natie te worden gerekend, was dit bericht voor velen een donderslag, want de burgerszonen waren geenszins geneigd om soldaat te worden. Ook ging het met dit aangeven niet snel vooruit. In een plakkaat van 10 October, werden zij opnieuw opgeroepen, maar dewijl de achterblijvers nog ongemeen talrijk waren, kwam er, vier dagen nadien , nog een laatste plakkaat, waarin een beroep op hunne vaderlandsliefde wordt gedaan ; vaderlandsliefde voor Frankrijk, wel te verstaan . Ziehier wat in dit plakschrift, onder ander, te lezen stond: « De wyze van aenwerving der landlégers, aangenoómen door het gemeenebest, verheft den krygsdienst en maekt hem de daer toe geroepe menschen waerlyk weerdig. Dusdaenig is diën geheyligden grondrégel op den welken hy gestigt is, dat den mensch in gemeynschap leévende, zig oogenblikkelyk aen haere verdediging verpligt is. » De pligt van voor de Volksvryheyd te vegten is niet meer overgelaeten aen eenen saemenloop van werklooze weézens, aen wie de légers veéltyds niet aenboóden als eene schuylplaets voor de ellende en somtyds voor het misdaed . Dit denkbeeld kon wel het oogmerk der dwingelanden vervullen , die niet anders zogter. en wilden als slaeven ; maer het kan niet naderen aen eene vrye Bestiering alwaer overal den zelven geest, de zelve staetzugt, de zelve kloekmoedigheyd 160 heerscht. In een gemeenebest is allen borger krygsman, verre van het zelve zyn de bezondere willen, de verschillende belangen die zoo dikwyls uitgeweézen hebben of den oorlog of den vréde. De vryheydsliefde vereenigt aldaer alle denkwyzen, zy is het algemeyn gedagt, zy is het eenpaerig belang, en wat weézen is ' er dat zou konnen twyffelen of vreezen zig te wapenen voor de verdédiging van dusdaenige grondregels ? » Onze laetste afkondiging heeft u verwittigt dat de boeken der krygsinschryvinge geopent waeren ; een groot getal jonge lieden heeft zig alreede doen inschryven, maer wy zyn een laetste berigt verschuldigt aen die onder ulieden de welke hun nog niet aengeboóden hebben ; wy zyn eene laeste waerschouwing verschuldigt aen de ouders welkers zwakheyd van aerd en gemaklykheyd om zig te laeten verleyden, hunne kinderen zouden konnen onttrekken aen de krygsinschryving, en hun aen zékere gevaeren bloot stellen, wanneer zy zig misschien verzekert houden hun goeden dienst te doen. » Wy willen niet gelooven dat dobbele valsche geesten zig een beroep maeken van de heylzaeme inzigten der Bestieringe te ontaerden ; dat zy zig een beroep maeken van de uytvoering der Wetten te verhinderen en daer van te verwyderen die de welke ze béter waerdeérende, hun daer aen zouden willen onderwerpen en doen blyken het geen men van hun te verwagten heeft. Wy zyn te vooren verzekert dat zy daer doór geene goede uytkoómst zouden bekoómen, en dat alle de valsche inbeéldingen, die zy bekwaem zyn te uyten, zouden verduysteren onder de vermoógende straelen der -waerheyd. >> Jonge borgers ! wy willen niet gelooven dat gylieden hunne misdaedige beweegingen zult te bevegten hebben ; wy verzekeren ons in tegendeel dat gylieden, ontbonden zynde van allen vooroordeel, u zult overgeéven aen de édelmoedigheyd die u moet opwekken ; gylieden zult niet meer vertoeven 1 te doen inschryven op den boek van eer. » Wy gelooven ook noodig te zyn hier by te voegen dat allen inwoonder die zig zou toelaeten eenen borger van den ouderdom der inschryvinge van dit of eenig ander canton verholen te houden, om hem te onttrekken aen de schikkingen der Wet, zig met de zelve niet te verklaeren, in gevaer zoude 161 - stellen van behandelt te worden als aenhouder der overloopers en als dusdaenigen vervolgt te worden. » Jonge borgers ! ter deézer laeste oproeping gaet de iverzugt uwe zielen tot haer trekken ; gylieden zult met naïver vlieden om u te doen stellen in de inschryfclassen onder het getal der verdédigers van het Vaderland ; gylieden zult aen het fransch Volk doen blyken dat gy weêrdig zyt zyne schikkingen mededeelagtig te zyn, en dat gylieden gelyk het zelve de vryheyd beminnende, deéze ook insgelyks wilt verdé- .digen. »> Men zal opgemerkt hebben, dat er in dit plakkaat sprake is van «< eene waarschuwing aan de ouders, die hunne kinde- >> ren aan den krijgsdienst zouden onttrekken . » Ja ! tot zooverre ging de dwingelandij onzer vreemde beulen , dat vele ouders, wier zonen zich uit de voeten hadden gemaakt, in hechtenis werden genomen, omdat zij de schuilplaats hunner kinderen niet wilden verraden, en zelfs in de gevangenis werden gehouden, al was die schuilplaats hun volstrekt onbekend. Erger nog : in onze jeugd hebben wij een onzer ooms meer dan eens hooren verhalen, dat hij , insgelijks tot den krijgsdienst opgeroepen zijnde, en geenen lust hebbende om te gaan vechten, zich verborgen hield, maar dat zijne verloofde, die later zijne vrouw geworden is, hem niet willende verraden, gedurende langen tijd, voor hem was opgesloten geweest ! Er werd, in het bovenaangehaald plakschrift ook gedreigd , dat er, na den 21 " October, tegen de nalatigen, vervolgingen zouden worden ingespannen. Maar de meeste der ingeroepen jongelingen, van Antwerpen en elders, vooral van de dorpen, wachtteden tot zoolang niet, om zich uit te voeten te maken. Zij schoolden gewapend te zamen en verzetteden zich manmoedig tegen de krijgsbenden, welke waren afgezonden om hen aan te houden. Den 19 October verschenen zij zegepralend op het Vlaamshoofd, hielden er zich eene wijl staan- 162 - de, doch werden eindelijk op de vlucht gedreven en als wilde dieren achternagezet. Daags nadien werd er, wegens het middenbestuur van het departement der Beide- Nethen, eene proclamatie aangeplakt, die wij hier, als een staaltje van bombast, overdrukken : « Borgers, stelt u gerust, de goede zaek kan niet verlooren zyn, nogte de fransche Republiek vergaen. >> Een handvol uytzinnige, lafhertige stroopers, belhaemers, aenhangers der geestdryverye, konnen de magt van de rede, van de wysheyd, en van de wapens niet overwinnen, zy hebben konnen vertrekken uyt het Departement der Schelde, maer de Schelde overkoómen , neen. Zy hebben zig vertoont, gelyk verslindende dieren , plunderende, vernielende, eenige menschen zonder verdediging vermoordende, de klyne mannekens, hebben de zinneloosheyd zoo verre gebragt dat zy zig op 't Vlaemshoofd vertoont hebben in ' t aenschyn van den reus ; de stem van den donder heeft ze vermorzelt, zy hebben zoo lafhertiglyk de vlugt genoómen als de engelsche. » Overal heeft de tegenwoordigheyd der franschen de wanorders beteugelt, de oproerige verjaegt ; ' er naederd eene groote magt. de aenstokers zyn gekent, en wy zullen den gelukkigen uytslag die wy hebben behaelt, geenen zegeprael noemen, men zegepraelt over geene schelmen en oproerige, men straft de zelve op den grond die zy door hunne tegenwoórdigheyd bezoedelt hebben. De trouwloose hebben gedagt dat de getrouwigheyd der Antwerpenaeren en der eerlyke inwoonders van dit Departement zig doór uytdaegingen, doór een beroep van vereeniging zoude hebben laeten ontstellen . Neën de Vaderlands liefde brengt wonderteekenen by, ' t is dan, wanneer het Vaderland schynt bedreigt te zyn , dat zyne goede vrienden zig vereenigen, de jongheyd heeft met iever haren arm komen offeren tot verdediging onzer kloeknoedige wapen-broeders, de menschen tot al-dan overschillig. hebben eene prysbaere bezorgtheyt betoont, den kleynsten en veragtelyksten hoop beweent alleen den roof zig te zien hebben ontsnapt. Zy hebben meynen scrik in te blaesen door belachelyke indrukken, maer de aenvoerders en de aenplak- 163 kers zyn ons bekent ; zy zullen gestraft worden. Den Vryheyds-boom is onsterffelyk gelyk den arm van den franschman onoverwinnelyk is, wy zweêren het u in den naem van de onvergankelyke Republiek. » Vreedzaemheyd en moed, borgers, aengestelde overheden verdobbeld uwe waekzaemheyd, begunstigt onze werkingen en gy zult wederom zien verscheynen het order en de gehoorzaemheyd aen de wetten. » Gedaen in de zitting tot Antwerpen den 29sten Vendémiaire 7ste jaer der fransche Republiek, eene en onverdeelbaar; tegenwoordig de borgers Van Breda, president ; Chomel , Saunier, Debroux administrateurs, Leveque, commissaris van het uytvoerend Directorium en Aubert, secretaris-gene- rael. » Alzoo werden heldhaftige jongelingen, die voor hunne vrijheid, voor hun vaderland streden, die zich aan de willekeurige bevelen van vreemde overweldigers niet onderwierpen en have en goed verdedigden, voor schurken en galgennaas uitgescholden ! Dewijl wij ons echter hoofdzakelijk tot het verhalen van de Antwerpsche gebeurtenissen bepalen, valt het buiten ons bestek, ons verder bezig te houden met dien heldenstrijd, waarbij het goede recht, eilaas ! voor de overmacht moest bezwijken . X. H ET afwijzend antwoord van het departementeel bestuur, op het verzoekschrift tot heropening van de kathedraal, bleek geene ijdele bedreiging te zijn geweest. Reeds den 8n Mei te voren, was de gezworen roeper, Kasper Vermeulen, door dit bestuur, tot schatter van het dus genoemd nationaal mobilier aangesteld, en den 9 Augustus werd hij tot schatter van de onbediende kerken benoemd. Hij moest de door hem opgemaakte schattingen onverwijld inzenden. Op Donderdag , 8 November 1798 , en volgende dagen , werd er, onder bescherming van de gewapende macht, overgegaan tot de openbare verkooping der kerkmeubelen en sieraden van de kathedraal, verdeeld in 215 loten. De veilingen geschiedden nogmaals « mits comptante betaeling en >> alleenlyk in metaellieke specie. »

Hier volgt de opgave, voor wat de voornaamste loten betreft : De gebeeldhouwde predikstoel, in eikenhout, met het verhemelte en de ijzeren steunsels , welke op 30 gulden was geschat, werd toegewezen aan Baillieu , voor Jacobs, mits 17 gl. , 15 st . - 155 Vier zwart marmeren grafsteenen, aan Lambrechts, horlogiemaker, 10 gl. Vier dito, aan Lambrechts, zoon, 7 gl. , 10 st. Twee schilderijen, de eene verbeeldende Christus aan het kruis, de andere een biddend kannunik, aan Vanderelst , voor 2 gulden. Het orgel in de Venerabelkapel, met het gebeeldhouwd eiken buffet, drie groote blaaspijpen en twee houten kassen, aan van de Wal, 170 gl . Het oxaal, in dezelfde kapel, door zes kolommen gesteund, acht plaasteren figuren, acht dito engelen, de galerij met koperen pilaren , op 180 gl. geschat, aan denzelfde, voor 225 gulden. Het hoogaltaar, in wit en zwart marmer, vier dito kolommen, marmeren altaarblad , het tabernakel en de gebeeldhouwde marmeren communiebank met de trede, dit alles geschat op 470 gl. , aan Auwers, voor 440 gl. Een klein altaar, met in fijn goud versierd sanctuarium , drie bidbanken en de beschotten, aan Leenaerts, 52 gl. Acht zwart marmeren grafsteenen, aan Lambrechts, 9 gl. Een houten altaar , met schilderij , de afsluiting en de beschotten rondom de kapel, aan Baillieul , 54 gl . Een zwart marmeren altaar, met twee dito kolommen en vijf plaasteren figuren, de afsluiting met koperen pilaren en de beschotten rondom, aan Degryn, 48 gl. Een altaar in gespikkeld marmer, met drie figuren er boven en twee bezijden op voetstukken, de gebeeldhouwde. afsluitingen. en beschotten rondom, aan Dubois, 50 gl. Een gebeeldhouwd marmeren altaar, met de Drievuldigheid er boven op, en twee plaasteren figuren, de marmeren afsluiting en het beschot, aan Jacobs, 52 gl . Een dito marmeren altaar, met sierlijk bewerkte afsluiting , aan Adnet, 20 gl. 166 - Tien grafsteenen met de figuren, verbeeldende verschillende patronen, aan Lambrechts, 16 gl. Het groot kerkportaal, langs de Handschoenmarkt, in marmer van verschillende kleur, drie figuren er boven, die den wereldbol vasthouden, door acht groote marmeren kolommen gesteund, en verdere toebehoorten van dit portaal. Dit lot was geschat op 400 gulden , en werd toegewezen aan Adnet en Cie, voor 100 gl. Een houten altaar, met drie figuren er boven en twee bezijden, eene schilderij te midden, en de beschotten, aan Vermeyr, doch bij gebrek van betaling, aan Lambrechts, horlogiemaker, 24 gl . Een geschilderd houten altaar, met de zon er boven en drie plaasteren figuren, eene schilderij , verbeeldende de Verrijzenis Christi, met de afsluiting en de beschotten rondom, aan Corbrun, 60 gl. Een wit gebeeldhouwd marmeren altaar, met drie figuren er boven, (de schilderij, verbeeldende eene Vergadering van monniken, voorbehouden), en de beschotten rondom de kapel , aan Adnet, 46 gl . Een gebeeldhouwd wit marmeren altaar, met vier dito kolommen en drie plaasteren figuren, (de schilderij te midden van het altaar, voorbehouden, ) het afsluitsel en beschot, aan Lambrechts, 45 gl. Een idem met vier kolommen en vier figuren, (de schilderij , verbeeldende verschillige personen, voorbehouden), de afsluiting en de beschotten, aan Wauvers, 61 gl. Een wit en zwart marmeren altaar, met de H. Maagd en het kind Jezus er boven, eene schilderij te midden, de afsluiting en de beschotten, aan J. Schmerda, voor Chantrau, 102 gulden. Twee marmeren doopvunten, met de eikenhouten beschot- —- 167 - ten, banken, enz. , der doopkamers, op 108 gl. geschat, aan Dargonne, voor 194 gl . Acht grafsteenen, in wit en zwart marmer, en zeven offerblokken, aan Lambrechts, 8 gl . Een marmeren altaar, met schilderij en vijf plaasteren figuren, aan denzelfde , 15 gl . Een gebeeldhouwd houten altaar, met vijf figuren, de afsluiting en de beschotten rondom, aan Vermeyr, maar bij gebrek van betaling, aan Lambrechts, 20 gl. Een marmeren altaar, met zeven plaasteren figuren, de gebeeldhouwde afsluiting met kleine koperen kolommen en de beschotten, (de schilderij , verbeeldende de H. Maagd en het kind Jezus, voorbehouden), aan Belgrange, 41 gl. Een houten altaar, drie figuren, eene schilderij te midden en de afsluiting, aan Brousse, 30 gl. Drie sierlijk gebeeldhouwde eikenhouten biechtstoelen , met de trede en de beschotten , dit alles op 10 gl. geschat, aan Van Grimbergen, 35 gl. Het orgel in de O.- L.- Vrouwekapel, met sierlijk gebeeldhouwd buffet en figuren er boven, drie groote banken voor de muzikanten, de voettreden en drie stoelen , aan Gobiert, voor 146 gl . Het oxaal in de kapel der H. Maagd, met de blauw steenen tribuun, door vier marmeren kolommen gesteund, de afsluiting, met 24 kolommen erbij begrepen , op 100 gl. geschat, aan denzelfde , 426 gl . Het gespikkeld zwart marmeren portaal, langs den kant van het Groenkerkhof, zes dikke pilaren, de beschotten en de deuren, op 160 gl . geschat, aan Adnet en Cie, 40 gl. Een zwart marmeren altaar, met drie plaasteren figuren , de afsluiting met koperen pilaarkens, op 90 gl. geschat, aan Adnet, 175 gl. 168 - Eene eikenhouten kas, drie grafsteenen en een marmerem wijwatervat, aan Lambrechts, 4 gl. 1 Een verguld houten altaar, met drie figuren er boven en zes engelen, (de schilderij , St.-Sebastiaan verbeeldende ,. voorbehouden), de afsluiting, beschotten, buffet en banken, aan denzelfde, 15 gl. Een altaar, in zwart grijs marmer, en drie figuren er boven, (de schilderij voorbehouden) , een biechtstoel, met de afsluiting, de beschotten en de trede , aan denzelfde, 20 gl. Een houten altaar, met drie figuren er boven, eene schilderij te midden, een biechtstoel, het beschot met de afsluiting en zeven gespikkeld marmeren pilaren, aan Mezicht, 25 gl. Het prachtg marmeren altaar, in de Besnijdeniskapel, met twee koperen deuren en de marmeren trede, (de drie schilderijen voorbehouden) , aan Bloom, 161 gl. Zes marmeren grafsteenen , aan Adnet, rogl, Zes idem, met een figuur de Ecce Homo, aan Lambrechts, 20 gl. , 10 st. Twee eikenhouten biechtstoelen , waarvan een met vier gebeeldhouwde figuren, aan Corbrun, 28 gl. Vijf mastenhouten idem, geschat op 50 gl. , aan Lonné, voor 14 gulden. Twee orgelspelen, met hunne toebehoorten, geschat op 2250 gl. , aan burger Le Moine, In den Beer, te Antwerpen, voor 1300 gl. Het gestoelte van weerszijden in het koor, met de koorlessenaars, op 300 gl. geschat, aan Jacobs, 101 gl . De zwart en grijs marmeren tribuun (1), een figuur te midden over het altaar, zeven idem langs den kant van den beuk, zestien grijs marmeren kolommen en verdere toebehoorten, op 1400 gl . geschat, aan Adnet, 300 gl . (1 ) Waarschijk het groot oxaal . - ― 169 Het kerkportaal, aan den kant der Lijnwaadmarkt, in gespikkeld marmer, door vijf groote marmeren kolommen gesteund, en een figuur er boven op, geschat op 300 gl. , aan Adnet en Cie, 60 gl . Eene schilderij , de Drie Koningen verbeeldende , en twee rood stoffen altaarvoorhangsels, aan Auwers, 8 gl. Vijf marmeren graven van bisschoppen , ( dat van Capello voorbehouden), met de plaasteren figuren, op 40 gl . geschat, aan Adnet, 6 gl. , 10 st . Het hoogaltaar, in gespikkeld marmer van verschillende kleur, door zes groote witte marmeren kolommen gesteund , vijf figuren er boven, het verguld sanctuarium , waarboven een Christus en twee Engelen, zes verziiverde houten kandelaars, twee gele gordijnen en de voettrede, (de schilderij en het gebeeldhouwd sanctuarium voorbehouden) , op 600 gulden geschat, toegewezen aan Adnet, 250 gl . De marmeren afsluiting van gezegd altaar, met de deuren, alsmede een gebeeldhouwd eiken paviljoen en vijf zwart marmeren grafsteenen er boven , aan denzelfde, 3o gl . Vier verzilverde houten engelen , met de voetstukken , aan De Vos, 5 gl. Een troonhemel, met fijn goud en rood fluweel versierd, op 15 gulden geschat, aan Adnet, 70 gl. De overige koopers waren Cokelimberg, Winter, De Bruyen, Vrayenneau, Lamone, Freyhoven, P. Degroof, Paralle, Hermelin, Craynen, Tellier, Frayen, Xaverius, Brezichts, Collen , Masschu, Keyler, Vil , Pieters, Trilens, Spanossen, Kieles, Linckx, Borrequin, Loubillot, Van Becken, Spets, Berken, Spethinckx, Van Hossen en Nickens. De stoelen werden, per vier en twintig, gemiddeld voor 3 gl. , 10 st. verkocht. Al de loten te zamen waren op 14,213 gulden, 10 stuivers DE SANSCULotten te Antwerpen. 12 . -- 170 geschat geweest, doch de opbrengst bedroeg slechts 9,403 gulden . Zoohaast de veilingen in de kathedraal waren afgeloopen, werd er overgegaan tot de verkooping der meublilaire voorwerpen in de nog overig zijnde kerken, kapellen en kloosters. Deze verkoopingen duurden tot den 17" November 1798 voort. In de Schipperskapel waren slechts zes loten, te zamen op 34 gulden geschat ; zij brachten er maar 21 op. De koopers waren Van de Wal en Masschu . Deze kapel, met vier huizen, was den 170 Februari te voren , in openbare veiling, aan den notaris Gerardi toegewezen, voor 100,500 livres . In het klooster der Zwartzusters was al wat er zich bevond, in 25 loten verdeeld . Negen schilderijkens en vijf ingelijste opschriften, aan Diercksens, voor 1 gulden, 10 stuivers . Lrie schilderijkens van betere hoedanigheid, aan De Groote, I gl ., 5 st. Achtien schilderijkens en vijf ingelijste opschriften , aan Van Hossen, 2 gl . , 10 st . Vier schilderijen en eene partij ijzerwerk, aan Van Schoor, voor i gl . , 15 st. Drie ingelijste schilderijen, aan Pieters, 2 gl. , 5 st. Twee groote en twee kleine schilderijen, aan Van Huflen, voor I gl. , 15 st. Eene groote en vijf kleine schilderijen , met eene tafel en een lantaarn, aan Pauwels, I gl. , 15 st. De overige voorwerpen werden gekocht door Winter, Brasseur, Viel, Leenaerts en Lonné. Alles te zamen bracht 66 gulden op. Het klooster en de kapel der Zwartzusters waren, op 19 Maart 1798 , voor 914,000 livres, aan M. Loos verkocht. Vervolgens ging men over tot het verkoopen der kerkmeu- 171 - belen van de St. -Joris, in 55 loten verdeeld. Het orgel, in goeden staat, met het schoon gebeeldhouwd oxaal, de eikenhouten afsluiting , door acht groote eikenhouten kolommen gesteund, erbij begrepen drie blaaspijpen, zes banken en vier lessenaren, dit alles geschat op 300 gulden, aan Gobiert, voor 200 gulden. Het kerkportaal, langs den kant van den Calvarieberg, aan Leenaerts, 20 gl. Een ander portaal, in gebeeldhouwd geschilderd mastenhout, aan Trielens, 7 gl. Twee altaren in wit en grijs marmer, met de er rondom staande marmeren figuren , zeer goed afgewerkt, de marmeren afsluitingen en de treden , aan Lambrechts, horlogiemaker, voor Auwers, 118 gl . Een wit marmeren altaar, met vier houten figuren, het sanctuarium, het verguld houten altaarblad en de communiebank, (de altaarschilderij , verbeeldende het laatste Avondmaal, voorbehouden ) , aan Van de Wal, 170 gl . De predikstoel, door vier schoon gebeeldhouwde houten figuren gesteund, op 60 gulden geschat, aan denzelfde, 31 gl . Zeven marmeren en een plaasteren figuur, met de grafsteenen, verschillende heiligen verbeeldende, op 60 gulden geschat, aan denzelfde, 32 gl . Drie lijsten met opschriften , eene kleine schilderij en twee marmeren wijwatervaten , aan Gobiert, 4 gl. Het marmeren portaal, langs den kant van het Mechelsche plein, op 14 gulden geschat, aan Walens, maar opnieuw geveild en toegewezen aan Bailliel, voor 7 gl. Twee marmeren altaren , met de er rondom staande plaasteren figuren, twee schilderijen, de eene een bisschop, de andere de H. Maagd en het kind Jezus verbeeldende, een biechtstoel en de marmeren afsluiting met de pilaren, aan Van de Wal, 80 gl. 172 Een beschot, met de twee er boven staande schilderijen , verschillende heiligen verbeeldend, op 40 gl . , geschat, aan Adnet, 20 gl. Een marmeren altaar, met vier dito kolommen, en twee marmeren figuren bezijden , een grijs lijnwaden gordijn en de communiebank voor gezegd altaar, op 220 gl. , geschat, aan Lambrechts, 125 gl . Het hoogaltaar, in marmer, met vier dito kolommen, het beeld van St. Joris, door plaasteren engelen omringd, eene groote schilderij te midden van het altaar en twee marmeren figuren, op 300 gulden geschat, aan Adnet en Van de Wal, 130 gl . Een houten altaar, met figuur en twee kassen bezijden, aan Debruyn, 15 gl. Zes zijden kazuifels van verschillende kleur, eene koorkap, twee fijn linnen koorkleederen, een gordijn, en een tapijt, aan Ganzen, voor 29 gl. Het horlogie, in goeden staat, met twee wijzers , slaande het uur op de groote klok, en het half uur op de kleine, (de klokken voorbehouden) , op 80 gulden geschat, aan Adnet en Lambrechts, 202 gl . De overige voorwerpen werden aangekocht door Viel, Lonné, Van Hooflen, Van Tielen, J. L. Bernaerds, Tirion, Walder, Gerwert, Walens, Ceulemans, Carbot, Van Duyn, Dielen , Sturbet, Van Duijnen , Deelen, Vanderelste, Adgner, en Linckx . Gansch de verkooping bracht, 1717 gulden, 2 stuivers op, in plaats van 2146 gl. , zooals de schatting was geweest. De St.-Joriskerk, met het kerkhof, den Calvarieberg, twee sacristijnen en vier er aan palende kamers, was den 1on October te voren, in openbare veiling toegewezen aan Gobiert, voor Brousse, te Mechelen, mits 850,000 livres. De laatste verkooping van kerkmeubelen, welke wij in de - 173 processen-verbaal vermeld vinden, is die van de Droogscheerderskapel, Keizerstraat. Zij was op 3 Januari 1798, met den bleekhof en vijf huizen, verkocht voor 116,200 livres, aan M. Pommier, te Parijs. Het houten altaar, met drie figuren er boven, een van weerszijden en twee kleine schilderijen , de voettrede en de beschotten erbij begrepen, aan Dringuen, 10 gl . Drie reliquiekassen achter glas, met zeven figuren, verbeeldende verschillende heiligen, aan Baillieul, 3 gl . Een predikstoel, met den trap en de beschotten rondom in de kerk, aan Auwers, 5 gl. , 15 st . Er waren slechts zes loten ; een der overige werd door burger Viel aangekocht. Zij brachten te zamen 40 gl. , 5 st. op ; de schatting was 39 gulden geweest. De opbrengst der vijf laatste verkoopingen van kerkmeubelen, te beginnen met die in de kathedraal , beliep 11,247 gulden, 7 stuivers, in plaats van 16,482 gl . , 10 st . , zooals ze waren geschat. Wanneer men daarbij voegt de 7915 gl. , 17 st. van de elf eerste veilingen , dan komt men tot een gezamenlijk bedrag van 19,163 gulden, 4 stuivers . De processen-verbaal werden, met de laatste verkooping, op Zaterdag 17 November 1798, gesloten ; zij zijn door Lafeuiliez en J. Verbelen onderteekend . Van eene verkooping der kerkmeubelen in de St. -Walburgis, hebben wij nergens een verslag ontdekt ; die kerk werd, door de sansculotten, tot stapelplaats gebruikt, en later, toen zij bouwvallig geworden was, afgebroken . Onze schoone kerken werden door de sansculotten op eene schandelijke wijze ontheiligd ; zij gingen er als echte Vandalen te werk, enkel bezield door godsdiensthaat en plunderzucht. De klokken waren reeds vroeger aangeslagen, om er Fransche sous van te maken, welke bekend gebleven zijn onder den naam van « klokspijs. » Bij de verkoopingen in de 174 774 kathedraal, waren er godvergetene schoeljes, die kazuifels hadden aangetrokken en met wijwaterkwispels, vloekend en tierend, als bezetenen door de kerk liepen . Na afloop der veilingen, in de O.- L.- Vrouwe, ving er een beeldenstorm aan, duizendmaal erger dan die, welke, in de xvie eeuw, door de geuzen was gepleegd. De marmeren beelden werden aan koorden gebonden en door peerden uit hunne nissen, en van hunne voetstukken omvergehaald, zoodat zij op de zerken verbrokkeld neervielen. De stukken werden aan de Werf scheep gedaan, naar men beweerde, om voor eene porseleinfabriek, tot gruis te worden vermalen. Met één woord, er bleef in onze schoone hoofdkerk, die ieders bewondering had opgewekt, hoegenaamd niets gespaard, want nadat alles was verwoest, braken de eerlooze schurken, die ook de overledenen niet met rust wilden laten, de graven open, om te zien of daar geene kostbaarheden te vinden waren ; de doodsbeenderen werden door gansch de kerk heen geworpen. Het werk van verwoesting was volbracht ! Slechts drie kerken bleven voor die schrikwekkende vernieling gevrijwaard , namelijk de Jesuitenkerk , die nog altoos aan de sansculotten tot tempel der wet diende, de St.-Jacobs en St.-Andries, welke beide door beëedigde priesters werden bediend. Het is waar, er kwamen bij hen niet veel menschen ter misse, omdat de geestelijken, die den eed hadden afgelegd , door het volk met geen goed oog werden aanzien ; doch het is eene ontegensprekelijke waarheid, dat wij aan die twee priesters het behoud van gemelde kerken verschuldigd. zijn. Vooral de verwoesting van St. -Jacobs, zou een onherstelbaar verlies voor de kunst zijn geweest, en wij hopen dat de goede God hun dien eed liefderijk zal hebben vergeven, ter wille van al het schoone dat er door gespaard is gebleven. Verschillende voorwerpen, bij de veilingen der kerksieraden - 175 - voorbehouden, werden, op last van den kunstschilder W. J. Herreyns, bestuurder en professor der centrale teekenschool van Antwerpen, ten dienste zijner leergangen , daarheen gebracht. Onder dit voorwendsel heeft hij eene menigte van kostbare schilderijen, beelden en beeldhouwwerk aan de vernieling onttrokken en daarvoor den algemeenen dank verdiend. In de door ons geraadpleegde officieele processen- verbaal, zien wij , dat het verkoopen van de onroerende goederen , door de sansculotten, te Antwerpen, ten nadeele van kerken, abdijen, kloosters en gestichten, binnengepalmd, ruim drie jaren duurde, namelijk van af Zaturdag, 11 Februari 1797 , tot en met Zaterdag, 2 Augustus 1800. ( 1 ) Er waren daartoe 165 veilingen noodig geweest. Binnen dit tijdverloop werden 2 abdijen, 23 kloosters met de kapellen, en 626 huizen verkocht, allen te Antwerpen gelegen, en buiten de stad , op de omliggende dorpen, 137 hoeven en over de 600 landerijen van allen aard . De opbrengst van dit alles kwam in den zak van onze Fransche bevrijders. En het waren niet alleen de geestelijke goederen, waarop de sansculotten het oog hadden geslagen ; de wereldlijke waren hun evenzeer welkom. Alzoo waren de eigendommen van een vijftal uitwijkelingen insgelijks door hun als goeden buit verklaard, evenals de onroerende goederen van zes gilden, -de Schermersgilde, de Kolveniers, de Oude en de Jonge Voetboog, de Oude en de Jonge Handboog, — en van drie en twintig ambachten onzer stad . De gilden verloren hierbij 17 huizen en hunne speelhoven ; de ambachten, drie - (1) Dit was de eerste reeks der verkoopingen . De drie overige, voor de aangesla- gen goederen in het departement der Beide- Nethen, grepen plaats : de 2º , van23 Juli 1802 tot 7 Januari 1805 , met 20 vellingen ; de 3º , van 27 September 1805 tot 30 October 1807, met 6 veilingen ; de 4º , van 16 September tot 28 October 1808, met 12 veilingen. - -- 176 kapellen, een hof en 63 huizen . Het Vleeschhuis werd, door het Beenhouwersambacht, mits 350,000 fr. , ingekocht.. De Antwerpsche burgers aanzagen dit alles als «< Zwart goed, » en hadden er een afschuw van. Voor het aankoopen er van, vereenigden zich vreemde koopers, welke alzoo den naam van «< Zwarte bende » verkregen. De St. -Joriskerk werd door hun geheel en gansch afgebroken, alsook menig kloostergebouw, in de hoop dat zij er verborgen schatten zouden hebben ontdekt. Maar ze vonden niemendal en werden dus in hunne verwachting teleurgesteld . Ook in de voorsteden van Antwerwerpen en op de dorpen hadden verkoopingen van kerkmeubelen plaats. Te Borgerhout, in de Marckgravelei, op het Kiel, en zelfs in de St.- Jobskapel , op den Dam, gebeurden die veilingen den 7º Meert 1799. Voegen wij hierbij , dat op 28 April van ditzelfde jaar, de St.-Willebrordskerk met het kerkhof, door de parochianen voor de som van 160,000 . fr. werd ingekocht ; denzelfden dag kochten de parochianen van de Marckgravelei, de St.- Laurenskerk in , mits 30,000 fr. Vooral op de omliggende dorpen gaf dit niet zelden aanleiding tot jammerlijke tooneelen . Die buitengemeenten werden daarenboven ook nog geplaagd door binders en voetbranders, want er hadden zich, op verschillende punten, dievenbenden gevormd, die niet alleen bij nachte, maar zelfs bij klaarlichten dage, het platteland afliepen en overal roofden en plunderden. Het meest gevreesde opperhoofd van eene dier benden, waarvan onze grootouders nog menig boevenstuk wisten te vertellen , was de beruchte Cornelis Guldentop. Deze ruwe kerel was op een gehucht omtrent Lier geboren. Hij stond aan het hoofd eener bindersbende van twaalf tot vijftien man, en pleegde zijne misdrijven meest in de omstre. ken van Heyst- op- den-Berg, Lier, Broechem, Duffel, Contich, Westerloo, enz . Hij was sinds lang de schrik der 177 - buitenlieden en werd alom gevreesd , want hij ging voor bloedvergieten niet achteruit. Op 23 Juli had hij den veldwachter van Contich, door een pistoolschot, aan den arm en het aangezicht gewond. Drie dagen nadien, werd er uit Lier, eene afdeeling gendarmen tegen hem afgezonden, met last, hem levend of dood te vatten. Den 26" Juli ontdekten zij de rooversbende te Broechem ; na een hardnekkig gevecht en eerst toen Guldentop, door een schot in den bil was getroffen, werd de schrikinboezemde strooper aangehouden en gevankelijk naar Antwerpen gevoerd. Zijn been werd in het gasthuis afgezet ; volgens een tijdgenoot ons vroeger verhaalde, gebeurde dit opzettelijk, om hem het ontvluchten onmogelijk te maken. Op Donderdag, 5 September, werd hij ' s morgens uit het gasthuis naar de crimineele rechtbank, op de statenkamer ten stadhuize , gebracht, en in den namiddag ter dood verwezen ; vervolgens werd hij in het Steen gevangen gezet. Guldentop deed , te Parijs, tegen zijn vonnis beroep aanteekenen , maar zijne terdoodveroordeeling bevestigd zijnde , werd hij , in den voormiddag van Dinsdag, 30 October, op den galgenwagen, uit het Steen gehaald en , langs de Zakstraat, Koepoortstraat en Kaasrui, naar de Grootemarkt gevoerd, waar de guillotin was opgetimmerd . Hij werd bijgestaan door den beëedigden prior der Predikheeren , C. M. Herckelbout, die hem onderweg troostte en berouw insprak. Op het schavot gedragen, viel het hoofd van den geduchten. rooverhoofdman spoedig onder de valbijl. Dit was reeds de vierde maal dat de guillotin, te Antwerpen , haar bloedig werk verrichtte. De eerste keer gebeurde dit op 19 Meert 1798, toen het doodvonnis aan den vadermoorder Cosyns werd voltrokken. De schuldige was met een rooden mantel omhangen, terwijl zijn aangezicht achter een zwarten sluier was verborgen ; op 28 April van hetzelfde jaar, was het 178 - de beurt eener boerendochter, die haar kind had vermoord, en den 28º Augustus waren twee voetbranders onthoofd. De toenmalige beul, J. F. Hanoff, trok eene vaste jaarwedde van 600 gulden, en een bijzondere gift van 200, dus te zamen 800 gulden . Voor zulk werk als hij verrichten moest, was dit stellig niet te veel . Het blijkt evenwel dat hij niet regelmatig zijn loon ontving, want den 6º December 1795, had hij, bij de municipaliteit, op de betaling van achterstel aangedrongen ; al wat hij toen bekomen kon, was 50 gulden op korting. Ondanks de door hem aangevoerde redenen, dat hij voor drie kinderen en eene oude moeder het brood moest verdienen , verkreeg hij niet wat hem toekwam; twee en een half jaar nadien was het door de stad aan hem verschuldigde achterstel tot 1822 livres, 4 sous en 5 deniers aangegroeid. Hij drong nogmaals op betaling aan en vroeg tevens, dewijl hij te veel werk kreeg, twee helpers, elk met 800 fr. jaarwedde. Eerst den 1on Juni 1800, bekwam hij eenen beulsknecht, in den persoon van F. Van den Dries. De substituut der criminele rechtbank, J. Chabroud, had, op 26 Mei 1796, bij het hooger bestuur, een guillotin voor Antwerpen gevraagd. Niet lang nadien werd hem geantwoord, dat er negen van die straftuigen uit Rijsel naar België waren gezonden, voor de verschillende departementen bestemd. Eindelijk, na lang geharrewar, aangezien de schippers zich niet met het vervoer wilden gelasten , werd er eene van Gent per schip te Antwerpen overgebracht. De beul Hanoff, voor wien dit straftuig nog vreemd was, kloeg op 23 Februari 1798, dat ze niet goed werkte en er verbeteringen aan noodig waren. De guillotin werd toen voor eene nieuwigheid aanzien, als uitgevonden zijnde door den Franschman , dokter Guillotin , aan wien zij haren naam ontleent. Dit was gansch bezijden de waarheid, want zij was reeds sinds drie eeuwen, in verschillende landen , onder ander benamingen in gebruik. In -- - 179 Italië heette die valbijl Mannaya, in Schotland Maiden. Eenige jaren geleden , bij een verblijf te Neurenberg, zagen wij aldaar, in de groote zaal van het stadhuis, tusschen twee vensterbogen, een dergelijke halsrechting, op een oude schildering, welke, naar men wil, van het jaar 1521 dagteekent. De dichter Jacob Cats, die in de eerste helft der XVIIe eeuw leefde, spreekt in zijn werkje : de Dood- Kiste voor de levendige, van dit strafwerktuig, « als in ouden tyt gevonden, » en op een der plaatjes van het boekje, ziet men het zelfs afgebeeld . Doktor Guillotin was er dus hoegenaamd de uitvinder niet van, en zijne kinderen vonden er geen de minste eer in, dat hun naam aan dit moordtuig was verbonden. Later vroegen zij dan ook aan het Fransche gouvernement de vergunning, om van familienaam te mogen veranderen , hetwelk hun werd toegestaan . Den 21 September werd er, door den gezworen roeper van het oud-kleerkoopersambacht, Hendrik Reraux, wegens de municipaliteit van Antwerpen, koopdag gehouden van kassen, tafels, banken, stoelen , schuppen , brandijzers, overblijfsels van zegebogen , alsmede van een aantal verdienstelijke schilderijen, onder ander van de portretten der hertogen en hertoginnen van Brabant en der markgraven van het H. Rijk, welke vroeger, op het stadhuis, de groote statenkamer versierden. Drie dagen nadien werden het altaargerief, het beeldhouwwerk enz. der kapel van het college insgelijks verkocht. Mag men den kroniekschrijver J. B. Van der Straelen gelooven, dan zouden deze verkoopingen gebeurd zijn, om de klerken en stadhuisbedienden te kunnen betalen , welke in acht maanden tijds , geen loon ontvangen hadden en nu met werkstaking dreigden .. Eensklaps hadden de gebeurtenissen eene andere wending. genomen, en eindelijk gingen wij , God dank ! een rustiger 180 tijdstip tegemoet . De vreeselijke storm , die over Frankrijk was losgebroken, had uitgewoed. De jonge generaal Bonaparte, die later als Napoleon I, eene zoo groote rol in de wereldgeschiedenis spelen moest, was onverwachts uit Egypte teruggekeerd, en de regeeringloosheid ziende, waarin Frankrijk was vervallen, wierp hij het Directoire omverre, liet den Raad der Vijfhonderd door zijne grenadiers uiteendrijven en greep zelve het bewind in handen. Nu werd het konsulaat ingericht, waarvan hij natuurlijk het hoofd was ; zijne twee mede ambtgenooten waren Sieyès en Roger-Ducos, welke al spoedig door Cambacérès en Lebrun werden vervangen. Deze gewichtige gebeurtenis, welke eenen weldadigen invloed op ons land hebben moest, was door de zoozeer ten onrechte vervolgde katholieken met voldoening begroet, want zij koesterden de hoop, dat die verandering , ook in hunnen benarden toestand eenige verbetering aanbrengen zou. Zij werden in hunne hoop niet teleurgesteld ; de eerste konsul deed weldra alle godsdienstvervolging staken : de geestelijken werden uit hunne ballingschap teruggeroepen ; zij moesten geenen haat aan het koninkdom meer zweren, doch slechts getrouwheid beloven aan den nieuwen stand van zaken ; er zouden geene kerkmeubelen of kerksieraden meer worden verkocht, en de nog onverkochte kerken en kapellen moesten opnieuw ter beschikking van de geloovigen worden gesteld. Ook de uitwijkelingen werden uitgenoodigd, in hunne haardsteden weer te komen ; de inbeslaggenomen eigendommen werden hun, voor zooveel dit nog doenlijk was, teruggegeven .

Alle deze maatregelen verwekten zeer veel vreugde te Antwerpen, en toen, nog voor het einde des jaars, de nieuwe Fransche grondwet, ter puie van het stadhuis werd afgekondigd, werd zij met uitbundige vreugde toegejuicht. Wij ver- 181 - namen er evenwel niet veel meer uit, dan dat het konsulaat voor tien jaren was ingericht. Het duurde niet lang, of de priesters vertoonden zich weder met hun geestlijk kleedsel in de straten , en verscheidene kapellen, alsook de Augustijnen- en de St. - Jozefskerk , werden achtereenvolgens geopend. Vier Antwerpsche burgers, de heeren J. Bastiaensens, K. De Roy, J. C. Parys en K. Peeters, zich steunende op de verklaring der konsuls, dienden den 2" Februari 1800 , bij de municipaliteit een verzoekschrift in, opdat het gebruik der kathedraal hun zou worden toegestaan, tot uitoefening van den Roomsch- katholieken godsdienst. Tien dagen nadien werd hun verzoek ingewilligd, en den daaropvolgenden dag werden hun reeds de sleutels der kerk overhandigd. Maar het moedwillige departementeel bestuur, wetend hoe ellendig de tempel er van binnen uitzag, verzette zich tegen de vergunning en eischte onmiddellijk de sleutels terug, onder voorwendsel dat de kerk dreigde in te storten. De municipa. liteit bevool een onderzoek, en de heeren J. Blom, bouwkundige, J. F. Cornet en J. Roelants, aannemers, welke daarmede werden gelast , verklaarden in hun verslag, dat er geen het minste gevaar voor instorting bestond, maar het hoogstnoodige en meest dringende herstel der door de sansculotten veroorzaakte verwoesting, werd door hen op 10,690 gulden berekend. Voor dit onderzoek ontvingen zij elk 9 livres. Het middenbestuur, toen samengesteld uit de burgers Aubert, d'Olislaeger, Mesigh, Spinnael en Van Breda, ten uiterste verbolgen, omdat het de kerksleutels niet machtig worden kon, deed de heeren Parys en Peeters willekeurig aanhouden, doch deze bogen het hoofd niet voor dien dwang en zonden aan den minister van binnenlandsche zaken een protest, waarin zij het middenbestuur van al de in de kathedraal aangerichte verwoesting beschuldigden . 182 Dit was, God dank ! de laatste plagerij , die de Antwerpenaars van dit middenbestuur te verduren hadden. Het werd afgeschaft en door eene prefectuur vervangen. De prefect, de markies d' Herbouville, een Parijzenaar, was een zeer inschikkelijk man, die weldra de algemeene achting genoot, doordien hij veel moeite aanwendde, om het doorgestane leed te doen vergeten . In eene proclamatie, welke drie dagen na zijne komst werd aangeplakt, beloofde hij de bevolking, dat voortaan de volstrekte godsdienstvrijheid zou geëerbiedigd en de schoone kunsten zouden aangemoedigd worden. De handel zou niet alleen herbloeien , maar voor goed te Antwerpen worden gevestigd . Iets wat de blijdschap der bevolking een weinig temperde, was een wetsbesluit van den eersten konsul, waarbij bevolen werd, dat al de 20jarige jongelingen zich gereed moesten houden om soldaat te worden. Zes dagen te voren was er nog eene lijst aangeplakt van vier en vijftig wegloopers uit het leger, allen jongens van het departement der BeideNethen. Had de prefect d'Herbouville gereedelijk er in toegestemd, om aan de heeren Peeters, Parys, De Roy en Bastiaensens de sleutels der kathedraal te laten behouden en hen de taak te laten volvoeren , die zij zoo welwillend hadden op zich genomen ; dit was op voorwaarde dat zij , op hunne kosten, het gruis zouden doen vervoeren , en buiten de werklieden, mocht er niemand in de kerk worden toegelaten. De kathedraal, door het afwerpen der kruisen, aan dak en koepel zwaar beschadigd, zag er van binnen inderdaad zeer erbarmelijk uit . Tal van zerken waren stuk geslagen , want de moderne Vandalen hadden ook de graven opengebroken en doorzocht ; de doodsbeenderen lagen tusschen het steengruis en brokkelingen van marmeren beelden en altaren, bij hoopen, op den grond. De voorheen zoo prachtige tempel 183 stond daar thans met zijne bloote muren, beroofd van al zijne sieraden. Van zijne vijf en dertig altaren was slechts een onvereind gebleven ; de heer Kostermans, slotmaker op de Steenhouwersvest, had het van den eersten aankooper, voor een gouden Louis, afgekocht en het aan de kerk ten geschenke gegeven. Ook een der orgels stond nog op zijne plaats ; het was, door het heringerichte kerkbestuur, van den aankooper, een te Parijs verblijvenden Franschman, overgenomen. Reeds den 19" Mei werd de hand aan het werk geslagen. De heer K. De Roy liet de opruiming, van het gruis, op zijne kosten, beginnen door drie zijner arbeiders , F. Van Geel, K. Peeters en W. Willekens. Het wegvoeren der gruishoopen duurde tot in de maand Juli ; velen der geschonden grafkelders werden er mee opgevuld. In den loop van laatstgemelde maand werden de nog heel gebleven zerken gelegd, de groote in den middenbeuk en de kleinere in de zijbeuken . Verreweg de meesten waren verbrijzeld en konden hoegenaamd niet meer dienen . Om in de ontbrekenden te voorzien , werden er, volgens de aanteekeningen van eenen tijdgenoot, uit de kerk der gewezen St. - Michielsabdij , zerken naar de O.-L.-Vrouwe gevoerd en daar bijgelegd. Intusschen was er een nieuw stedelijk bestuur aangesteld , met den bankier J. S. Werbrouck, als maire, aan het hoofd. Deze verleende toelating, opdat verschillende voorwerpen, welke voor den tempel der wet hadden gediend, aan de kathedraal zouden worden gegeven . De herstellingswerken vorderden evenwel slechts zeer langzaam, bij zooverre dat zij den 23n Meert 1801 , ter oorzake van geldgebrek, moesten worden gestaakt ; doch er werd eene openbare geldinzameling gedaan, welke genoeg schijnt te hebben opgebracht ; althans, de werkzaamheden konden. reeds op 13 April worden hervat, en van toen af werden zij - - 184 onafgebroken voortgezet. Echter moest er nog veel tijd verloopen, voordat de kerk kon worden heropend. Het sluiten van den vrede, tusschen de Fransche republiek en Engeland, werd, op 9 November, te Antwerpen feestelijk gevierd. Kort voor den middag hadden er, ter Kasteelplein, in bijwezen der burgerlijke overheden, wapenoefeningen plaats, terwijl , op bevel van den maire, de vredesvoorwaarden, in de verschillende stadswijken, bij trompetgeschal werden afgekondigd . Rond 3 ure werd er in de groote zaal ten stadhuize, voor ruim tachtig genoodigden, een banket gegeven ; al de burgerlijke en militaire overheden waren er aanwezig. De wanden der zaal waren met tal van Fransche opschriften versierd, waarin Bonaparte en Frankrijk niet weinig werden bewierookt. De maire, J. S. Werbrouck, stelde niet minder dan zes toasten in : 1 aan Napoleon Bonaparte ; 2º aan den voorspoed van Frankrijk, waaraan volgens hij beweerde, België voor immer was vereenigd, en aan de vrijheid der Schelde ; 3 aan de Fransche krijgsbenden ; 4º aan den burger d'Herbouville, als eerste magistraat van het departement der Beide- Nethen ; 5e aan de op het banket aanwezig zijnde dappere Fransche soldaten ; 6e opdat de goede verstandhouding van dien dag, zoolang duren zou als de roem van den Franschen naam. Een der aanwezige militaire oversten dronk, in den naam der genoodigden, aan den voorspoed en het geluk der Antwerpenaars en aan den maire Werbrouck. Eerst ten 8 ' s avonds liep het banket ten einde . De feestgenooten, voorafgegaan door het muziekkorps, dat gedurende het eetmaal had gespeeld , trokken in stoet naar den schouwburg, waar l'Anglais à Bordaux werd opgevoerd, benevens een ander tooneelstuk, waarvan Bonaparte de held was. De vertooning werd met een dansfeest besloten . - 185 Kanongebulder, klokgelui en beiaardspel hadden er dien dag natuurlijk niet ontbroken, en des avonds waren de voornaamste gebouwen schitterend verlicht . Aan de prefectuur prijkte een transparant, met Bonapartes naam in gouden letters , en daaronder las men : Pacification des deux Mondes, Op den hel verlichten O.- L.-Vrouwentoren kon men insgelijks lezen ; Vive Bonaparte ! Vive la Paix ! Te midden van het Beursplein was een veertig voet hooge zuil opgericht, met ronkende Fransche verzen , allen tot lof van den eersten konsul. Een der versjes in de banketzaal luidde : Bonaparte a fermé le temple de Fanus, hetgeen in onverbloemde taal zeggen wil , dat hij een einde aan den oorlog had gesteld . Dit moest, eilaas ! al spoedig worden gelogenstraft.

Er was tusschen de Fransche regeering en Z. H. Pius VII, een concordaat, nopens de vrije uitoefening van den Roomschkatholieken godsdienst, gesloten, iets wat door iedereen met blijdschap werd vernomen. In de Fransche vergadering van 18 Germinal jaar X, ( 8 April 1802) had Napoleons broeder, Luciaan Bonaparte, uitgeroepen : « De godsdienst is voor » het volk even noodzakelijk als de vrijheid . Laten wij, in >> ieder departement, op den top van den hoogsten berg, een » kruis planten, opdat men ons nimmer kunne verwijten, » aan de met rampspoed worstelende deugd de eenige troost- » bronne te hebben ontnomen. »

Dit concordaat werd, op 25 April , ' s morgens ten II ure, ter puie van het stadhuis, afgekondigd . Te dier gelegenheid ging de burgerlijke en militaire overheid , in de Jesuitenkerk, de groote misse bijwonen, welke door den plebaan der kathedraal, J. F. Seerwart, werd gecelebreerd . Een Te Deum besloot de plechtigheid .

Drie weken later, namelijk op Zondag, 16 Mei, werd de O.-L.-Vrouwekerk, door den eerw. heer Seerwart herwijd ; ten 10 ure celebreerde de eerw. heer Van Bombergen er de groote mis, in bijwezen van eene ontelbare volksmenigte. Gansch de tempel zag er zeer armoedig uit ; in afwachting van betere dagen, moest men zich nu met geschilderde altaren behelpen.

Tot zeer lang nadien zijn er de sporen van de verwoesting zichtbaar gebleven ; maar de Antwerpenaars waren tevreden, want het was voor hen een wezenlijk blijde dag, toen zij weer vrijelijk mochten adem halen en God aanbidden, zooals zij dit van hunne ouders hadden geleerd. Zij waren nu eindelijk van de plunderzieke sansculotten verlost ; deze verdwenen allengs van het tooneel, overladen met de verwenschingen van iedereen .

Narede.

EN zal ons de vrijheid wel willen vergunnen, hier, tot een kort besluit, eenige woorden als narede mee te deelen . Het onderhavige boek over den sansculottentijd te Antwerpen, hoe klein ook van omvang, heeft ons zeer vele opzoekingen gekost, aangezien wij de geschiedenis van dit tijdvak, volgens echte bronnen bewerkt, wenschten te schrijven. Opdat onze lezers zich een duidelijk en trouw denkbeeld van den toestand in die sombere dagen, zouden kunnen vormen, hebben wij den oorspronkelijken tekst van de ambtelijke stukken zelve , overal waar ons dit doelmatig toescheen , zooveel mogelijk letterlijk overgedrukt. Daartoe hebben wij , behalve van onze eigene verzameling, ruimschoots van de stadsplakkaatboeken gebruik gemaakt, en verder de meeste inlichtingen geput in de nog onuitge-- geven kronieken onzer moederstad, door twee tijdgenooten opgesteld, welke die troebele dagen hebben beleefd, en er dus, met kennis van zaken, best konden over oordeelen . Deze twee kronieken zijn van F. J. De Coninck, thans in 188 het bezit van den heer F. Van Boghout, en degene van J. B. Van der Straelen, op het stedelijk archief berustend . Bij onze nasporingen in het provinciaal archief, heeft de heer H. Jacobs, bureeloverste- archivaris, ons met de meeste bereidwilligheid ten dienste gestaan. Eenige jaren geleden hebben wij een drietal brochuren, waarin dezelfde gebeurtenissen, gedeeltelijk werden behandeld, uitgegeven eene in 1887 over de priestervervolgingen , eene andere in 1889 over den verkoop der kerkmeubelen en kerksieraden, en veel vroeger, namelijk in 1878, eene die getiteld was : Patriotten en Sansculotten. De twee eerst genoemde brochuren vindt men in het tegenwoordige boek geheel versmolten, terwijl van de laatste, enkel voor wat bruikbaar werd bevonden, eene plaats werd ingeruimd, natuurlijk met terechtwijzing van de er in geslopen feilen en misstellingen , alsmede eenige verbetering van den schrijfstijl . Het lag van eerst af in ons plan, alles bondig en toch duidelijk te verhalen . Hadden wij een dik boekdeel willen schrijven, niets zou gemakkelijker geweest zijn ; daartoe was middel genoeg aan de hand. Naar hartelust konden wij toch , zooveel wij maar verkozen, in breedvoerige uitwijdingen en velerlei wijdloopige beschouwingen over den toestand en het schandelijk gedrag onzer regeerders getreden zijn. Doch wij vonden dit volkomen nutteloos, omdat dergelijke beschouwingen en uitwijdingen tot niets leiden en ook niemendal bewijzen. Zonder de sansculotten zwarter te willen maken dan ze wezenlijk zijn, hebben wij beter geoordeeld, hen zelve te laten spreken, in hunne proclamatiën en verorderingen, in hunne bevelschriften en waarschuwingen, in hunne dwangbevelen en reglementen, en vooral in hunne handelwijze en in hunne daden. Overigens, de geschiedenis is niet gelijk aan een roman en hoeft ook niet romantisch gekleurd en opgesmukt te zijn. In -- - 189 een roman speelt de fantasie, dat is de inbeelding, de voorname rol, terwijl integendeel in de geschiedenis, de waarheid alleen op den voorgrond moet staan. Ontegenzeggelijk hebben de Franschen, te Antwerpen , veel onrecht gepleegd, veel geplunderd en geroofd ; maar door de opening onzer schoone rivier, door de vrijverklaring der Scheldevaart, ook veel goeds teweeggebracht, dat, in ons oog, velen hunner schelmerijen uitwischt. Inderdaad die vrijverklaring moest aan onze stad een oneindig en blijvend voordeel verschaffen , zoo niet dadelijk, dan toch in later tijd. Om die opening te verwezenlijken, was een gewelddadig middel noodig, en zij weifelden geen oogenblik, dit aan te wenden. Zonder hen hadde de oude slenter waarschijnlijk nog ettelijke jaren voortgeduurd ; uit eigenbaat hielden Engeland en Holland stokstijf aan die sluiting vast, en aldus zou Antwerpen eene stad gebleven zijn , waar de handel versmacht was en het gras tusschen de straatsteenen weelderig opschoot. Hebben de sansculotten dus veel baldadigheden in onze moederstad gepleegd, de burgerij uitgezogen , kerken en kloosters beroofd, en wat al meer schurkerijen begaan, dat waren onbetwistbaar zeer betreurensweerdige, doch slechts tijdelijke kwalen, terwijl wij van de vrije Scheldevaart thans nog de beste vruchten plukken.

Inhoud. I. Herstel van het Oostenrijksche gezag. stokers. gingen. -- -- Franschgezinden. - Allerlei partijen. Geschut op de Grootemarkt. Onrust- - BedreiAlgemeene ontevredenheid, - Talrijke uitwijkelingen. - De - ― - Fransche staatsomwenteling. Belgische misnoegden bij de Nationale vergadering. Dwaze eisch van keizer Frans II. Inval in België. Generaal Dumouriez. De luitenant Egalité. - Proclamatiën . Overrompeling van ons land . De Dieltjensmoord. ― Fransche vluchtelingen. - De quaede hoop. Blz. 5. II. -- Fransche roofvogels en bandieten . De Franschen te Antwerpen verwelkomd. — Lafheid van het magistraat. Haveloosheid der sansculotten. De bultenaar Verrières. — Vrijverklaring der Scheldevaart. De club Gekke proclamatie. Feest der Scheldevrijheid. Protest tegen der Sodaliteit. Fransche onbaatzuchtigheid. Besluit van 15 December. h besluit van 15 December. -- Gedwongen geldstorting. Gijzelaars. Fransch papieren geld. veerdigd. De vrijheidsboom. De nationale gendarmen. Lijkstatie van den bultenaar. Kerkschennis. Valsche assignaten. Waar ze werden ver- - Blz. 19. III. Zending eener deputatie naar Parijs. - Ontvangst bij Cambon. - Halsrechting des konings. - De deputatie bij Robespierre. - Protest aan de Nationale Conventie. -Schoone beloften. van het besluit. Oogenverblinding. - Bedreiging tot uitvoering Rooverijen der Fransche commissarissen. Comité Revolutionair der Bataven. Leening van 1,200,000 gulden. - 1Aansporing tot den krijgsdienst. Dwaze redevoering. — - Inlijving bij Frankrijk. Baldadigheden der clubisten. - - --- ― Verklaring der rechten van den mensch. Publicola Chaussard. De Sodaliteit gesloten. Dumouriez stelt een einde aan de strooperij . - Geroofd zilverwerk aan de kerken weergegeven. Stout protest. Neerlaag der Franschen. Dumouriez wordt Frankrijk afvallig. Ontruiming van Antwerpen. De Oostenrijkers komen terug. Vreugdelied over het vertrek der Franschen. Onmin der bevolking. Bezoek des keizers . De bondgenooten verlaten de stad. 1 Fransche legermacht. ramp op het kasteel. - • - - --- • Nieuwe IJselijke Blz. 34. -- IV. Terugkomst der sansculotten. Schrik der burgerij . - - - Overvloed van Verschillende vonnissen. proclamatiën. geld. Brandschatting van tien millioen. Schandelijke woekerhandel. Requisities en inbeslagnemingen. Inkwartiering. Schilderijenroof. - Dwangbevel aan de buitenlieden. Prijzen der mondbehoeften. Bedreigingen van generaal Dumonceau. Republikeinsche almanak. Nogmaals de assignaten. - Protest tegen de brandschatting. Aanhouding van gijzelaars . Gedwongen koers der assignaten. Valsch papieren Republikeinsch feest. - - Gekke proclamaties . Blz. 55. Protest der gijzelaars. V. Fransche dwaasheden... godin. Extraordinaire Waerschouwinge. Het feest der RedeHarde Winter en dure tijd. Dwangbevel aan de bakkers. Feest der sansculotten. --- der Marseillanen Twee Redegodinnekens. . lied. Feesten in den tempel der Rede. en herbergiers. processiën. - - -- De marsch Hongersnood. Klaag- - Bevel aan de logiesthouders Plagerijen der katholieke burgers. Verbod der Blz. 74. VI. Plechtige heropening der Scheldevaart. Feestviering. Inlijving van België bij Frankrijk. Wij worden allen citoyens en citoyennes. Overvloed van republikeinsche feesten. De Fransche kokarde. Opening van den tempel der wet. Een nieuwe vrijheidsboom. kaartjes als lokaas. Eene hatelijke Fransche rat. Nieuwe plagerijen voor de katholieken. Verbod der berechtingen. - - - - - --- BoterVerhaal van den eerw. plebaan Seerwart. Ambtelijk besluit van 11 Prairial jaar iv. Inbeslagneming der kerkelijke registers. lijken stand. ― Inrichting van den burger- Blz. 91. VII. Overvloed van republikeinsche feesten. Programma van het feest van 10 Augustus. Dwangbrief aan de schoolmeesters. 11 Zonderlinge stoet. Uitrijding van den Ommeganck. De scholen worden gesloten..- Oorlog aan de kruisen en heiligenbeelden . lingen. ― Ronkende proclamatie. - -- Uitdrijving der kloosterWet van 7 Vendémiaire jaar iv. De sansculotten plagen de priesters meer en meer. Blz. 116. VIII. Somber tafereel van den geldelijken toestand der stad. - Verslag van -- -- Voor hoeveel milliards den burger Hendrik Van der Mey. -Aankondiging voor het verkoopen van kerk- en altaargewaden. De sansculotten eischen gemunt geld. Onweerde der assignaten. - Vernietiging er van. er in omloop waren gebracht. Veilingen van kerkmeubelen in het Predikheerenklooster, in de abdijen van St.- Bernards, St.- Michiels en Peeter-Pot, in de kloosters der Minderbroeders, Kapucijners, Miniemen, Beggaarden, Augustijners, O.-L.-Vrouwebroeders en Theresianen. Opbrengst dezer veilingen . tempel der Rede. - Jonker de Meulenaer. - - Afbraak van den Blz. 127. IX. Na de kloosters de kerken. Eed van de priesters geëischt. Verbod der vrije uitoefening van den katholieken godsdienst. -- De kerken worden gesloten. Moord in de kathedraal. Het kasteel bevoorraad. - Ontslag van municipale agenten. De stad moet het wegnemen van kruisen en --- - beelden betalen. ganck. - - Onbeëedigde priesters. - Uitrijding van den OmmePriesterjachten en priesterjagers. Speurhonden en verraders. Ongenadige behandeling der priesters. Waar de menschen gingen Beëedigde priesterdiensten in St.-Jacobs en St.-Andries. Veiling der schilderijen van het bisschoppelijk mis hooren. 1 Nieuwe plagerijen. - Oorlog tegen de uithangborden. Vraag tot het heropenen der Weigerend antwoord. De grootste plagerij van allen.. Ongehoorde dwangmiddelen. - - paleis. kathedraal. Gedwongen krijgsdienst. krijg. -- - - De boerenBlz. 147. kapel. - opgebracht. X. Schatting der kerkmeubelen. - Veilingen in de kathedraal, in de Schipperskapel, bij de Zwartzusters, in St.-Joriskerk, en in de DroogscheerdersHoeveel al deze verkoopingen voor de sansculotten hebben IJselijke beeldenstorm in O.-L.-Vrouwe. onroerende goederen van kerken en kloosters. meubelen in de voorsteden. zijne bende. - - - -- -Veilingen der Verkooping van kerkBinders en voetbranders. Guldentop en --- - Zijne aanhouding en doodstraf op de Grootemarkt. Andere halsrechtingen. Een slecht betaalde beul. Een nieuwe beul: - knecht. Aanvoer der guillotin te Antwerpen. vroeger tijd bekend. Generaal Bonaparte. ― De guillotin reeds van Verkooping der schilderijen van het stadhuis. - Algeheele ommekeer van zaken. — - - Terugkomst der verbannen geestelijkheid en der uitwijkelingen . De kathedraal aan den godsdienst teruggegeven. Hoe jammerlijk zij er van binnen uitziet. De prefect d'Herbouville. Nieuw stedelijk bestuur. het sluiten van den vrede. - Feest op het stadhuis. opening van de O.-L.-Vrouwekerk. -De sansculotten verdwijnen van - Viering voor Herwijding en het tooneel. NAREDE. Blz. 164. Blz. 187.

火 火 火火火火火 火 火火 火 火$ 1894 .




Unless indicated otherwise, the text in this article is either based on Wikipedia article "De Sansculotten te Antwerpen" or another language Wikipedia page thereof used under the terms of the GNU Free Documentation License; or on research by Jahsonic and friends. See Art and Popular Culture's copyright notice.

Personal tools