Albert Durer's dagverhaal zijner Nederlandsche reize in de jaren 1520 en 1521  

From The Art and Popular Culture Encyclopedia

Jump to: navigation, search

Related e

Wikipedia
Wiktionary
Shop


Featured:

Albert Durer's dagverhaal zijner Nederlandsche reize in de jaren 1520 en 1521 by Albert Durer.

Full text

ALBERT DURER'S DAGVERHAAL G 46 eeee ZIJNER NEDERLANDSCHE REIZE. KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 1069 8584


Kumi. A921

ALBERT DURER'S DAG VERHAAL.

ALBERT DURER'S DAGVERHAAL ZIJNER NEDERLANDSCHE REIZE IN DE JAREN 1520 EN 1521 ; MET BELANGRIJKE AANTEEKENINGEN OPGEHELDERD. 'S GRAVENHAGE, TER DRUKKERIJ VAN A. D. SCHINKEL. 1840. WORDT UITGEGEVEN BIJ P. W. VAN STOCKUM. Koninklike Bibliotheek te's Flage. VOORWOORD. De zucht, om de nagedachtenis te eeren van mannen, die , in vroegere of latere tijden , zich in het gebied vanWetenschap en Kunst verdienstelijk hebben gemaakt, kan bijna als een zich allerwegen openbarende karaktertrek van den tegenwoordigen tijd worden aangemerkt. Er is voorzeker niemand, die deze zucht niet lofwaardig noemt. En inderdaad zij is het , want zij getuigt niet slechts van belangstelling in den roem van het voorgeslacht , maar ook van wezenlijke liefde voor de Kunst , in betrekking tot den tegenwoordigen tijd. Immers hoezeer het schijnen moge, alsof men daarbij enkel het verledene beoogde ; datgene , wat voor ons slechts in de herinnering bestaat en tot de geschiedenis behoort , VI zoo is dit echter, bij eene naauwkeuriger beschouwing, het geval niet. In den geest toch , - en het zijn zijne werken, waarmede wij hier te doen hebben; het is zijn gebied , waarop wij hier staan, — in den geest is geen verleden , geene toekomst; alles is tegenwoordig , onafhankelijk van den tijd en niemand is er, die wat waar en schoon is , als verleden denken kan. Vormen of beelden en de tot daarstelling derzelve gebezigde stof mogen door den tijdgesloopt worden; het ware en schoone zelf isjuist het blijvende ; de man , die het uitsprak of daarstelde , moge tot stof zijn weêrgekeerd , het ware en schoone was niet , maar is en de levende kracht van beide vertoont zich juist daarin , dat wij het inzien en erkennen en onze hulde daaraan toebrengen ; eene hulde , welke zonder dit inzigt , als geestelijke tegenwoordigheid, onmogelijk zou zijn; want zij is de uitdrukking van hetzelve. Hoe zouden wij een feest van RUBBENS vieren, waren wij niet doordrongen van de hooge verdiensten zijner kunstgewrochten en wat anders dan de kunst vereeren wij in dezelve ? Daarom willen wij onzen tijd prijzen , die door zoo vele eigen kunstvoortbrengselen nog nader het zegel op het zoo even gezegde drukt. En het was ons een genoegen , toen wij , eenigen tijd geleden , het voornemen zagen aangekondigd , hetwelk men in VII Duitschland heeft opgevat , om in Neurenberg ook voor ALBERT DURER , dezen trouwen arbeider in de kunst, een gedenkteeken op te rigten. Ach, keerde met deze herinnering aan hem en met deze overbrenging van hem in het tegenwoordige, ook de geest terug, die hem bezielde en die eene zoo verheven beteekenis gaf aan alles , wat zijne hand daarstelde. -XXX Het dacht ons daarom niet onbelangrijk ofongepast , ook dien geest in veler geheugen terug te roepen. Want onder de beoefenaars en beminnaars der kunst in Nederland heeft ALBERT DURER een groot aantal vereerders en velen zullen gaarne eenige oogenblikken afzonderen , om zich nog eens levendig den kunstenaar voor te stellen , « die , — gelijk wij van hem gemeld vinden , in zijn leven en handelen overal het regte en goede in het oog hield , en , hoezeer de bazuin der faam in de voornaamste landen van Europa , namelijk , buiten het Duitsche rijk , in Italie , Frankrijk , Spanje , Engeland en Holland , naar alle kanten zijnen naam verspreidde en verheerlijkte , zoo dat hem niet alleen van de beroemdste schilders van zijnen tijd, maar ook van Keizers en Koningen, de grootste eer werd aangedaan , eene eer , die zijnen vader den eerlijken goudsmid niet te beurt viel , echter in zijne leefwijze geenszins van die VIII zijns vadersafweek, maar integendeel den pelgrimsstaf van zijne aardsche bedevaart even zoo, stap voor stap, in stilte en met bedachtzaamheid voortzette en een kunstrijk en vlekkeloos man bleef. » Wij meenden ter bereiking van ons doel , niets beters te kunnen kiezen , dan de beide stukjes , die wij hierbij onzen landgenooten aanbieden. Het eerste is eene zoo getrouw mogelijke vertaling van een Hoogduitsch opstel , getiteld : Schets van de leefwijze der oude Duitsche kunstenaars , waarbij ten voorbeelde worden aangevoerd ALBERT DURER , nevens zijnen vader ALBRECHT DURER , den ouden. Hetzelve is van de hand van LUDWIG TIECK , of diens behuwdbroeder BRENTANO , en wij geven hetzelve als Inleiding op het tweede , zijnde een Dagverhaal van ALBERT DURER'S Nederlandsche reize in de jaren 1520 en 1521 , door hem zelven beschreven en naar zijn handschrift door C. G. VON MURR uitgegeven ; waarbij wij de vertaling hebben gevolgd , welke daarvan, in 1780, bij W. HOLTROP te Amsterdam in het licht verschenen is , met bijvoeging van eenige aanteekeningen , welke , ter onderscheiding van die van VON MURR , met curcijfletters gedrukt zijn; doch met weglating van hetgeen de gevangenneming van LUTHER betreft. KAREL VAN MANDER , in zijne berigten omtrent ALBRECHT DURER , gewaagt slechts met een enkel IX woord van diens Nederlandsche reis; vermits zij echter een zeer merkwaardig tijdvak in DURER'S leven beslaat , was de ontdekking van het handschrift eene groote aanwinst voor de Letterkunde, en de Heer VON MURR heeft zich door de mededeeling van dit belangrijke stuk, eene regtmatige aanspraak verworven op de erkentelijkheid van tijdgenoot en nakomelingschap. Het kenmerkt zich door die natuurlijke eenvoudigheid , welke de Schets ons als eenen karaktertrek van de toenmalige tijden voor oogen stelt. Schijnt het, alsof er niets bijzonders , niets uitstekends voorkomt, er is daarentegen ook niets , wat onbelangrijk of onbeduidend wordt geacht; zelfs kleinigheden worden met getrouwheid te boek gesteld en alles levert ons een geestelijk beeld van den man , die , hoezeer met uitstekende talenten begaafd , zich daarop niet verhovaardigde, maar het leven nog beschouwde als een schoon handwerk, hetwelk hij niet tot eigen roem , maar ter eere van den Grooten werkmeester , met trouw en regtschapenheid volbragt. Wij vleijen ons , dat het niet ongunstig zal worden opgenomen , wanneer wij , bij deze gelegenheid, nog eenige hoofdbijzonderheden uit het leven van ALBERT DURER vermelden , welke , zoo zij voor de meesten onzer lezers al geen nieuws mogen bevatten , evenwel kunnen strekken tot aan- X vulling der beide stukjes , wier mededeeling wij ons hebben voorgenomen en met welke zij , zoo wij meenen , een beknopt geheel kunnen uitmaken. ALBERT DURER's vader was een bekwaamgoudsmid uit Hongarye , en gaf zijnen zoon , die zich door deszelfs vlijt zoo gunstig onderscheidde , zelfonderwijs in zijne kunst. De jonge ALBERT toonde reeds vroeg een' buitengewonen aanleg en hoezeer hij , naauwelijks 15 jaren oud, aanzienlijke vorderingen in de vaderlijke kunst gemaakt had , behield echter zijne neiging voor de schilderkunst de overhand, weshalve zijn vader hem , in hetjaar 1486, als leerling bij MICHAEL WOHLGEMUTH , toenmaals den besten schilder in Neurenberg , bestelde. Hij zegt zelf: « Gedurende dezen tijd (drie jaren) schonk God mij vlijt , zoodat ik veel leerde , doch veel van zijne knechten lijden moest. Toen ik uitgediend had, liet mijn vader mij op reis gaan en ik bleef vier jaren buiten ' s lands, tot dat mijn vader mij terug riep. » Hij reisde namelijk in 1490 en 1491 door Duitschland en den Elzas; in 1492 bezocht hij Kolmar, Bazel , enz. en keerde 1494 in de vaderlijke woning terug. Hier maakte hij zijn meesterstuk , eene teckening , die Orpheus voorstelde ; vervolgens huwde hij, om zijnen vader te believen , de dochter van den beroemden werktuigkundige HANS FRITZ te Neurenberg, eene ΧΙ vrouw , wier onvriendelijk karakter, zoo men zegt, zijn volgend leven grootelijks verbitterde en veel tot zijnen vroegen dood zoude hebben bijgedragen. — Ten einde zich in de kunst verder te volmaken, ging hij in 1505 naar Venetië , waartoe PIRKHEIMER hem het noodige geld voorschoot. Zijne bekwaamheid wekte nijd en bewondering. Hier schilderde hij , voor de St. Marcus-kerk , de martelingen van den H. Bartholomeus welk schilderstuk Keizer RUDOLF aankocht en naar Praag liet overbrengen. Hij reisde verder naar Bologna , ten einde de doorzigtkunde meer bepaaldelijk te bestuderen. Met zijnen terugkeer in 1507 begint de eigenlijke tijd van zijn meesterschap. In 1520 en 1523 valt zijne Nederlandsche reis in. — Zijn roem breidde zich spoedig van land tot land uit ; Keizer MAXIMILIAAN benoemde hem tot Hofschilder en in deze waardigheid werd hij door KAREL V bevestigd. DURER genoot de achting van hoogeren en lageren ; alle geleerden en kunstenaars van zijnen tijd eerden en beminden hem en des te meer werd zijn afsterven in de kracht zijner jaren algemeen betreurd. - DURER onderscheidde zich door eene grondige vlijt en buitengewone bekwaamheid en vaardigheid XII in alles, wat het werktuigelijke van zijn vak betrof; mitsgaders door een alles overtreffend talent om het voorhandene en werkelijke af te beelden, waardoor hij eene vaste rigting aan de Duitsche kunst gegeven heeft. Hij was de eerste , die in Duitschland de regels der doorzigtkunde en der evenredigheden van het menschelijke ligchaam , volgens de beginselen der wiskunde , onderwees. Men wil, dat zijne studiën , die hij ten behoeve van de voorstelling van Adam en Eva maakte, hem aanleiding hebben gegeven tot zijn geschrift over de evenredigheden , (proportiën) . Hij bediende zich niet , gelijk zijne voorgangers , enkel van het graveerstift , maar hij was de eerste die daarbij tevens het etsen en de etsnaald aanwendde, waardoor hij de plaatsnijkunst grootelijks deed vooruitgaan. Hij vond het middel uit , om de houtsneêplaten met twee kleuren te drukken ; en even zoo is deglazen kopieerschijfvan zijne uitvinding. Hij had zich vele mathematische kennis verworven en daardoor werd het hem mogelijk , om voor de teeken- en schilderkunst een vast stelsel te vormen. Het eerste werk over de vestingbouw, hetwelk Duitschland bezit , is door hem geschreven en hij toonde aan, hoe men met behulp der meetkunde , de letters , inzonderheid de kapitale of beginletters , moet ontwerpen. XIII In de schilderkunst was hij bovenal groot als portretschilder en de treffendste gelijkenis en de uitdrukking van alle hartstogten had hij volkomen in zijne magt en er was geen twijfel mogelijk omtrent eene door hem voorgestelde gemoedsbeweging. Ook zijne landschappen verdienen bewondering. Tot zijne voornaamste platen behooren zijne fortuna , de melancholie , Adam en Eva in het paradijs , Ridder dood en duivel , de matigheid , de H. Hubertus , de H. Hieronymus en de kleine passie in zestien bladen. Tot de voornaamste houtsneden, die hem worden toegeschreven , behooren : de groote passie in dertien bladen , de kleine passie , met.den titel zeven en dertig stuks , de Openbaring van Johannes , met den titel vijftien bladen, het leven van Maria , met den titel twee bladen. Volgens BARTSCH zoude DURER zelf niet in hout gesneden hebben; hij maakte slechts teekeningen op hout, die dan door houtsnijders , gelijk er in dien tijd vele bekwame bestonden , gesneden werden. DURER was intusschen niet slechts een echt Duitsch kunstenaar, maar, gelijk wij hem ook in het eerste der volgende stukjes geschetst vinden , een vroom man. Als schrijver werd hij evenzeergeschat; hij poogde zelfs het zijne ter veredeling en zuivering der Duitsche taal bij te dragen , waarin hij door zijnen vriend WILLIBALD PIRKHEIMER XIV werd geholpen en ondersteund. Zijne schriften , welke later in het Latijn en Fransch zijn vertaald, zijn gezamenlijk in 1603 , bij J. JANSEN , te Arnhem in folio uitgegeven en J. F. ROTH leverde eene levensbeschrijving , Leipzig, 1791. ALBERT DURER'S DAGVERHAAL ZIJNER NEDERLANDSCHE REIZE. INLEIDING. Het is eene schoone zaak eenen , voor langen tijd afgestorven , Kunstenaar , uit zijne nageblevene werken , als op nieuws in den geest te doen herleven , en van al de verscheidene her- en derwaarts lichtende stralen het brandpunt , waarin zij zich vereenigen of teruggekaatst worden , of , veeleer , de hemelsche Star , van waar zij uitgingen , te vinden. Dan hebben wij den Wereldgeest , die zijne voortbrengselen bezielde, voor ons , cen Gedicht onzer verbeeldingskracht , waarvan het werkelijke leven des mans ten eenenmale afgescheiden is . Maar nog veel schooner is het , wanneer wij in onze gedachten dit zwevende , schemerende , gees1 ( 2 ) - telijke beeld met vleesch en been bekleeden ; wanneer wij ons hetzelve kunnen voorstellen als eenen onzer gelijken , als onzen vriend en broeder , omdat ook hij eene schakel der groote menschenketen was ; als iemand in uitwendige gesteldheid aan al zijne geringere broeders gelijk. Dan rijst het denkbeeld in ons op , hoe ook deze schoone menschelijke ziel , (even als de vrucht in de bloem , ) door de domme kindschheid kiemen , en door haar voorbereid worden moest ; hoe vader en moeder een kind ter wereld hebben gebragt , zonder een enkel woord van zijnen toekomstigen verhevenen geest te weten. Wij stellen ons den heerlijken Kunstenaar voor , in alle omstandigheden des levens ; wij zien hem , hoe hij als jongeling den ouden vader vereert en bemint ; als man , met den broeder , de zuster en de bloedverwanten vriendschap kweekt , eene vrouw neemt en zelf vader wordt; met één woord , hoe ook hij , van de geboorte tot aan zijnen dood , al die lotsverwisselingen ondergaat , welke het menschelijke geslacht eigen zijn. • - Bijzonderlijk roerend , verkwikkend en leerzaam wordt mij dan eerst deze beschouwing, wanneer ( 3 ) dergelijke Kunstenaar , hoezeer hij eenen buitengewonen geest en zeldzame bekwaamheden bezat , niettemin als een eenvoudig en onaanzienlijk man daarhenen leeft , op die wijze , welke in vorige eeuwen , bij onze Duitsche Voorvaders , algemeen aangenomen was en die ik hier , omdat zij mijn hart zoo inniglijk weldoet, met weinige woorden schetsen wil. In vroegere tijden , namelijk , was het eene gewoonte , het leven als een schoon handwerk of eene bezigheid te beschouwen , waartoe zich alle menschen bepalen. God hield men voor den Werkmeester , den Doop voor eenen Leerbrief , en ons heen en weêrreizen op de aarde voor onze bedevaart. De Godsdienst echter was voor de menschen het verhevene Leerboek , waardoor zij het leven cerst regt leerden verstaan , en inzagen tot welk einde hetzelve dáár was , en naar welke wetten en regelen zij den arbeid des levens , op de gemakkelijkste en beste wijze , volbrengen konden. Zonder Godsdienst scheen hun het leven een wild , woest spel , een heen- en weêrschieten met de weefspoel , zonder dat er een weefsel uit voortkomt. De Godsdienst was bij alle belangrijke en ( 4 ) geringe voorvallen hun staf en steun zij deed hen in elke , anders gering geachte , gebeurtenis een dieper doel erkennen ; zij was voor hen eene wondertinktuur , waarin zij alle dingen dezer wereld konden oplossen ; zij bood hun een aangenaam zich gelijkelijk verspreidend , harmonisch licht over alle verwarde noodlottigheden huns daarzijns aan ; een geschenk , hetwelk zekerlijk het kostbaarste voor sterfelijke wezens mag genoemd worden. Haar zacht vernis ontnam aan de harde kleur van wilde uitgelatenheid derzelver scherpe punten ; doch wierp ook over de doodsche , zwarte aardkleur des ongeluks eenen glanzenden weêrschijn. Zoo bragten de menschen de oogenblikken huns levens langzaam en bedachtzaam schrede voor schrede , en steeds in het gevoel van het goede tegenwoordige , door. Ieder oogenblik was hun belangrijk en gewigtig ; den arbeid des levens dreven zij getrouw en vlijtig en hielden dien vrij van gebreken , omdat zij het niet over hun geweten konden brengen , zulk eene loffelijke en eervolle bezigheid , die hun was opgelegd , door roekelooze ligtzinnigheid te schenden. Zij deden regt , niet om des loons wille , maar " ( 5 ) slechts uit het onuitdoofbare gevoel van dankbaarheid jegens diegenen , welke alleen de kunst verstonden om de cerste draden van hun aanwezen , aan het , nergens te vatten , niets aan te spinnen. Bij het einde, wanneer de groote Werkmeester hen uit de werkplaats opriep , gaven zij , in heilige gedachten verzonken , zichzelve en hun gansche dagwerk, met vrolijke aandoening Hem in de handen. Nu werden de personalia van den verstorvene , als eene korte Kronijk , voorgedragen , of er werd aan het graf, voor de treurende bloedverwanten, eene Lijkrede gehouden , die oorspronkelijk niets anders dan een getuigschrift van den getrouwelijk en met redelijkheid volbragten levensarbeid inhield , en der jeugd ten voorbeeld strekte. De onbekende God , in den Hemel , bragt dan het voleindigde dagwerk met zijn verheven , geheimvolle doel in verband : want uit de millioenen van deze aarde aftredende levens bouwt HIJ, aan gene zijde des blaauwen firmaments , eene nieuwe glansrijker wereld , nader aan zijnen troon , waar iedere goede zijne plaats vinden zal. Zoo waren de menschen in vorige , vrome tijden gesteld. O! waarom moet ik zeggen : zij waren? ( 6 ) --- waarom , wanneer een sterflijk wezen dit vragen mag , waarom , Algoede Hemel ! hebt Gij de menschen laten ontaarden ? Wee de dwaze nieuwe wijzen , die uit innerlijke armoede en krankheid des geestes de wereld als eenen nietswaardigen Insektenhoop aanzien , en zich door de beschouwing van de kortheid en vergankelijkheid der duizende , door malkander wemelende levens op deze aarde, tot eene trage , morrende onverschilligheid , of tot wilde vertwijfeling vervoeren laten ; waarin zij het hoogste doel meenen te bereiken , wanneer zij hun leven , als een ledig hulsel , moedwilliglijk trachten te onderdrukken en te beleedigen. Wie aldus het leven veracht, die veracht alle deugd en volkomenheid , waarvan de mensch begrip heeft , en welker schouwen werkplaats alleen het leven is. Het levert een groot verschil op , of men zijn werk zelf veracht , of dat men met bescheidenheid van zijnen arbeid als van iets gerings spreekt , doch niettemin zijn werk bemnint , ja zelfs hetzelve slechts tot zijn eigen genoegen te verrigten schijnt. Inderdaad zijn wij slechts droppels in den Oceaan ; inderdaad dansen wij , in bonte wemelende rijen , na een ( 7 ) kort aanwezen , den dood in de armen; onze geest echter stijgt over deze naauwe grenspalen henen ; in hem wonen die onnoembare , ja voor onszelve onbegrijpelijke krachten, die vermogend zijn , om ons den Hemel en de gansche aarde , den tijd en de eeuwigheid in de bepaalde ruimte , tusschen geboorte en graf , te doen overbrengen. leven is eene ligte brug, van het eene donkere land naar het andere opgeslagen ; zoo lang wij daarop gaan , zien wij het gansche hemelsche firmament zich in het water spiegelen. --- - 1 2 R Ons Uit die tijden van onze Duitsche Voorvaders echter , want bijzonderlijk op het stille , ernstige karakter onzer Vaderlandsche Natiën is deze schets gegrond , toen de menschen , bij alle vrolijkheid , toch met vromen , ernstigen en bedaarden zin , het zeer hooge gebouw des levens , uit op malkander gestapelde uren en dagen optrokken ; uit die tijden kunnen wel geene van de toenmalige menschen aan onze rugwaarts blikkende verbeeldingskracht een heerlijker en waardiger beeld aanbieden , dan de Kunstenaars , die zoo leefden. Want voor hen toch moest de kunst , die zij niet beoefenden als eene uitspanning ,


( 8 ) of om den tijd te dooden , (zoo als men thans gewoon is ), maar met aanhoudende vlijt , gelijk een handwerk , - voor hen moest zij , ook zonder dat zij dit wisten , een geheimvol beeld huns levens zijn . Ja beide , hunne kunst en hun leven , waren bij hen tot een eenig werk van denzelfden vorm zamen gesmolten , en door deze innige ver sterkende vereeniging hield hun aanwezen eenen des te vaster en zekerder tred door de vlugtige hen omgevende wereld. In rustige , bescheidene stilte , zonder scherpzinnige woorden , schilderden of beeldden zij hunne menschenfiguren af, en gaven hun getrouwelijk diezelfde Natuur, welke het geheimvol-wonderbare , levendige origineel hun voorhield en even zoo volbragten zij hun leven ,

volle overeenstemming met de voortreffelijke Hemelleer van de Godsdienst. Zij dachten op gcenerlei wijze aan spitsvindige vragen : waarom het menschelijke ligchaam juist zoo en niet anders geschapen ware , of ten welke einde zij het nabootsten ? En even zoo min konde het hun in de gedachten komen , om naar de gronden te vragen , waarom de Godsdient dáár is ? Of, naar de hestemming , of het doel , waartoe zij zelve in ( 9 ) geschapen waren. Nergens vonden zij twijfelingen of raadsels ; zij bragten hunne handelingen ten uitvoer , zoo als die hun natuurlijk en noodzakelijk toeschenen , en voegden hunnen levenstijd , geheel onbekommerd , uit enkel rigtige en geregelde handelingen aan een , even zoo als zij bij hunne geschilderde figuren , de beenen en spiewaaruit nu eenmaal het menschelijke ligchaam bestaat , behoorlijk aan malkander voegden. ren , Het schenkt mij eene groote , hartelijke vreugde , wanneer ik deze getrouwe arbeiders in de kunst , zoowel als in het leven , welke de vorige tijden der Dichters , en boven alle de vruchtbare zestiende Eeuw heeft opgeleverd , in ongestoorde gedachten beschouw. Om een paar voorbeelden bij te brengen , wil ik mijne vorige algemeene schets door eenige , ganschelijk op zich zelve staande , trekken uit de geschiedenis van mijnen lieven albert durer , en zijnen vader , ALBERT DURER , den ouden , ophelderen. En mogen deze trekken , op zichzelve , al eens onbeduidend schijnen , zoo geloof ik toch , dat men in verband met de vooraf door mij ontworpene, veelbeteekenende schilderij , derzelve juisten zin en ware beteekenis te beter zal verstaan, ( 10 ) In het Werk van den edelen JOACHIM VAN SANDRART (in hetwelk hij , met loffelijken ijver , gaarne het gansche gebied der kunst , als met beide handen , wilde omvatten) vinden wij , in het leven van ALBERT DURER , cen klein opstel , door dezen Kunstenaar zelven daarin geplaatst , waarbij hij , ter gedachtenis van zichzelven en zijne nakomelingen , eenige narigten van zijn leven en zijne familie , met weinige , doch getrouwe en vrome woorden, opgeteekend heeft. Het was te dien tijde niet ongewoon , zijnen volbragten levensloop , door naauwkeurige aanteekeningen , als ware het weder te herdenken , en denzelven te onderzoeken , en nimmer zonderde men zich in dergelijke beschrijvingen van de overige menschen af; integendeel beschouwde men zich steeds als een medelid en medebroeder des grooten menschelijken gezelschaps , terwijl men zijn gansche geslachtregister doorliep , en zich bescheidenlijk zijne behoorlijke plaats op dezen of genen bijtak van den ouden , eerwaardigen stamboom aanwees , en geenszins zichzelven alleen tot den hoofdstam der wereld maakte. De liefelijk doorvlochtene keten der bloedverwantschap was een heilige band : meerdere bloedver- ( 11 ) wanten maakten , gelijkelijk , een eenig, onder allen verdeeld , leven uit , en een ieder gevoelde zich zoo veel te rijker aan levenskracht , naarmate in meerdere harten hetzelfde voorvaderlijke bloed stroomde : de geheele bloedverwantschap , eindelijk , was het heilige , kleine Voorhof tot het groote begrip der menschheid. De eerste Voorvaders , welke de Hemel bestemd had tot werktuigen , om aan de vruchtbare nakomelingschap het leven , en middelbaar , alle goederen des levens (ik meen Deugd en Godvruchtige gezindheid) te schenken, werden uit een schoon natuurlijk instinkt , niet anders dan met dankbaren eerbied , genoemd. Nieuwsgierig leende de zoon in zijne jeugd het oor aan den ouden vader , wanneer deze van zijn eigen lot of dat zijn vaders verhaalde ; hij nam alles met ijver in zijn geheugen op , alsof het gewigtige Geloofsartikelen waren , omdat ook hij het werk des levens moest volbrengen , hetwelk zijne Voorvaders zoo roemrijk volbragt hadden. Dit zijn de denkbeelden , de gedachten , die in mij oprijzen , als ik het berigt van ALBERT DURER over zijnen Vader en Voorouders lees , hetwelk hij met de volgende woorden aanvangt : ( 12 ) / ALBRECHT DURER de jonge , heb uit mýng vaders ſchriften bijeengezameld/ van waar hÿ herkomstig is ; hoe hÿ herwaarts gekomen iş / geleefd en zaliglÿjk geëindigd heeft : God zý Hem en ons genadig / Amen ! ” Dan verhaalt hij , dat zijn grootvader , met name ANTONY DURER , als knaap , bij eenen Goudsmid, in een stadje in Hongarijë gekomen is , en aldaar dit handwerk geleerd heeft , vervolgens in het huwelijk is getreden met zekere Jufvrouw, genaamd ELISABETH , bij welke hij vier kinderen verwekte , en dat de eerste zoon , ALBRECHT DURER , zijn lieve vader geweest is , die insgelijks een Goudsmid werd. Deze zijn lieve vader hield zich vervolgens langen tijd in de Nederlanden , bij voorname Kunstenaars op , en kwam in het jaar 1455 te Neurenberg , juist op denzelfden dag , toen WILIBALD PIRKHAIMER ¹ ) ¹) Deze was een vriend van MELANCHTON , met wien hij omstreeks hetjaar 1525 eene godsdienstige school oprigtte. Beide deze beroem-- de mannen droegen ALBERT DURER , die om zijne groote bekwaamheid in de kunst en te gelijk om zijn verstand en geleerdheid van ieder geroemd werd , eene groote achting toe. MELANCHTON zeide van hem : « De uitmuntende schilderkunst is de minste der gaven , over welk men DURER moet bewonderen » , doelende hier op DURER's edel hart en groote geleerdheid. Dat PIRKHAIMER een vriend van DURER was , getuigt de fraaije penning-plaat , afgebeeld in het werk van Frans van Mieris , Hist. der Nederl. Vorsten , II deel , bladz . 252 , op welke de beide beeldtenissen dezer vermaarde mannen voorkomen en DURER bezig is , met PIRKHAIMER'S afbeeldsel op doek te brengen. ( 13 ) het feest zijner bruiloft vierde , en er een groote dans onder de hooge linden gehouden werd. Het gansche wezen zijn vaders drukt ALBERT DURER , reeds in den aanvang , krachtvol en bondig , met twee woorden uit , wanneer hij zegt : dat hij een kunstrijk en vlekkeloos man geweest is. Aan het einde voegt hij er de volgende trekken bij , die ons hem levendig voor oogen stellen. «Hij heeft zich met vrouw en kind , door zijnen handen arbeid , nooddruftelijk onderhouden , en zijn leven onder menigerlei moeijelijkheden , aanvechtingen en bezwaren doorgebragt. Bij allen , die hem kenden , had hij in eenen goeden naam gestaan , dewijl hij een Godvreezend man was ; geduldig, zachtmoedig , eerbaar en steeds vol van dankbaarheid jegens God. Overigens was hij zelden spraakzaam, leefde steeds in stilte en eenzaamheid voort, en vergunde zich bijna nimmer eenige wereldsche vreugde. Zijn grootste verlangen was , zijne kinderen in de vreeze en ter eere Gods op te voeden ; daarom besteedde hij de grootste vlijt aan hen , en hield hun dagelijks de liefde Gods voor oogen. Eindelijk , op het ziekbed liggende , en den dood voelende naderen , beval hij zijne ( 14 ) kinderen Godvreezend te leven ; waarna hij Christelijk stierf , in het jaar 1502 , te middernacht na St. Mattheus- avond . >> Zulk een stil afhankelijk leven te leiden , waarin men geen oogenblik vergeet , dat men niets anders is dan een arbeider Gods , dat mag gewisselijk heeten den regten weg ter zaligheid bewandelen. Wie echter geenen God vereert , dat heet met andere woorden , wie zich zelven tot eenen God en Regeerder van het Heelal verheffen wil , die wordt door eene onzalige verbijstering weggesleept , en geniet slechts de treurige , valsche gelukzaligheid van eenen dwazen , onzinnigen bedelaar welke zichzelven een Keizer , in Vorstelijk gewaad , toeschijnt. Nog vinden wij , ter bovenvermelde plaatse , eene door den Ouden DURER nagelatene aanteekening zijner kinderen , ten getale van achttien , welke hij , eigenhandig , met vermelding hunner voornamen , geboortedagen en uren, zorgvuldiglijk in een eigen boek heeft opgeteekend. Het is mogelijk dat deze goede burger en Goudsmid te Neurenberg , DURER de Oude , gedurende zijn leven , dikwijls vele goede gedachten ( 15 ) in zijn hoofd heeft uitgewerkt ; doch om veel daarvan op te schrijven , is hem niet ingevallen ; ja zelfs kan hem ook dit wel zelden zijn voorgekomen : veel natuurlijker was het bij hem, van al de kinderen , die de Hemel hem geschonken had , een naauwkeurig register te houden. Van al deze kinderen gedenken wij , na vier Eeuwen , aan geen ander , dan aan den geliefden ALBERT , en alle overigen zijn eene prooi der vergetelheid geworden , hetwelk de vader bij hunne geboorte , gewisselijk , niet konde vooruitzien ; hij teekent veelmeer , hem , zonder eenige uitzondering met gelijke woorden , als de anderen, in dezer voege op : ... Item/ in het jaar 1471 / na Chrişti geboorte/ het zesde uur van St. Prudentius- dag , op eenen vrijdag in de kruisdagen/ baarde mýjne vrouw Barbara mý mijnen tweeden zoon ; deze werd genoemd albrecht naar mý. ” Nadat onze ALBERT DURER de Jonge dit register zijner broeders en zusters uit zijns vaders boek overgenomen had , laat hij er op volgen : «Nu zijn deze mijne broeders en zusters , kinderen van mijnen lieven vader , bijna allen gestorven ; som- ( 16 ) migen in hunne jeugd , anderen toen zij volwassen waren slechts wij drie broeders leven nog , zoo lang God wil ; namelijk , Ik ALBREcht , zoo ook mijn broeder HANS en mijn broeder ANDREAS. >>> Zoo lang God wil ! eene schoone zinspreuk ! Een kinderlijk gevoel , dat wij menschen ons van God , door de dure banden zijner liefde ondersteund , onder de bloemengeuren dezer groenende aarde , zoo lang laten heen en wederwiegen , als het Hem goeddunkt dat ons nuttig zij . Hem , onzen waarden ALBERT DURER had Hij eenen 57 jarigen ouderdom met nut doen beleven; daarna had Hij hem gunstiglijk verleend , in de kunst een veel grooter man dan zijn vader te worden. Aanvankelijk onderwees deze hem in het Goudsmidsambacht , en wilde de kunst van den grootvader op den kleinzoon overplanten. Want wanneer , in Duitschlands vroegere tijden , de kunst eenmaal in den stam van een geslacht was ingeënt, dan werden gemeenlijk ook de latere takken veredeld , en de band der bloedverwantschap werd , door deze erfelijke Kunstdeugd , als met glanzend goud omgeven waarvan verschei- ( 17 ) dene edele familiën van Kunstenaars , uit de bloeijende oude steden van het Zuidelijke Duitschland herkomstig , ten voorbeelde strekken . - De jonge ALBERT oefende zich derhalve , onder de leiding zijns vaders , in het Goudsmidsambacht , en kwam daarin (gelijk SANDRART verhaalt ,) zoo ver , dat hij de zeven gevallen in het lijden van Christus in gedreven werk konde vervaardigen . Te dien tijde was het voor elk een' , zonder zich daarover te bedenken , het eerste en natuurlijkste , zich door heilige voorwerpen in de kunst in te wijden , en den Hemel , door cene voorstelling , welke denzelven aangenaam was , voor de eerste , jeugdige verkregene bekwaamheden dankbaar te zijn. - - DURER intusschen had innerlijk een' veel grooteren lust tot de Schilderkunst , en hoezeer de vader hem zeer gaarne tot eenen leerling zijner kunst wenschte te behouden , gaf hij echter toe , « en - schrijft ALBERT DURER in het jaar 1468 , op St. Andreas-dag , deed mijn vader mij in de leerjaren bij MICHAËL WOHLGEMUTH , om hem drie jaren lang te dienen. Gedurende dezen tijd schonk God mij vlijt , zoodat ik wel leerde , doch veel van zijne knechten lijden moest : toen ik uitge 2 ( 18 ) diend had , liet mijn vader mij op reis gaan , en ik bleef vier jaren buiten ' s lands, tot dat mijn vader mij terugriep. » Op dezen eenvoudigen toon haalt hij de omstandigheden zijn levens op; zonder regts of links om te zien , volgt hij zijnen regten weg , en doet alsof alles , wat hem overkwam , zoo en niet anders behoorde te zijn. In zijne schilderijen , koperen platen en houtsneden , die grootendeels geestelijke geschiedenisşen voorstellen , toont onze DURER eene getrouwe , handwerkmatige naarstigheid. De geest , welke hem dit streven naar deze in hare liniën bepaalde volkomenheid , die men zoo blijkbaar en ongeschonden in zijne voortbrengselen aantreft , inblies , en welke hem aanspoorde , om de beste en meest juiste evenredigheden des menschelijken ligchaams zorgvuldig op te sporen , en dezelve in een boek bij een te zamelen , hetwelk naderhand in alle talen is overgebragt en bij alle volkeren , bij welke de Teekenkunst beoefend werd , tot eenen algemeenen regel ( Canon) is aangenomen ; deze zelfde geest was het , welke hem in zijn leven en handelen even zoo drong , overal het regte en goede in het oog te houden. Hoezeer de bazuin der faam in ( 19 ) de voornaamste landen van Europa ( namelijk , buiten het Duitsche rijk , in Italië , Frankrijk, Spanje , Engeland en Holland) , naar alle kanten zijnen naam verspreidde en verheerlijkte , zoo dat hem niet alleen van de beroemdste Schilders van zijnen tijd , maar ook van Keizers en Koningen de grootste eer werd aangedaan ² ) , eene eer , die zijnen vader , den eerlijken Goudsmid , niet te beurt viel ; zoo week echter de getrouwe man in zijne leefwijze geenszins van die zijns vaders af; integendeel zette hij den pelgrimsstaf van zijne aardsche bedevaart even zoo , stap voor stap , in stilte en met bedachtzaamheid voort , en bleef een kunstrijk en vlekkeloos man. Uit dergelijke voorbeelden zal men leeren in2) Eens terwijl ALBERT DURER bezig was met in het paleis van keizer MAXIMILIAAN , grootvader van KAREL V , een groot onderwerp op den muur te teekenen , ontving hij een bezoek van eerstgenoemden vorst. DURER op een ladder staande , kon niet dan met moeite de teekening bereiken , weshalve de keizer aan een' zijner edellieden gel astte om den ladder vast te houden. De edelman droeg deze last over op zijnen knecht en bragt den keizer demoedig onder het oog , dat eene zoodanige daad zijn' adeldom krenken zoude ; waarop de keizer antwoordde: ALBERT is edel om zijn' kunst en meer dan een Edelman , want ik kan van een' boer of gering persoon wel een ' Edelman , maar van een' Edelman niet zulk een' kunstenaar maken. Dezelfde keizer schonk hem een adellijk wapen , bestaande in drie witte schilden , zoo men meent op een rood veld , ofschoon later de schilden door de schilders op een blaauw veld gevoerd werden. Zie K. VAN MANDER , leven der Schilders , I deel , bladz. 58. ( 20 ) zien , dat dáár , waar Kunst en Godsdienst zich vereenigen , uit beider ineenvloeijende stroomen de schoonste levenstroom ontspringt. Gelijk , intusschen , deze twee verhevene Goddelijke wezens , Godsdienst en Kunst, des menschen beste leidslieden , voor zijn uitwendig , werkelijk leven zijn ; even zoo zijn hare schatten , voor het innige , geestige leven van het menschelijk gemoed, de meest omvattende, kostelijkste gietvormen voor denkbeelden en gevoelens; en het blijft voor mij eene veelbeteekenende en geheimvolle gedachte , wanneer ik dezelve vergelijk bij twee magische holgeslepene spiegels , die mij alle dingen dezer wereld zinnebeeldig terugkaatsen , en midden door welke tooverbeelden henen , ik den waren geest van alle dingen leer inzien en verstaan. DAGVERHAAL. NEURENBERG 1520. Op pinksterdag , na S. Kiliaan , heb ik ALBERT DURER ' ) , op mijne eigen kosten en uitgift , mij met mijn wijf 2 ) van Neurenberg op weg naar de Nederlanden begeven , en toen wij dien zelfden dag door Erlang trokken , huisvestten wij des nachts te Baiersdorf , en verteerden aldaar drie stuivers min zes penningen. ¹ ) ALBERT DURER is te Neurenberg op den 21 Mei 1471 geboren en aldaar op den 8 April 1528 , aan de gevolgen van depest , welketoen zoo zeer in Duitschland woedde , overleden . Men heeft twee fraaije gedenkpenningen op dit zijn overlijden geslagen , welke men in de Historie der Nederlandsche Vorsten , door FRANS VAN MIERIS , in het tweede deel , bladz. 294 , afgebeeld vindt. Behalve deze Gedenkpenningen op DURER's overlijden , vindt men in het bovengenoemde werk , bladz. 252 , ook de afbeelding der penningen , die ter zijner eer geslagen zijn. 2) De vroegere levensbeschrijvingen van albert DURER melden dat hij , uit verdriet , zich van zijne vrouw , die algemeen voor leelijk , knorrig , gierig en kijfachtig te boek staat , verwijderd heeft en naar de Nederlanden gereisd is. Zie , onder anderen , J. VON SANDRART , Teutsche Academie , deel 2 , bladz . 225 , van de folio-uitgaaf, Neurenberg , 1675. Indien nu dit berigt juist is , dan is het althans niet op deze reis toepasselijk en moet men onderstellen , dat Durer , welligt in 1523 of 1524 , andermaal eene reis in de Nederlanden gedaan heeft. ( 22 ) Daarna zijn wij langs den naasten weg des vrijdags te Forchheim gekomen , en gaven dáár voor een' vrijgelei -brief twee en twintig penningen. Van dáár reed ik naar Bamberg , en vereerde den bisschop een geschilderd Mariabeeld , onze Lievevrouwen leven , eene Apocalypsis , en voor éénen gulden kunstprenten , die noodde mij te gast, gaf mij een' tolbrief, en drie andere brieven , en haalde mij uit de herberg , daar ik omtrent één' gulden verteerd heb. Ik heb den voerman zes goudguldens gegeven , die mij van Bamberg naar Frankfort bragt. Meester LAUX BENEDIKT en HANS de Schilder , hebben mij den wijn geschonken . ? Alzoo reed ik van Bamberg naar Eltman , en vertoonde mijnen tolbrief, toen liet men mij tolvrij gaan. Daarna kwam ik te Haszfurt , en wees mijnen tolbrief , toen liet mij mij tolvrij gaan. Ik heb een' gulden in des bisschops van Bamberg kanselarij gegeven. Daarna kwam ik te Theres in het klooster , en vertoonde mijnen tolbrief, toen liet men mij ook gaan , enz. Vervolgens kwamen wij te Schweinfurth ; dáár noodde mij docter REBART , en hij gaf ons wijn mede in het schip. Men liet mij ook tolvrij reizen . Tien penningen voor een gebraden hoen. Achttien ( 23 ) penningen in de keuken en aan het kind. Daarna reden wij naar Volkach , en toonde mijnen tolbrief, en reed weder weg, en kwamen te Schwartzach , enz. Alzoo voer ik des zondags in het vroegschip van Frankfort naar Mentz , en kwamen op den halvenweg te Hochst , daar wees ik mijnen tolbrief, toen liet men mij vrij varen , ook verteerde ik dáár acht Frankforter penningen. Van dáár voeren wij naar Mentz. Doch heb ik uitgegeven één albus uit te laden. Meer veertien Frankforter hellers aan den schippersknecht. Meer achttien penningen voor de gordels. Daarenboven heb ik mij bedongen , in het Keulsche schip , mij met mijne 7 aken voor drie guldens. Ook heb ik te Mentz verteerd zeventien albus. PETER de goudsmit, hun waardijn , heeft mij twee flesschen wijn geschonken , zoo heeft mij VEITH FARNBÜHLER genood , doch zijn waard wilde geene betaling van hem aannemen maar zelf mijn waard zijn , en zij bewezen mij veel cer. Alzoo scheidde ik van Mentz , daar de Main in den Rijn loopt , en het was op maandag na S. Magdalena , enz. 9 , Daarna kwamen wij te Boppart , en wees mijnen tolbrief, aan den Trierschen tol , toen liet men mij varen , dan ik moest getuigen door een eigenhandig geschrift , onder mijn signet , dat ik geene ( 24 gewone koopmanswaar bij mij had , en hij liet mij gewillig varen. Daarna kwamen wij te Lonstein , en wees mijnen tolbrief, toen liet mij de tollenaar vrij , maar hij bad mij , dat ik hem aan mijnen genadigsten heer van Mentz aanbeval , hij schonk mij ook eene kan met wijn , want hij kende mijn wijf wel , en verheugde zich mij te zien. Daarna kwamen wij te Engers, en toonden mijnen tolbrief, toen liet men mij vrij varen , die plaats is Triersch . Ik zeide ook , ik wilde het aan mijnen heer van Bamberg roemen. Verder kwamen wij te Andernach , en wees mijnen tolbrief , toen liet men mij vrij varen. Alzoo voer ik op St. Jakobsdag des morgens vroeg van Andernach. Van dáár voeren wij naar Bonn aan den tol. Daar liet men mij echter vrij varen. Vervolgens kwamen wij te Keulen , enz. Daarna reden wij naar Antorf ³ ) , dáár ging ik in de herberg , bij JOOST PLANKFELD , en denzelven avond noodde mij de Fuggersche faktor , deze , met naam BERNARD STECHER , gaf ons eenen kostelijken maaltijd , maar mijn wijf at in de 3) Dit was bij de Duitschers , vooral ten tijde van ALBERT DURER , de gewone naam van Antwerpen. Deze laatste naam is in de verdere vertaling gebezigd. ( 25 ) herberg , en den voerman heb ik voor het over– brengen van onze drie personen gegeven drie goudguldens. Op zondag, was ook St. Oswaldsdag, toen noodigden mij de schilders op hunne kamer , met mijn wijf en dienstmaagd , en hadden alles met zilver servies , en ander kostlijk sieraad , en overkostlijk eten. Ook waren hunne vrouwen allen dáár, en toen ik ter tafel geleid werd , toen stond het volk aan beide zijden , gelijk men een' grooten heer geleidt. Ook waren onder hen gansch treffelijke personen , van mannen , die zich allen met diep buigen op het allerootmoedigst jegens mij betoonden , en zij zeiden , zij wilden al datgene doen , zoo veel mogelijk, ' t geen zij wisten, dat mij lief ware. En als ik alzoo zat , toen kwam de deurwaarder der heeren van Antwerpen , met twee knechten, en schonk mij van wege de heeren van Antwerpen vier kannen wijn , en lieten mij zeggen , ik zoude hiermede van hun vereerd zijn , en hunnen goeden wil hebben. Dus zeide ik hun onderdanigen dank , en bood mijne onderdanige dienst aan. Daarna kwam meester PETER de stads-- timmerman , en schonk mij twee kannen wijn , met aanbieding van zijne gewillige dienst. Alzoo toen wij lang vrolijk bij elkander geweest waren , en laat in den nacht, toen geleidden zij ons met , ( 26 ) lantaarnen zeer heerlijk naar huis , en baden mij , ik zou hunnen goeden wil hebben en aannemen , en zou doen ' t geen ik wilde , daartoe wilden zij mij albehulpzaam zijn. Alzoo dankte ik hun , en leide mij te slapen . Ook ben ik in meester QUINTIUS ) huis geweest. Wederom ben ik geweest op hunne drie groote schutters plaatsen. Ik heb eenen kostlijken maaltijd bij STABER gegeten. Maar een' andermaal bij den faktor van Portugal , dien heb ik met de kolen gekonterfeit , daarenboven heb ik mijnen waard gekonterfeit. Joost PLANKFELD heeft mij een' fraaijen witten hoorn vereerd . Mijn waard heeft mij geleid in de schilders werkplaats te Antwerpen in het tuighuis , daar zij den triomf boog toerechtten , door welken men koning KAREL zoude inhalen. Datzelve werk is ongemeen groot , aan beide zijden der straat opgerecht , fraai geordineerd , twee verdiepingen hoog , waarop men muzijk zou maken , en dit kost te zamen van 4) QUINTIN MESSIS , eigenlijk MATSYS , geboren in 1540 , te Antwerpen , alwaar hij , in het jaar 1529 , in het klooster der Kapucijnen overleed. In het jaar 1629 , juist honderd jaren na zijnen dood , heeft CORNELIS VAN GEEST , een kunstliefhebber , uit hoogachting voor 's mans gedachtenis , deszelfs beenderen doen opgraven en overbrengen naar de Cathedrale of Lieve Vrouwen kerk binnen dezelve stad , alwaar die statiglijk aan den voet van den toren , bij het groote portaal , met toelating des Bisschops en der stedelijke Regering, zijn bijgezet ; waarna op dat nieuwe graf eene fraaije marmeren tombe is geplaatst. ( 27 ) schrijnwerken en schilderen vier duizend guldens , en dit ding is alles overkostlijk gemaakt. Wederom heb ik bij den Portugees gegeten , ook heb ik eenmaal bij ALEXANDER in den hof gegeten. SEBALD FICHER heeft mij te Antwerpen afgekocht zestien kleine passiën voor vier guldens. Nog twee en dertig groote boeken voor acht guldens. Nog zes gegraveerde passiën voor drie guldens. Nog twintig halve vellen van allerhande soort door elkander voor één' gulden , daarvan heeft hij voor drie guldens genomen. Nog meer aan vierde vellen , vijf en veertig stuks tot één' gulden , voor vijf en een vierde guldens. Van de groote vellen van allerlei soort acht vellen voor één' gulden. Mijnen waard heb ik te koopen gegeven een geschilderd Mariabeeld op een stukje doek voor twee Rhijnsche guldens. Ik heb andermaal FELIX den luitspeler gekonterfeit. Ik heb bij ALEXANDER , den goudsmid , eenmaal gegeten , en ook eenmaal bij FELIX. Eenmaal heeft meester JOACHIM 5) bij mij gegeten , en ook eenmaal zijn knecht. Ik heb een vizier met halve verwen voor de schilders gemaakt. Een' gulden heb ik tot vertering genomen. Ik heb de vier nieuwe stukjes aan PETER WOLFGANG ver5) JOACHIM PATENIER was uit de stad Dinant in het bisdom Luik geboortig. Hij werd in 1515 in de schilderacademie te Antwerpen aangenomen. ( 28 ) eerd . Ik heb meester JOACHIM " ) voor één' gulden kunstwerk geschonken , daarom dat hij mij zijnen knecht en verf geleend had ; en zijnen knecht heb ik voor drie stuivers kunstwerk gegeven. Voorts heb ik aan ALEXANDER den goudsmid de vier nieuwe stukken gezonden. Ik konterfeitte ook met kolen drie Genuezen , namelijk TOMMASO FLORIANUS , Romanus van Lucca geboortig , en de twee broeders van TOMMASO , te weten VINCENTIUS en GERARTHUS alle drie Pombelli. Twaalf maal heb ik bij тOмMASO gegeten. Voorts heeft mij heer ERASMUS 7 ) geschonken een Spaansch manteltje en drie geteekende mansportraiten. Daarenboven heeft mij TOMMASO's broeder vereerd een paar handschoenen . Nog eenmaal heb ik VINCENTIUS , TOMMASO's broeder , gekonterZijn talent bestond voornamelijk in het schilderen van landschappen , welke hij zeer goed behandeld heeft . De kleine beeldjes zijn aardig en de grond is vrolijk. De boomen hebben eene schoone gedaante. Hij teekende de bladen kunstig. ALBERT DURER zag , op zijne reize door Antwerpen , zijne manier van schilderen , en maakte er veel werk van . Om hem een blijk van zijne achting te geven , teekende hij het portrait van deze landschapsschilder. De werken van PATENIER worden in de beste kunstkabinettën gevonden. Hij heeft ook eenige veldslagen geschilderd . FRANÇOIS MOSTAERT is zijn leerling geweest. PATENIER maakte zijne stukken kenbaar door een klein onnoozel manneken , zijn behoef doende , hetwelk hij op ieder stuk plaatste. Dit was des schilders merk. J. B. DESCAMPS , vie des peintres Flamands , etc. Tom. I, pag. 31. 6) Ten tijde dat ALBERT DURER te Antwerpen was , is deze door JOACHIM PATENIER , geportretteerd. 7) Daar onze beroemde Rotterdammer , die zelf de schilderkunst beoefende en in zeer naauwe vriendschap met den vermaarden ( 29 ) feit. Ook heb ik meester AUGUSTIJN LUMBARTH ®) de twee deelen der imagines coeli geschonken. Ook heb ik den Waal met den krommen neus , namelijk OPITIUS , gekonterfeit. Mijne vrouw en mijn dienstmeisken " ) hebben éénen dag in des heeren TOMMASO's huis gegeten. Onzer Lievevrouwenkerk te Antwerpen is over groot , alzoo dat men vele missen te gelijk daarin zingt , zonder dat de een den anderen hindert , en de altaars hebben kostelijke stichtingen , daar zijn besteld de beste muzijkanten , die men hebben mag. De kerk heeft veel aandachtige godsdienst , en steenwerk , en bijzonder een' fraaijen toren . Ook ben ik geweest in de rijke abdij van S. Michaël , in welker koor prachtige gestoelten van gehouwen steenwerk zijn. En te Antwerpen spaart men geene kosten aan zulke dingen , want dáár is geld genoeg. Ik heb den heer NIKOLAAS , eenen sterrekundige , die bij den koning van Engeland woont , HANS HOLBEIN leefde , onzen ALBERT DURER wist op prijs te stellen , valt het niet te verwonderen , dat deze aan DURER geschenken gaf. 8) Welligt was deze een broeder van LAMBERT LOMBARDUS , een vermaard schilder en bouwmeester , geboren te Luik , wiens leven men omstandig beschreven vindt in een Latijnsch boekske van DOMINICUS LAMPSONICUS , geheimschrijver van den Bisschop van Luik en te Brugge geboren. Dit werkje werd in den jare 1565 te Brugge door GOLTZIUS uitgegeven en komt thans zeldzaam voor. 9) Zijne dienstmaagd SUSANNA. ( 30 ) gekonterfeit. Hij is een Duitscher , van München geboortig , en mij in vele dingen zeer behulpzaam en nuttig geweest. Voorts heb ik de jongvrouw SUTEN , TOMMASO's dochter , gekonterfeit. HANS PAFROTH heeft mij éénen Philipsgulden gegeven , daarom dat ik hem met de kolen gekonterfeit heb. Wederom heb ik bij TOMMASO eenmaal gegeten , en eenmaal heeft de zwager van mijnen waard mij genood , en ook mijne vrouw. Daarenboven heb ik twee slechte guldens gewisseld voor vier en twintig stuivers . Ik heb éénen stuiver aan drinkgeld uitgegeven , omdat men mij eene schilderij had laten zien . Op zondag na onzer Lievevrouwen hemelvaartsdag heb ik den grooten omgang van onzer Lievevrouwenkerk te Antwerpen gezien , toen de geheele Stad vergaderd was van alle handwerkers en standen, een iegelijk naar zijnen staat op het kostlijkste gekleed . Ook had ieder stand en gild zijn bijzonder teeken , waaraan men ze kennen kon. Daar waren ook onder de bijzondere dingen , die rond gedragen werden, groote kostelijke waskaarsen , en hunne ouderwetsche lange zilveren bazuinen . Daar waren ook vele pijpers en tamboers , op zijn Duitsch uitgedost , die met hunne muzijktuigen een sterk geluid en geweldig geraas maakten. Alzoo zag ik ze duidelijk onderscheiden wijd van elkan- ( 31 ) der , door de straten gaan , zoodat er eene groote breedte tusschen beide was , en in deze orde op elkander volgen : de goudsmids , schilders , steenhouwers , zijdeborduurders , beeldhouwers , schrijnwerkers , timmerlieden , schippers , visschers , vleeschhouwers , leerbereiders , lakenwevers , bakkers , kleermakers , schoenmakers , en allerlei ambachten ; ook vele handswerkslieden en handelaars , tot ' s menschen onderhoud dienstig. Desgelijks waren er de winkeliers , kooplieden , en allerhande soort hunner bedienden. Daarna kwamen de schutters met buksen , bogen , en armborsten , gelijk ook de ruiters en voetgangers. Vervolgens kwamen de schutters der heeren ambtlieden. Op deze volgde een geheel rot zeer dappere lieden , heerlijk en prachtig gekleed ; maar vóór hen gingen al de orden en sommige stiften , allen in hunne onderscheiden gewaden , zeer aandachtig. In dezen omgang was ook eene zeer groote schaar weduwen, die zich met hare handen generen , en een' bijzonderen regel onderhouden , allen met lange witte lijnwaden sluijers , bijzonder daartoe gemaakt , van het hoofd tot op den grond toe bedekt ; zeer begeerlijk om te zien. Ik zag daaronder zeer dappere personen. En de domheeren van onze Lievevrouwenkerk met de geheele priesterschaar , scholieren en kostbaarheid volgden ten laatste. ( 32 ) Toen droegen twintig personen de maagd Maria met den heer Jezus op het prachtigste versierd , ter cere van God den Heer. In dezen omgang waren zeer vele vrolijke dingen gemaakt , en met groote kosten toebereid. Want men ziet er vele wagens , spellen op schepen en ander kluchtwerk. Daaronder was de orde en schaar der propheten : vervolgens het nieuwe Testament, als de groetenis des engels , de heilige drie Koningen , op groote kemels , en op andere zeldzame wonderdieren rijdende , en zeer aardig uitgerust ; ook de vlugt onzer Lievevrouwe naar Egypte, zeer eerbiedig , en vele andere dingen hier kortheidshalve weggelaten. Eindelijk kwam er een groote draak , door S. Margaretha , met hare maagden , aan een' snoer geleid. Deze was voor zeer hupsch , en haar volgde S. George met zijne knechten, een zeer braaf kurassier. Ook reden in deze schare , zeer sierlijk en op het kostbaarste gekleed , jongelingen en jonge maagden , op velerhande wijzen , in plaats van velerhande heiligen , zeer aartig uitgedost. Deze omgang duurde , eer hij voorbij ons huis gegaan was , van zijn begin tot het einde , meer dan twee uren. Des waren de bijzonderheden te veel , dan dat ik ze allen in een boek op kon schrijven , ik het overige wegliet. waarom Ook ben ik te Antwerpen in het Fuggersche huis ( 33 ) geweest , ' t welk hij nieuw , zeer kostbaar , met cen' fraaijen toren , breed en groot , met een' schoonen tuin gebouwd heeft , en heb zijne mooije hengsten gezien. TOMMASO heeft aan mijne vrouw veertien ellen dik goed damast tot een kleed , en twee en eene halve el halve atlas tot voering vereerd . Ik heb voor de goudsmids een vizier geschets van onzer Lievevrouwen hoofdspits. De faktor van Portugal heeft mij in de herberg Portugeschen en Franschen wijn geschonken , en signor RUDERIGO van Portugal een vaatje ingelegd suikergoed van allerlei soort , daarin ook een doos met kandijsuiker , twee groote schotels met suikerbanket , marsepein , en allerhande suikerwerk , ook eenige stukken suikerriet , zoo als zij groeijen . Daartegen heb ik zijnen knecht één' gulden drinkgeld gegeven. Voorts heb ik voor twaalf stuivers een' slechten gulden gewisseld tot teergeld . De zuilen der parochiekerk in het klooster van S. Michaël te Antwerpen zijn allen , uit één stuk , van zwarten schoonen goudsteen gemaakt. Van Antwerpen heb ik aan den heer GILGEN , koning KARELS deurwaarder , en aan den goeden beeldsnijder , meester KONRAAD , welke in dienst van vrouwe MARGARETHA , keizer MAXIMILIAANS dochter , is , en wiens weergaê ik nooit gezien heb , tot een geschenk gezonden S. Hieronymus in 5 (( 34 ) ' t gebed , de Melancholie, de drie nieuwe Maria's , Antonius en Veronika , en ik heb aan meester GILGEN geschonken een' Eustachius en eene Nemesis. Op zondag vóór S. Bartholomeus was ik aan mijnen waard zeven rijksguldens , twintig stuivers en één' heller schuldig. Voor kamer en slaapkamer en beddegoed moet ik hem elf guldens in de maand geven. Op nieuw heb ik , op den zeven en twintigsten dag van Augustus , zijnde maandag na S. Bartholomeus geweest , met mijnen waard een verdrag gemaakt , dat ik bij hem eten , en voor iederen maaltijd , het drinken daaronder gerekend , twee stuivers geven zal ; maar mijne vrouw en dienstmaagd kunnen boven koken en eten . Ik heb den faktor van Portugal een klein gesneden kindeken vereerd. Ook heb ik hem een Adam en Eva , S. Hieronymus in ' t gebed , Herkules , Eustachius , de Melancholie, en eene Nemesis vereerd ; daarna , op halve vellen , drie nieuwe Mariabeelden , Veronika , Antonius , het Kersfeest , en het Kruis; nog de beste uit de vierdevellen , die zijn acht stukjes ; verder de drie boeken van onzer Lievevrouwen leven , de Apocalypsis , en de groote passie, ook de kleine passie , en de passie in koper. Dit is alles vijf guldens waard. Even zoo veel heb ik ook aan den anderen Portugees , signor ( 35 ) RUDERIGO , vereerd . RUDERIGO heeft aan mijne vrouw eene kleine groene papegaai geschonken. Op zondag na S. Bartholomeus , den tweeden September , ben ik met heer TOMASIUS van Antwerpen naar Mechelen gereisd , daar wij vernachtten. Toen verzocht ik meester KONRAAD , en eenen schilder met hem, om des avonds bij mij te eten : en deze meester KONAAAD is de goede beeldsnijder , dien vrouwe MARGARETHA heeft. Van Mechelen trokken wij door het stedeken Vilvoorden , en kwamen op maandag den derden September , des middags te Brussel. Den bode heb ik drie stuivers gegeven. Ik heb met mijne heeren te Brussel gegeten , ook eenmaal met den heer BONISIUS , en heb hem eene passie in koper gegeven. Ook heb ik aan den markgraaf HANS te Brussel den brief van aanbeveling overhandigd , dien mijn heer van Bamberg geschreven had , en heb hem eene passie , in koper gesneden , vereerd , om mij daarbij te gedenken. Voorts heb ik eenmaal met mijne heeren van Neurenberg gespijsd . Op ' t raadhuis te Brussel heb ik in de gulden kamer de vier stukken gezien , welke de groote meester RUDIGER 10) geschilderd heeft. Achter het 10) ROGER VAN DER WEIJDE werd te Brussel geboren. Hij maakte bijzonder zijn werk , om de hartstogten uit te drukken ; hetwelk zijne onderwerpen als sprekende deed voorkomen . In de zalen van het raadhuis der stad ( 36 ) koningshuis te Brussel heb ik de fonteinen , het doolhof, de diergaarde gezien , zoodat ik vrolijker dingen , die mij meer behaagden , en gelijk een paradijs waren , noooit gezien heb. NB. ERASMUS heet het manneken , welk mijn smeekschrift aan den heer JACOB BONISIUS voor mij gesteld heeft. Te Brussel is cen zeer prachtig raadhuis , groot , en van fraai gehouwen steen gebouwd , met een' heerlijken doorluchtigen toren. Ik heb te Brussel meester KONRAAD , die mijn waard is geweest, des nachts bij het kaarslicht geteekend ; ook heb ik ten zelven tijde dokter LAMPARTERS Zoon en mijne waardin met kolen gekonterfeit. Ook heb ik de zeldzaamheden gezien , welken Brussel schilderde hij vier stukken , die op de geregtigheid betrekking hebben . Een van die stukken , welke den meesten indruk maken , verbeeldt een' stervenden grijsaard , op zijn bed , die zijn' zoon van eene misdaad overtuigd , omhelst , en , om hem te straffen , teffens worgt. Des grijsaards hoofd , hoewel stervende , is verschrikklijk. Hij vertoont het karakter eener ziel , door smert en wraak hevig aangedaan , duidelijk in zijne gezigtstrekken. De andere stukken , schoon onderscheiden , zijn ook merkwaardig. ROGER maalde eene afneming van het kruis voor onzer Lievevrouwenkerk te Leuven. Dezelve is vol beelden van levende uitdrukking. Dit stuk werd naar den koning van Spanje gezonden. Het ontkwam gelukkig de zeebaren , schoon het schip verongelukte ; en , dewijl men zorg had gedragen , om het wel in te pakken , bleef het ook ongeschonden. MICHEL COXIS heeft er eene kopij van gemaakt , die te Leuven is in dezelfde plaats , waar voorheen het origineel was. ROGER vervaardigde de portraiten van verscheidene koninginnen en andere personen van rang. Hij was zeer rijk , en deelde zijne goederen met de armen . Hij overleed in de kracht zijner jaren aan eene ziekte , welke men de Engelsche zweetziekte noemde , en die in 1529 groote verwoesting door het geheele land aanrechtte. DESCAMPS , vie des peintres Flamands, etc. Tom. I. pag. 33. ( 37 ) men den koning uit het nieuwe Goudland " ) gebragt heeft , eene geheel gouden zon , die eene geheele vadem breed is. Desgelijks eene geheel zilveren maan , van dezelfde grootte. Voorts twee kamers vol van allerhande merkwaardigheden van dáár , als krijgstuigen , wapens , harnassen , geschut, ongemeen zeldzame kleederen , beddegoed , en allerlei wonderlijke dingen tot ' s menschen gebruik , welke dáár veel schooner dan wonderdingen te zien zijn . Al deze zaken zijn zoo kostbaar , dat men ze honderd duizend guldens waardig schat. Ook heb ik in mijn gansche leven niets gezien , waarover mijn hart zoo verblijd is geweest , als over deze dingen. Want ik heb er wonderkunstige dingen in gezien , en mij over het schrandere vernuft der menschen in vreemde landen verwonderd. Ik weet de zaken allen niet uit te spreken , welke ik dáár bezien heb. Voorts heb ik te Brussel nog vele andere schoone dingen gezien , en bijzonder een groot vischbeen , alsof het van gehouwen steen zamengesteld ware ; het was eene vadem en meer dik , weegt omtrent vijftien centenaars , en heeft achter het hoofd van den visch gestaan. Ik ben ook in het huis van Nassau geweest , hetwelk zeer kostlijk gebouwd en ook zoo heerlijk versierd is . Wederom heb ik twee11) Uit Mexiko. ( 38 ) maal met mijne heeren gegeten . Madonna MARGARETHA te Brussel heeft ook om mij gezonden , en mij beloofd, zij wilde mijne voorspraak bij koning KAREL zijn , en over het geheel heeft zij zich bijzonder deugdelijk jegens mij gedragen. Ik heb haar mijne passie in koper vereerd , en eene dergelijke aan haren penningmeester, met naam JAN MARINI , dien ik ook met kolen gekonterfeit heb. Ik heb twee stuivers voor een' buffelring gegeven. Daarenboven twee stuivers gegeven om S. Lukas altaarstuk open te doen. Toen ik in het Nassausche huis geweest ben , heb ik dáár in de kapel het goede stuk schilderij gezien , hetwelk meester HUGO 12) gemaakt heeft ; ook heb ik gezien de twee groote fraaije zalen , en al de kostbaarheden door het geheele huis , benevens de groote bedstede , daar vijftig menschen in liggen kunnen ; ik heb ook den grooten steen , welken het onweer naast den heer van Nassau in het veld heeft neergeslagen , naauwkeurig bezien. Dit huis ligt hoog. Daaruit heeft men het vermaaklijkste uitzigt , daar men zich over verwonderen moet, en ik geloof niet dat in geheel Duitschland een dergelijke te vinden is . 12) HUGO VAN DER GOES , leerling van JAN VAN EIJCK , is te Brugge geboren. Hij schilderde ook met olieverf. Men ziet van zijne stukken vóór en na 1480. DESCAMPS , Tom. I. pag. 8. ( 39 ) Meester BERNARD 13) de schilder heeft mij genood , en heeft eenen zoo kostbaren maaltijd aangerecht , dat hij , gelijk ik geloof, de kosten daarvan met geene tien guldens goedgemaakt heeft. Daartoe hebben zichzelve genood , om mij goed gezelschap te honden , de schatmeester van vrouwe MARGA— RETHA , dien ik gekonterfeit heb , des konings hofmeester, METENI genaamd, en de stadsthesaurier , met naam PUFLADIS , dien ik eene passie in koper gesneden vereerde , waartegen hij mij eene zwarte Spaansche beurs , ter waarde van drie guldens , schonk. Ook heb ik aan ERASMUS Roterodamus eene passie in koper geschonken . Insgelijks heb ik aan den ERASMUS , die BONISIUS sekretaris is , eene dergelijke passie gegeven. De man te Antwerpen , die mij het kindshoofdje vereerd heeft , heet LAURENS STERK. Voorts heb ik meester BERNARD den schilder van vrouwe MARGARETHA , met kolen geteekend. Nog eenmaal heb ik ERASMUS van Rotterdam gekonterfeit. Ik heb aan LAURENS STERK een' zittenden Hieronymus en de Melancholie vereerd , en , 12) BERNARD VAN ORLEIJ , leerling van RAPHAËL , werd ook BAREND VAN BRUSSEL genaamd. In Braband teruggekomen , legde hij er zich op toe , om jagtstukken in het groot te schilderen. KAREL DE VIJFDE hield veel van deze stukken en beloonde dezelve ook zeer wel. DESCAMPS , Tom. I. pag. 38. Er bestaan van dezen meester zestien fraaije geëtste prenten, de passie voorstellende , welke thans hoogst zeldzaam geworden zijn, Hij overleed in het jaar 1550. LAMPSONIUS vereerde zijn portret met een latijnsch bijschrift.

( 40 ) heb de peet mijner waardin uitgeteekend . Zes personen , welke ik te Brussel afgebeeld heb, hebben mij niets gegeven. Ik heb voor twee buffelhoornen drie stuivers , en voor twee Uilenspiegels 14) één' stuiver uitgegeven. Alzoo ben ik op zondag na S. Gilgendag met heer TOMMASO naar Mechelen vertrokken , en heb van heer HANS EBNER afscheid genomen , en Hij heeft voor de vertering , zoo lang ik bij hem geweest ben , zeven dagen , van wege HANS GEUDER , niets willen nemen. Ten laatste heb ik des waards knecht één' stuiver gegeven. Des avonds heb ik met de vrouw van NIEUW– KERK gegeten , en ben des maandags , ' s ochtends vroeg , van Mechelen naar Antwerpen gereden , en ik ontbeet des morgens vroeg met den Portugees , welke mij drie Porzolana 15) schonk ; en RUDERIGO vercerde mij eenige Indiaansche zaken van veeren. Ik heb één' gulden verteerd , twee stuivers heb ik den bode gegeven. Ik heb voor SUSANNA eene huik voor twee guldens tien stuivers gekocht. Mijne en komt thans zeer 1 ) Deze prent is van LUCAS VAN LEIDEN zeldzaam voor. Er zijn er , die meenen dat LUCAS VAN LEIDEN en ALBERT DURER elkander hebben zoeken te trotseren en te overtreffen ; zeker is het dat zij elkanders werken bewonderden. Toen ALBERT DURER , LUCAS VAN LEIDEN te Leiden met een bezoek vereerde , hebben zij elkanders portretten gemaakt. 18) Majoliek-schalen , zijnde een Italiaansch aardewerk. ( 41 ) vrouw heeft voor eene wasch , voor een' blaasbalg , voor een kom , voor pantoffels , voor hout om te koken en koussen , ook voor een papegaaiekorf, en voor twee kroezen en aan drinkgeld vier Rhijnsche guldens gegeven. Voorts heeft mijne vrouw voor eten , drinken en allerlei noodwendigheden een en twintig stuivers besteed . Nu heb ik op maandag na S. Aegidius weder mijn intrek bij JOOST PLANKFELD genomen. De twee heeren van ROGENDORF hebben mij genood. Ik heb cenmaal bij hen gegeten , en ik heb hun wapen in ' t groot op hout geteekend 16) , opdat men het 18 ) Hoezeer het waarschijnlijk is , dat deze teekening niet geschikt was voor eene eigenlijke houtsneêplaat , en ook niet bestemd om als zoodanig afgedrukt te worden , maar dienen moest voor eenen Wapensnijder of, gelijk wij thans zeggen , voor eenen beeldhouwer in hout, om daarnaar het wapen in hout te snijden , zoo schijnt daaruit evenwel te mogen worden opgemaakt , dat ALBERT DURER en zijne tijdgenooten , welke in de Houtsneêkunst zoo zeer hebben uitgemunt en zulke schoone proeven van hunne werken hebben nagelaten , hunne teekeningen geenszins op papier , maar onmiddellijk op het hout bragten , gelijk dit thans mede algemeen plaats heeft en door velen voor nieuw gehouden wordt. Sommige der schrijvers , die over ALBERT DURER en zijn werken geschreven hebben , twijfelen , of hij zelf wel in hout zoude hebben gesneden. Zij vermeenen dat hij alleen de teekeningen voor de zoo vele houtsneêplaten , ofschoon met zijn monogram voorzien , en derhalve op zijn naam uitgaan , zoudegemaakt of ontworpen hebben. Wij kunnen in dat gevoelen geenszins deelen , daar het ons waarschijnlijk voorkomt , dat ALBERT DURER , die in alle metalen , zeljs in edelgesteenten , ivoor enz. gesneden heeft , voorzeker ook het snijden in hout zal hebben beproefd en , na daarin zoo geluk- kig geslaagd te zijn , eenige houtsneêprenten zal hebben ver- ( 42 ) zou kunnen snijden. Ik heb eenmaal in het Fuggersche huis met den jongen JAKOB REHLINGER , maar eenmaal met hem alleen gegeten . Mijne vrouw heeft eenen Rijnschen gulden gewisseld voor vier en twintig stuivers tot teergeld. Ik heb aan den lijfknecht van mijn heer den Paltzgraaf , hertog FREDRIK, een' Hieronymus in koper, en de twee nieuwe halve vellen , Maria en Antonius ; aan heer JAKOB BONISIUS een goed geschilderd Veronikaaangezigt , een' Eustachius , Melancholic , en een' zittenden Hieronymus , S. Antonius , de twee nieuwe Mariabeelden , en den nieuwen boer ; aan zijnen schrijver ERASMUS , die het verzoekschrift voor mij gesteld heef, een' zittenden Hieronymus, de Melancholie , S. Antonius , en de twee nieuwe Mariabeelden vereerd ; en dit alles , wat ik hun vereerd heb, is zeven guldens waard. Ik heb meester MARX , den goudsmid , eene passie in koper geschonken. Ook heb ik voor drie guldens aan hem verkocht. Daarenboven heb ik voor drie Rijnsche guldens en twintig stuivers aan kunst verkocht. Bij heer BONISIUS heb ik driemaal gegeten. Ik heb vier stuivers voor steenkolen en zwart krijt gegeven; ook heb ik één' gulden acht stuivers voor vaardigd. Dat hij niet al de houtsneêprenten , die met zijn merkteeken voorzien zijn , zelf zal gesneden hebben , stemmen wij volgaarne toe. ( 43 ) hout betaald, en nog drie stuivers uitgegeven. Tienmaal heb ik bij mijne heeren van Neurenberg ") gegeten. Meester DIDERIK , glasschilder , heeft mij de roode verf gezonden , welke men te Antwerpen in nieuwe gebakken steen vindt. Ik heb meester JACOB VAN LUBEK met kolen geteekend . Hij vereerde mijne vrouw eenen Philipsgulden ; maar ik wisselde eenen Philipsgulden tot teergeld. Aan vrouwe MARGARETHA heb ik vereerd een' zittenden Hieronymus in koper gesneden . Ik heb eene passie in hout voor twaalf stuivers , en een Adam en Eva voor vier stuivers verkocht. Ook heeft de hoofdman FELIX , de luitspeler , een' geheelen koperdruk , en eene passie in hout ; daarenboven eene passie in koper , twee halve vellen , twee vierde vellen voor acht goudguldens van mij gekocht. Zoo heb ik hem een' geheelen koperdruk vereerd ; ik heb heer BONISIUS met kolen gekonterfeit. RUDErigo heeft mij nog eene papegaai tot geschenk gezonden , en zijnen knecht heb ik twee stuivers tot drinkgeld gegeven. Ik heb den bazuinblazer , JOHAN VAN DEN WINKEL , eene kleine passie , in hout gesneden , een' Hieronimus in ' t gebed , en eene Melancholic geschonken. Ik heb zes stuivers voor een paar schoenen ge17) Zie de namen dezer heeren hierachter genoemd. ( 44 ) geven. Ik heb vijf stuivers voor eene zeeroede gegeven. Ook heeft GEORGE SCHLAUTERSBACH mij eene dergelijke vereerd , die kostte zes stuivers. Ik heb eens met den Fuggerschen dienstknecht, WOLF HALLER toen hij mijne heeren van Neurenberg genood had , gespijsd . Ook heb ik van ROGENDORFS Schilder , meester JAKOB 18) met kolen geteekend , insgelijks heb van ROGENSDORFS wapen op hout geschetst , daarvoor heeft hij mij zeven ellen fluweel gegeven. Voorts heb ik meester JARAROTT PRUCK met kolen gekonterfeit , daarvoor hij mij eenen gulden gaf. Ik heb aan HANS SCHWARTZ 19) , Voor mijn aangezigt , bij het Fuggersche twee Goudguldens van Antwerpen in eenen brief naar Augsburg gezonden. Voor de verf , die men in de gebakken steenen vindt , heb ik twee stuivers gegeven. Ik heb eenen Span18) JACOB CORNELISZ . , leermeester van JAN SCHOREL , geboren in het dorp Oostzanen. In 1512 , had hij reeds een' grooten naam. VAN MANDER heeft te Haarlem bij KORNELIS SUIJKER eene Besnijdenis gezien , geschilderd in 1517. Hij geeft er eene loflijke beschrijving van , en zegt , dat zij van dien tijd is , toen de schilder in zijne grootste kracht was. Deze schilder had eenen broeder , BUIJS genaamd , die goede werken gemaakt heeft , en eenen zoon , met naam DIRK JAKOB , die te Amsterdam verscheiden schoone portretten geschilderd heeft. Hij overleed aldaar in 1567 , in den ouderdom van zeventig jaren . JAKOB CORNELISZ . is dáár ook in eenen hoogen ouderdom overleden. DESCAMPS , Tom. I. pag. 48. 19) JAN SWART , uit de stad Groningen , schilderde historiën en landschappen even goed. Zijne manier kwam zeer nabij aan die van SCHOREL. Hij reisde door Italië en hield zich tamelijk lang in Venetië op. In 1522 , woonde hij te Gouda. DESCAMPS , Tom. I. pag. 30. ( 45 ) jaard met kolen geteekend. Eens heb ik met mijne vrouw gegeten. Ik heb drie stuivers gegeven voor twee schaaltjes , hoedanige twee FELIX aan mijne vrouw geschonken had. Ook had meester JAKOB , schilder van Lubek, een dergelijk schaaltje aan haar vereerd. Eens met ROGENDORF gegeten. Ook heb ik éénen stuiver gegeven voor een' gedrukten intogt te Antwerpen , beschrijvende op wat wijze de koning met een' kostbaren triomf ontvangen is. Toen waren de poorten fraai versierd , met kamerspellen , groote vreugde en schoone jongvrouwenbeelden , dergelijken ik weinig gezien heb. Ik heb eenen gulden tot teergeld gewisseld . Ook heb ik te Antwerpen verscheiden beenderen van den grooten reus gezien. Het been boven de knie , of heupbeen is vier en een' halven voet lang , en ongemeen zwaar en dik. Insgelijks zijne schouderbladen ; één derzelver is breeder dan de rug van een groot manspersoon ; en andere beenderen meer van hem. De man is achttien voet lang geweest , heeft te Antwerpen geregeerd en groote wonderen gedaan , zoo dat de heeren der stad in een oud boek veel van hem geschreven hebben. De school van RAPHAËL van Urbino is na zijnen dood zeer verminderd ; maar één van zijne dis- ( 46 ) cipelen , met naam THOMAS POLONIER 20) , een goed schilder , heeft mij begeerd te zien , zoo is hij bij mij gekomen , en heeft mij cen' gouden ring vereerd , eene antica , zelfs met cenen goed gesneden steen , ter waarde van vijf guldens , daar men mij dubbel geld voor heeft willen geven 21) . Ik vereerde aan vrouwe MARGARETHA , koning KARELS zuster , cen exemplaar van al mijne kunstprenten en houtsneden . Ook maakte ik voor haar twee teekeningen op perkament, en voor haren lijfarts eene teekening tot een huis. Ik heb meester ADRIAAN met de teckenkool , en heer wOLF VAN ROGENDORF met rood krijt geteckend. Op maandag na Michaëlis, 1520. Aan THOMAS POLONIUS heb ik al mijne werken gegeven. Dezelve werden naar Rome gezonden , om er stukken van RAPHAËL voor te krijgen . POLONIUS maakte mijne beeldtenis , om het met zich naar Rome te nemen. Op donderdag na Michaëlis reed ik naar Aken , bezag aldaar al het merkwaardige , teekende heer 20) Deze is mij ten eenenmale onbekend. als eene 21) Tot dus verre gaat het eigen verhaal van DURER , belangrijke proef van diens naïven schrijfstijl. Het verdere gedeelte van het verhaal is door den Heer VON MURR verkort en zamengetrokken , hetgeen zeker te bejammeren is. Intusschen komen hier en daar nog de eigen woorden van het handschrift voor en waar dit plaats heeft is zulks door « » (guillemets) aangewezen. ( 47 ) HANS EBNER tweemaal , en GEORGE SCHLAUDERSBACH met de teekenkool , ook den jongen CHRISTOPH GROLAND, en den waard PETER VAN ENDEN. Aan heer HANS EBNER verspeelde ik zeven stuivers. In mijn eigen kunstboek teekende ik PAULUS TOPLER en MARTINIS PFINZING. De zuster van KOPFINGER teekende ik tweemaal , met de kool en met zwart krijt. Den drie en twintigsten October zag ik de krooning van keizer KAREL. Vrijdags vóór Simon en Juda verliet ik Aken, en reisde naar Leuven , en zondags naar Keulen . daar ik een traktaat van D. LUTHER voor vijf albus kocht. Ook gaf ik één albus voor de condemnatio Lutheri , dien vromen man. In Brussel , Aken en Keulen had ik vrije huisvesting en tafel bij de drie Neurenbergsche heeren kroongezanten , LEONARD GROLAND , HANS EBNER , en NIKOLAAS HALLER . In Keulen zag ik op zondag na allerheiligendag keizer KARELS Vvorstendans 22) en festijn , en vervaardigde NIKOLAas hallers en fuRWERGERS portraits met de teekenkool. Op maandag na S. Maarten ontving ik van keizer KAREL de bevestiging als keizerlijk hofschilder. Den volgenden woensdag voer ik op den Rijn van Keulen naar Neiss , enz. , eindelijk naar Nijmegen , 22) Hij maakte er eene teekening van " die in hout gesneden is. ( 48 ) daar ik des zondags aankwam. Vervolgens kwam ik te ' s Hertogenbosch , daar meester ARNOLDS 23) mij vrij hield , ook de Goudsmids mij veel eer bewezen. Op donderdag na Maria Hemelvaart kwam ik te Antwerpen terug , en nam mijn verblijf weder bij JOOST PLANKFELD. Gedurende de zeven weken , welke ik afwezig was geweest , had mijne vrouw met hare dienstmaagd zeven goudkroonen verteerd. De eerstgenoemde werd op S. Maartensdag in de Mariakerk van hare tasch beroofd , in welke twee guldens waren. Op S. Barbara avond reed ik uit naar Berghem. JAN DE HAAS 24), zijne vrouw , en zijne twee dochters heb ik met de kool geteekend , en de dienstmaagd , gelijk ook eene oude vrouw, met het stift in mijn boekje. Op onzer Lievevrouwenavond reisde ik naar Zeeland. SEBASTIAAN IMHOF leende mij vijf gul dens. Wij moesten den eersten nacht voor anker liggen. Des zaturdags heb ik een meisje in haar gewaad afgebeeld. Ik kwam te Middelburg. In de abdij zag ik het groote stuk schilderij van JOHANNES 23 ) ARNOLD DE BEER werd in zijnen tijd voor een ' goeden schilder gehouden. Hij muntte uit in de teekening. Hij woonde te Antwerpen , en werd in 1529 in het schilders gild van die stad aangenomen. DESCAMPS , Tom. I. pag. 37.

    • ) Beeldhouwer , van Metz geboortig.

( 49 ) DE MABUS (25 ; hetzelve is beter geschilderd dan geteekend. Te Arnemuiden , juist toen ik met GEORGE KÖTZLER , twee oude vrouwen , den schipper en een' jongen aan land wilde stappen , brak het touw , en een sterke stormwind dreef het schip in zee. Eindelijk hielp men ons echter weder aan land . Op vrijdag na S. Lucia kwam ik weder te Antwerpen bij JOOST PLANKFELD . Heer LAZARUS VAN RAVENSBERG vereerde mij eenige natuurlijke zeldzaamheden. Ik kocht een meerkatje voor vier goudguldens. Ik schetste de beeldtenis van den dienstknecht des agents van Portugal met de teekenkool , en gaf het hem tot een nieuwjaars geschenk. 1521. Ik heb de beeldtenis van GERHARD POMBELLI , en die 25) JEAN DE MABUSE werd geboren te Maubeuge , eene stad in Henegouwen , en was een tijdgenoot van LUKAS VAN LEYDEN. Niettegenstaande zijn ongebonden leven , was hij echter een voortreffelijk schilder. Een zijner voornaamste stukken was een altaarstuk te Middelburg , verbeeldende eene Afneming van het Kruis. Toen ALBERT DURER te Antwerpen was, deed hij eene reis derwaarts , alleen om dit stuk te zien , hetwelk hij grootelijks prees. Hetzelve is teffens met de kerk door het onweer tot asch verteerd. Te Middelburg waren ten tijde van VAN MANDER zeer vele van zijne werken. Hij stierf in 1562. DESCAMPS , Tom. I. pag. 84. In eene der bovenkamers van het raadhuis te Neurenberg is Jezus tusschen Pilatus en eenen krijgsknecht , ter halver grootte , door hem geschilderd , te zien. ( 50 ) van des procurators SEBASTIAANS dochters dochter geteekend. Ik vereerde aan meester DIDERIK GLACER eene Apocalypsis. Ik heb voor den Fuggerschen agent een' omtrek tot een momaangezigt gemaakt ; en een' dergelijken voor TOMMASSO op twee vellen . Een goed Veronika-aangezigt met olieverf geschilderd en aan den tweeden agent van Portugal , signor FRANCISCO , geschonken . RUDERIGO , Scrivan de Portugal , heeft mij fraaije zaken vereerd . Ik heb FRANCISCO's vrouw beter , dan het eerste maal , geschilderd. Op vastenavond vroeg noodden mij de goudsmids met mijne vrouw te gast , en deden mij groote eer aan. Tegens den avond verzocht mij de oude ambtman der stad , en onthaalde mij kostelijk. Daar waren vele zeldzame maskers. Ik heb het portrait van FLOREZ, organist van vrouwe MARGARETHA , met de kool geteekend. Des maandags avonds werd ik tot het groote festijn genood , welk tot twee uur duurde. Met spelen won ik twee guldens van BERNARD VAN KASTELL wiens beeldtenis ik met de kool teekende , en hem vereerde. Daar verschenen kostelijke maskers. JAN , den goeden beeldhouwer, van Metz geboortig , die in Italie geleerd heeft , en veel naar CHRIS- " ( 51 ) TOPH COLER gelijkt , heb ik met zwart krijt geteekend. Ik gaf aan JAN DIRK Of DIDERIK voor Italiaansche kunstzaken drie guldens , en , voor eene once goeden ultramarijn, kunstwerken ter waarde van twaalf dukaten. Uit de kleine passie in hout maakte ik drie guldens , en uit twee schetsen en vier boek in hout gesneden Schöpflins ook drie guldens. « Ik heb bij den secretaris , meester PETER , daar ERASMUS Roterodamus was , gegeten. » Twee angelotten (rozenobels) tot teergeld gewisseld . Ik heb aan LAURENS STERK, den rentmeester , een exemplaar van mijnen gehcelen druk vereerd , gelijk ook aan heer ADRIAAN , pensionaris of syndikus der stad Antwerpen. Op zaterdag vóór Judica vereerde mij RUDERIGO zes kokosnoten en twee Portugesche goudguldens , wegende ieder tien dukaten. Ik gaf vijftien stuivers drinkgeld. Ik heb voor TOMMASO eene teekening gemaakt om ' er zijn huis naar te schilderen . Ook schilderde ik cenen Hieronymus , voor RUDERIGO , die aan mijne dienstmaagd SUSANNA een' dukaat tot drinkgeld gaf. Ik gaf mijnen biechtvader tien stuivers . Ik portretteerde den stadssecretaris van Antwerpen met rood krijt. Ik kocht zes boordsels en vier paar handschoenen tot geschenken voor de vrouwen van KASPAR NUTZEL , HANS IMHOF , SPENGLER en LÖFFEL- ( 52 ) HOLTZ ; en voor PIRKHEIMER een' vreemden grooten hoed en andere fraaije zaken , gelijk ook voor KASPAR NUTZEL , JAKOB MUFFEL , HANS IMHOF en HIERONYMUS HOLTZSCHUHER. ADRIAAN , de stadssecretaris van Antwerpen , vereerde mij een stukje schilderij , Lot met zijne twee dochters , door meester JOACHIM 26) geschilderd. Ik heb den schrijver van den agent BRANDAN met de teekenkool geschetst , zoo ook zijne negerin , en LUKAS van Dantzig. Het portret van RUDERIGO met het penseel zwart en wit. Op zaterdag na Paschen ben ik met HANS LIEBER van Ulm , en JAN PLOS , een' goeden schilder , van Brugge geboortig , naar Brugge gereden . Deze nam mij in zijn huis , en onthaalde mij des avonds prachtig , waartoe hij meer menschen genood had . Op dezelfde wijze deed den volgenden dag MARX , de goudsmid. Ik zag in des keizers huis de kapel , door RUDIGER geschilderd, en verscheidene schilderstukken van een' ouden grooten meester. Bij St. Jakob kostelijke schilderijen van RUDIGER 27) en 20) Zie hiervoren de aanteekening 3) . 27) ROGIER , toegenaamd VAN BRUGGE , leerling van JAN VAN EYK , heeft zijnen meester vrij wel nagevolgd . Hij is een van de eersten , die na VAN EYCK met olieverf geschilderd hebben. De kerken van Brugge waren met zijne kunststukken versierd . Zijne manier van schilderen is bevallig , en zijne teekening vrij net. DESCAMPS , Tom. I. pag. 7. ( 53 ) HUGO 28 ) , die groote meesters. Ik zag ook het Mariabeeld van albaster in onze Lievevrouwekerk , hetwelk MICHAËL ANGELO gemaakt had . Ik zag al de schilderijen van JOHANNES 29 ) en anderen in de kerken , en in de schilderskapel . Zij gaven mij des avonds een groot gastmaal in hunne zaal , en deden mij vereeringen. De raadsheeren JAKOB en PETER MOSTAERT Schonken mij twaalf kannen wijn ; en het geheele gezelschap van zestig personen verzelde mij met lantaarnen naar huis. Vóór mijn vertrek heb ik JAN PLOS met het stift gekonterfeit. Van dáár kwam ik te Gent. De deken der schilders en hoofdluiden ontvingen mij heerlijk , en spijsden met mij des avonds. Des woensdags , ' s morgens vroeg , bragten zij mij op den hoogen St. Janstoren. Ik zag des JOHANNES 30) altaarstuk . « Dat 28) Te Brugge in de St. Jacobskerk was nog een altaarstuk van HUGO VAN DER GOES , leerling van JAN VAN EYK. Ten tijde der beruchte beeldstorming werd dat stuk gespaard , maar bedorven door de onkunde van eenen kladschilder , die het verkoos , om er de tafelen van Mozes wet in vergulde letters op te schrijven . Niettegenstaande dit toeval , is het stuk echter met voorzigtigheid schoon gemaakt , en door het geheim , om er het bijtende der goudverf af te ligten , heeft men het nog wedergekregen . DESCAMPS , Tom. I. pag. 9. 29) VAN EYK. 30) Onder de merkwaardigste stukken van JAN en HUBERT VAN EYK te Gent verwondert men zich over dat van ST. JEAN , hetwelk zij voor PHILIPS den Goeden , hertog van Bourgonje , graaf van Vlaanderen , schilderden . Men ziet er zijn portret op eene der blinden of deuren. Hij is er te paard geschilderd. Het binnenste van het schilderstuk verbeeldt de ouderlingen , die het Lam aanbidden , waartoe het onderwerp uit de Openbaring genomen ( 54 ) is een ongemeen kostbaar , hoogstverstandig schilderstuk , en bijzonder zijn Eva , Maria en God de Vader zeer goed. >» is. Men moet over de menigte van werk in dit stuk en de keurige uitvoe→ ring daarvan verbaasd staan. Men telt er drie honderd hoofden in , zonder er twee onder te vinden , die elkander gelijken . Op de regterdeur ziet men Adam en Eva , met veel deftigdeid en eerbaarheid afgebeeld. Op de andere deur is eene St. Cecilia en eenige andere beelden van ridders met hunne paarden. De beide broeders hebben zich ter zijde uitgebeeld. HUBERT , als de oudste is aan de regterhand , hij gelijkt het zelfs door zijne gezigtstrekken. Op het hoofd heeft hij eene muts met bont , maar van eene bijzondere gedaante en van voren opgeslagen. JAN VAN EIK is aan de linkerhand , en zijn hoofd met eene muts op de wijze van een' tulband , versierd. Hij is met een' langen zwarten tabbaard gekleed . Hij heeft een' rozekrans in de hand , aan welken van onderen eene medalje hangt. De beelden zijn fraai en wel geteekend ; de aangezigten vol uitdrukkingen van verwondering , eerbied en opregtheid ; het hoofdhaar en de haartjes der baarden zijn van eene ongemeene uitvoerigheid en dunheid. Op gelijke wijze is het ten aanzien van de manen der paarden . Het landschap is vrolijk , de boomen , de in- en uitlandsche planten zijn net geteekend en van groote echtheid . Het zamenstel over het geheel is ongedwongen en vol geest. De kleeding der beelden is in den smaak van ALBERT DURER. De voornaamste kleuren , de roode , de purpere en de blaauwe kleuren zijn 700 schoon en zoo frisch , alsof zij pas gebruikt waren. Ook ziet men dit stuk niet dan zelden. Het is altijd gesloten , en wordt alleen op zekere feestdagen , of op verzoek van lieden van aanzien geopend. PHILIPPUS de eerste , koning van Spanje , dit stuk nooit hebbende kunnen magtig worden , deed er door MICHEL COXCIS *) , schilder van Mechelen , leerling van VAN ORLEIJ , eene kopij van maken , die zeer wel uitviel. Alleenlijk legde men hem te last , dat hij in deze en gene veranderingen , voornamelijk in de St. Cecilia , die zonder noodzaak achterom kijkende verbeeld is , al te veel vrijheid genomen heeft. Hij gebruikte tot het kleed der Moedermaagd voor twee en dertig dukaten blaauw , hetwelk TITIAAN hem, op ' s konings bevel, van Rome zond. De kopij kostte hem bijkans vier duizend guldens. De schilder had er twee jaren aan gearbeid . DESCAMPS, Tom I. pag. 3.

  • ) Deze schilder is in 1497 geboren, en wel, gelijk sommigen ( doch onzeker)

meenen, te Mechelen. Hij is twee maal gehuwd geweest. In hoogen ouderdom zich op het stadhuis te Antwerpen met een groot schilderwerk bezig houdende viel hij van den stijger, welke val een einde aan zijn leven maakte. Hij was toen 95 jaren oud. K. VAN MANDER , 1. D. bl. 314. ( 55 ) Ik zag de leeuwen , en teckende eenen met het stift. <« De schilders met hunnen deken hebben mij niet verlaten , hebben des middags en des avonds met mij gegeten , en alles betaald . »> Des dingsdags , ' s morgens vroeg , reed ik weder naar Antwerpen. In de derde week na Paschen overviel mij eene koude koorts , met eene groote onmagt , onlust en hoofdpijn. En toen ik voormaals in Zeeland was , toen kreeg ik eene wonderlijke krankheid , van welke ik nooit van eenen man gehoord heb , en deze krankheid heb ik nog. Gaf van tijd tot tijd den dokter in alles drie guldens , twintig stuivers den apotheker. RUDERIGO heeft mij veel ingemaakte suiker gezonden in mijne krankheid. >> - Meester JOACHIM , den goeden landschapschilder, heb ik met het stift geteekend. Ik heb eene baal mijner zaken naar Neurenberg gezonden aan heer HANS STABER. Ik bedong het centenaar van Antwerpen tot Neurenberg te brengen voor één' en een vierde gulden. Aan meester JACOB , den arts , vercerde ik voor vier guldens kunstprenten . Ik teekende THOMAS POLONIUS Van Rome met de kool. Meester JOACHIM noodigde mij op zijne brui- ( 56 ) loft , op zondag vóór de kruisweek ; hij bewees mij alle eer. Des zondags na Hemelvaart noodde mij meester DIDERIK of DIRK , de glasschilder , te gast , en vele anderen , bij voorbeeld , ALEXANDER den goudsmid , eenen zeer rijken man. Daar was een zeer kostelijke maaltijd . Ik teekende het portret van incester MARX , goudsmid te Brugge , met de teekenkool , ook AMBROSIUS HOCHSTATTER , bij wien ik spijsde. Ik heb eenen hertog , JOOST mijnen waard , ook den rentmeester LAURENS STERK , zeer vlijtig met olieverf geschilderd . Hij vereerde mij twintig guldens , en gaf aan SUSANNA één' gulden tot drinkgeld. Ik heb de vrouw van mijnen waard JOOST op nieuw geschilderd. Ik had in de Pinksterfeestdagen meester KOENRAAD , beeldhouwer van Mechelen , te gast. «Voor meester JOACHIM heb ik vier Christoffels op graauw papier gehoogd. >> «Voor TOMMASO drie degenhechten geteekend . Eenen Engelschen edelman gekonterfeit. Meester GERHARD, de illuminist , heeft een dochterken bij de achttien jaren oud, die SUSANNA heet , dezelve heeft een blaadje geillumineerd , eenen Salvator , daarvoor heb ik één' gulden gegeven. ' t Is een groot wonder , dat een vrouwspersoon zoo veel maken kan. » ( 57 ) Ik heb zes stuivers met spelen verloren. Ik heb JAN , den goudsmid van Brussel en zijne vrouw , met de teekenkool gekonterfeit. Ik gaf hem de Veronika , die ik met olieverf geschilderd had, en Adam en Eva, die FRANS gemaakt had. Hij gaf mij daarvoor een hiacinth en agaat , in welken eene Lucretia gesneden is. Ik maakte vele zaken den lieden ten gevalle , maar het weinigste werd mij betaald . Mijne vrouw werd krank. Ik heb aan de apothekerin voor het klisteren gegeven veertien stuivers ; den monnik , die haar bezocht, acht stuivers . alk heb den jongen REHLINGER te Antwerpen met kolen gekonterfeit. >> «Op den achtsten dag na Corpus Christi ben ik naar Mechelen met de mijnen naar vrouwe MARGARETHA gevaren. Ik ben ter herberge geweest in het Gulden hoofd , bij meester HENDRIK den schilder 31) ; 31) Veelligt HENDRIK DE BLES , dien de Italianen CIVETTA noemen. Hij werd HENDRIK met de Bles genaamd , naar een witte vlok of bles haar, die hij voor op het hoofd had , en werd te Bovines bij Dinant geboren. Ofschoon hij nimmer een' leermeester gehad heeft , heeft hij zich zelven tot een' uitstekend schilder gevormd. Men noemt hem ook den meester met den uil , omdat hij in zijne schilderijen altijd dezen vogel schilderde en denzelven zoo veel mogelijk daarin verborg , zoo dat er dikwijls weddingschappen aangegaan werden , om binnen een bepaalden tijd den uil aan te wijzen. K. VAN MANDER , I. D. bl . 111 en 112. ( 58 ) 1 toen hebben mij te gast genood in mijne herberg de schilders en beeldhouwers , hebben mij groote eer aangedaan in hunne vergadering , en ik ben in POPENREUTERS des busschengieters huis geweest , en heb wonderlijke dingen bij hem gevonden. >> Ik was bij vrouwe margaretha , liet haar mijnen keizer zien , en wilde haar denzelven vereeren ; maar zij nam hem volstrekt niet aan. Des vrijdags toonde zij mij al hare schoone zaken , daaronder zag ik bij de veertig kleine schilderstukjes in olieverf, zoo schoon dat ik dergelijke nooit gezien heb. Ik zag ook goede zaken van JOHANNES JACOB WALCH 32 ) . Ik verzocht vrouwe MARGARETHA , om meester JAKOBS 33) teekenboekje ; maar zij zeide , dat zij het aan haren schilder 34) toegezegd had . Ook zag ik eene schoone bibliotheek. Mij heeft meester HANS POPENREUTER te gast genood . Ik heb meester KOENRAAD tweemaal , en zijn wijf eenmaal te gast gehad , en negen en twintig stuivers vervaren. Ook heb ik STEPHAN KEMMERLING en meester KOENRAAD, den figuursnijder, gekonterfeit, en ben op zaterdag weder van Mechelen te Antwerpen gekomen. 31) Hij overleed kort na het jaar 1500 in Neurenberg. 22) CORNELISZ. Zie hiervoren de aanteekening * ) . 34 ) BERNARD VAN ORLEY. Zie hiervoren de aanteekening 19) . ( 59 ) Ik vereerde aan meester JAKOB CORNELISZ. zijne beeldtenis , met kolen geteekend . Ik spijsde bij de Augustijnen tweemaal. «Mij heeft te gast genood meester LUKAS , die in koper snijdt , is een klein manneken , en van Leiden in Holland geboortig , die was te Antwerpen 35). » « Ik heb BERNHARD STECKER en zijn wijf gekonterfeit , en meester LUKAS VAN LEYDEN met het stift. >» <« Ik heb meester AERT BRAUN 36) en zijn wijf met zwart krijt gekonterfeit , op twee roijale vellen , ook den grooten ANTHONI HAUNOLT. >> « Ik heb aan meester JOACHIM des Grün Hansen 37) ding geschonken . » «RUDERIGO heeft mij eene papegaai vereerd , die men van Malakka brengt , heb den knecht tot drinkgeld gegeven vijf stuivers . >> «Ik heb meester AERT , den glasschilder, geschonken een onzer Lievevrouwe leven , en heb meester JAHN FRANZOOS den beeldhouwer , geschonken een' geheelen druk ; die heeft aan mijne vrouw A 3 ) Zie de aanteekening 26) hiervoren. 36s6) Glasschilder. 37) HANS BALDING GRÜN , schilder en figuursnijder in hout te Gemund. Zie CH. G. VON MURR , Journal zur Kunstgeschichte , etc. Wijhebben eene zeer fraaije houtsneeprent van dezen verdienstelijken meester gezien. ( 60 ) geschonken zes glaasjes met rozenwater , zijn zeer kostelijk gemaakt. » <«Mij heeft geschonken KORNELIS , secretaris der Luikenaars , de gevangenis van Babel ; daartegen heb ik hem geschonken mijne drie groote boeken. Insgelijks heb ik HÖNIG , den glasschilder , geschonken twee groote boeken. Ik gaf voor LUKAS geheclen gestoken druk, van mijne kunst voor acht guldens. » «Ik heb voor een half dozijn Nederlandsche kaarten gegeven zeven stuivers. >> « Ik heb met al mijn maken , verteringen , verkoopen en andere handeling nadeel gehad 38) in Nederland , in al mijne zaken , voor lieden van grooten en lagen stand , en bijzonder heeft mij vrouwe MARGARETHA Voor hetgeen ik haar geschonken en gemaakt heb , niets gegeven. » Ik heb eenen voerman bedongen voor dertien slechte guldens (waarvan één vier en twintig ligte stuivers maakt) , om mij naar Keulen te rijden . Ik verruilde mijnen keizer voor eenen witten Engelschen doek. «ALEXANDER IMHOF leende mij honderd goudguldens op onzer Lievevrouweavond , toen zij over het gebergte ging , 1521 , daarom heb ik hem gegeven mijn verzegeld handschrift, opdat hij het 38) Maar des te meer eer , lieve DURER ! ( 61 ) mij te Neurenberg vertoonen laat , dan wil ik ze hem weder te dank betalen. »> TOM- <« Ik heb in TOMMASO'S keuken eenen Philipsgulden gegeven , en heb aan de jongvrouw zijne dochter ten laatste eenen goudgulden gegeven. MASO heeft mij van den besten theriaak een doosje vol geschonken. » « Op onzer Lievevrouwe bezoeking , toen ik terstond weg van Antwerpen wilde gaan , toen zond de koning van Denemarken 39) tot mij , dat ik spoedig zou bij hem komen , en hem konterfeiten , dat deed ik met de kolen. En ik konterfeitte ook zijnen kamerdienaar ANTONY , en ik moest bij den koning eten , hij betoonde zich genadig jegens mij . » Daags na onzer Lievevrouwe bezoeking ben ik naar Brussel gevaren op het schip des konings van Denemarken , dien ik de beste stukken van mijnen kunstdruk vereerde. «Ik heb ook gezien , hoe het volk van Antwerpen zich zeer verwonderd heeft , toen zij den koning van Denemarken zagen , dat hij zoo een mannelijk schoon man was , en maar zelf durfde door zijner vijanden land komen. Ook heb ik gezien , hoe hem de keizer van Brussel in ' t gemoet is gereden , en hem ontvangen heeft , heerlijk met 39) CHRISTIAAN de tweede. ( 62 ) grooten pomp. Daarna heb ik gezien het heerlijk kostbare festijn , welk hem de keizer en vrouwe MARGARETHA gehouden heeft op den volgenden dag. >> << Insgelijks op zondag vóór Margaretha hield de koning van Denemarken een groot festijn den keizer , vrouwe MARGARETHA , en koningin van Spanje , en noodde mij , en ik spijsde ook daarop. Ik heb twaalf stuivers voor des konings koker gegeven , en ik heb den koning met olieverf gekonterfeit , die heeft mij dertig guldens geschonken. » <« Des vrijdags , ' s morgens vroeg , ben ik van Brussel vertrokken . » «Des zondags vroeg reden wij naar Aken, dáár aten wij en verteerden veertien stuivers . Van dáár reden wij naar Altenburg zes uren lang, want de voerman wist den weg niet , en verdwaalde. Maar dáár bleven wij des nachts en verteerden zes stuivers. Des maandags reden wij door Gulik , cene stad , en kwamen te Berchem , dáár aten wij en verteerden drie stuivers. Van dáár reden wij naar Keulen. »


i






Unless indicated otherwise, the text in this article is either based on Wikipedia article "Albert Durer's dagverhaal zijner Nederlandsche reize in de jaren 1520 en 1521" or another language Wikipedia page thereof used under the terms of the GNU Free Documentation License; or on research by Jahsonic and friends. See Art and Popular Culture's copyright notice.

Personal tools